parketnummer: 16/600887-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: medeplichtig is aan diefstal van een geldbedrag door middel van een valse sleutel;
feit 2: een telefoon heeft gestolen en daarbij geweld heeft gebruikt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Zij ziet verdachte als een ronselaar die in haar omgeving mensen heeft bewogen tot het afstaan van hun rekeningnummer, pinpas en pincode, waarna er door in ieder geval één mededader geld afhandig werd gemaakt van onschuldige personen. Volgens de officier van justitie zijn ook aangever [Aangever 1] en [Aangever 2] het slachtoffer geworden van verdachte en haar mededader(s). De officier van justitie baseert zich daarbij voornamelijk op de aangiftes van [Aangever 1] en [Aangever 2], de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], de MSN-gesprekken tussen verdachte en [Aangever 2] en de verklaringen van verdachte zelf bij de politie en ter terechtzitting, waarin ze toegeeft dat ze op de hoogte was van dergelijke praktijken.
Voorts acht de officier van justitie feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt derhalve vrijspraak voor feit 1. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte weliswaar personen kende die zich met onderhavige illegale praktijken bezig hielden, maar dat dit enkele gegeven niet wil zeggen dat verdachte zich hier ook mee bezighield. Daarbij komt dat de rechtbank bij haar beoordeling niet mag afgaan op de aangifte van [Aangever 2] en de verklaringen van [getuige 1] (welke overigens is afgelegd als verdachte) en [getuige 2], nu deze verklaringen kunnen worden aangemerkt als onbetrouwbaar. Immers, volgens verdachte waren deze drie personen uit eigen beweging bij de criminele activiteiten betrokken en proberen ze op deze wijze de schuld bij verdachte neer te leggen om zichzelf te ontlasten.
Wat betreft de MSN-gesprekken tussen verdachte en [Aangever 2] heeft de raadsman gesteld, dat deze zo moeten worden uitgelegd, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte heeft in deze gesprekken aangegeven dat ze niets met de zaak te maken had en dat ze niet wilde dat haar naam bij de politie dan wel een rechter genoemd werd.
Voorts stelt de verdediging dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 2 ten laste gelegde feit en verzoekt ook hiervoor vrijspraak. Verdachte heeft immers de telefoon niet van aangeefster [slachtoffer] afgepakt, maar heeft deze van haar terug gekregen. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de telefoon wel heeft afgepakt, dan bestond er bij de verdachte niet het opzet om zich de telefoon toe te eigenen. Immers, aangeefster was verdachte nog € 50,- verschuldigd voor de telefoon en deze wilde verdachte graag betaald hebben. Ook betwist de raadsman dat er geweld gebruikt is dan wel gedreigd is met geweld. Verdachte heeft aangeefster even tegengehouden met de bedoeling om met haar te praten. Vervolgens liepen de emoties aan beide kanten hoog op en is er over en weer wat geschreeuwd. Verdachte was daarbij emotioneel, maar niet gewelddadig of bedreigend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Aangeefster [Aangever 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij een mailtje kreeg met betrekking tot internetbankieren, zogenaamd van de ING-bank afkomstig. Aangeefster heeft vervolgens de aanwijzingen in het mailtje opgevolgd en persoonlijke gegevens ingevuld. Korte tijd later werd zij gebeld door een man, die zei dat hij bij de ING bank werkte. Aangeefster heeft aan deze man een TAN-code doorgegeven in de veronderstelling dat dit noodzakelijk was. Een paar dagen later werd duidelijk dat aangeefster was opgelicht. De ING- bank informeerde aangeefster dat er op 20 januari een geldbedrag van € 1.011,- was overgemaakt van haar rekening naar rekeningnummer op naam van [Aangever 2] te Baarn.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rekeningafschrift en een brief van de ING- bank waarmee de ING-bank gehoor geeft aan een vordering verstrekking gegevens , welke zich in het dossier bevinden en welke aantonen dat er op 20 januari 2010 een bedrag van € 1.011,- is afgeschreven van de rekening van aangeefster ten behoeve van [Aangever 2] te Baarn.
Aangeefster [Aangever 2] heeft bij de politie verklaard dat zij bevriend was met verdachte. Rond 17 januari 2010 vertelde verdachte aan aangeefster dat ze problemen had en dat ze geld moest storten. Ze vertelde dat ze een ING bankpasje nodig had en dat ze de pinpas van aangeefster wilde lenen. Aangeefster vroeg verdachte wat ze met de pinpas wilde doen en verdachte antwoordde dat ze ermee wilde internetbankieren en dat ze € 10.000,- euro op de rekening van aangeefster zou storten, waarvan aangeefster vervolgens de helft mocht houden. Aangeefster gaf verdachte haar ING bankpas, waar het rekeningnummer op vermeld stond, en haar pincode. Op 3 februari 2010 zag aangeefster op een bankafschrift dat er op 20 januari 2010 een geldbedrag van € 1.011,- was bijgeschreven op haar rekening namens de haar onbekende [Aangever 1] en dat er dezelfde dag een bedrag van € 10,- en € 1.000,- was gepind bij een ABN/AMRO pinautomaat. Op 23 februari 2010 kreeg aangeefster een brief van de ING-bank dat haar rekening zou worden beëindigd in verband met fraude. Aangeefster begreep toen dat verdachte er iets mee te maken had. Toen aangeefster later via de MSN-messenger verdachte hiermee confronteerde en vertelde dat ze aangifte tegen verdachte had gedaan, werd verdachte boos en probeerde aangeefster zo ver te krijgen haar naam bij de politie uit het proces-verbaal te krijgen.
De rechtbank heeft kennis genomen van een aantal MSN-gesprekken tussen aangeefster en verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij bij het gebruik van MSN-messenger de gebruikersnaam 1stLady ‘all it takes’ bezigt. Naar de rechtbank begrijpt zijn sommige zinnen door aangeefster vertaald uit het Lingala naar het Nederlands.
- aangeefster: “Ik wil niet liegen; ik ga gewoon zeggen wat er gebeurd is, want ik weet niet wat ik kan zeggen”.
- 1stLady ‘all it takes’: “Zeg mijn naam niet, zeg gewoon een meisje die je had leren kennen, zeg dat je je pasje kwijt bent, lieg tegen ze als je mijn naam gaat zeggen”.
Aangeefster merkt verder op dat ze van verdachte moest zeggen, dat ze niet wist hoe dat geld op de rekening kwam.
[getuige 2] ([getuige 2]) heeft tegenover de politie verklaard, dat verdachte haar om haar ING bankpasje vroeg. Verdachte vertelde daarbij dat er dan geld op de rekening zou worden gestort en dat [getuige 2] de helft van het geld zou krijgen. [getuige 2] besloot de pas niet te geven. Op 25 januari 2010 is [getuige 2] bij verdachte blijven slapen. Een paar dagen later vertelde verdachte aan [getuige 2] dat ze haar bankpas was vergeten mee te nemen. [getuige 2] vroeg aan verdachte of ze op de rekening wilde kijken of het geld van haar voogd al gestort was en of ze wat geld voor haar wilde pinnen. De afspraak was dat verdachte daarna het geld en de bankpas aan de zus van [getuige 2] zou terug geven. Op 29 januari vertelde verdachte echter dat de bankpas van [getuige 2] was ingeslikt door de pinautomaat. Op een onbekend gebleven tijdstip zag [getuige 2] op een bankafschrift dat er een bedrag van rond de € 2100,- gestort was en dat dit geld er daarna in delen van de rekening was afgenomen. Verdachte is in deze periode als enige in bezit geweest van de bankpas en de pincode van [getuige 2].
Getuige [getuige 1] (bijnaam [naam]) heeft tegenover de politie verklaard dat ze wist dat verdachte zich samen met [A] (bijnaam [naam]) en [D] bezig hield met SAP, dat wil zeggen personen overhalen om de pinpas en pincode af te staan en dat ook zij is overgehaald om haar pas af te staan, zogenaamd voor het ontvangen van studiegeld en zorgtoeslag van [D]. Vervolgens werd er een geldbedrag van € 2.200,- op haar rekening gestort, welk bedrag vervolgens in het bijzijn van verdachte en [naam] in delen werd gepind. Toen getuige vervolgens haar bankafschrift bekeek en zag dat het geld afkomstig was van ene [B], wist ze dat het niet goed zat.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat [naam] haar ex-vriend is en dat ze bekend is met SAP (omgekeerd PAS). Verdachte heeft aangegeven dat ze wist wat er met de pinpasjes gebeurde. De pinpasjes werden samen met de pincode afgegeven, waarna er geld op de rekening werd gezet. Dat geld werd vervolgens opgenomen, waarna er een deel moest worden afgestaan en een deel zelf gehouden mocht worden.
Ter terechtzitting heeft verdachte nogmaals verklaard dat ze van deze methode op de hoogte was en dat ze destijds omging met jongens die zich bezig hielden met dit soort praktijken. Tevens heeft verdachte verklaard dat zij de bankpas van [getuige 2] aan ene [C] heeft gegeven, terwijl ze wist wat er vervolgens met de bankpas zou gebeuren.
De rechtbank acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank acht de lezing van verdachte, dat zij wel op de hoogte was van de onderhavige criminele praktijken, maar zich daar verder niet mee bezighield onaannemelijk, nu er drie getuigen zijn die alle drie een soortgelijke verklaring hebben afgelegd met betrekking tot het aandeel van verdachte. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen, juist omdat deze niet alleen op hoofdlijnen, maar ook op details overeenkomen.
feit 2
Aangeefster [slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat zij op 8 september 2010 richting het centrum van Baarn liep. Opeens werd zij aan haar rugzak getrokken door verdachte. Verdachte zei tegen aangeefster: “Kankerhoer, doe de telefoon uit en geef hem aan mij”. Verdachte begon aan de schouder van aangeefster te trekken en te schudden en duwde de hele tijd met haar hand tegen het borstbeen van aangeefster. Zij voelde hierdoor pijn. Verdachte zei tegen aangeefster: “Ik maak geen grap met jou, ik pak je”. Opeens trok verdachte de telefoon, een Blackberry uit de handen van aangeefster. Aangeefster zag dat verdachte de simkaart uit de telefoon haalde en deze op de grond gooide met de woorden: “We hebben allemaal op school gezeten, ik krijg je wel”.
Getuige [getuige 3] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 8 september 2010 werkzaam was aan de [adres] te Baarn. Getuige [getuige 3] zag dat een negroïde vrouw (te weten verdachte) een blanke vrouw (te weten aangeefster) bij haar hals pakte en zag dat zij knijpende bewegingen maakte met haar hand, terwijl verdachte riep: “Kankerhoer, geeft de telefoon terug” of woorden van gelijke strekking.
Getuige [getuige 4] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 8 september 2010 met zijn collega [getuige 3] aan het werk was op de [adres] te Baarn. Getuige [getuige 4] hoorde dat een donker meisje (te weten verdachte) tegen een licht getint meisje (te weten aangeefster) zei: “Geef hier die telefoon, kankerhoer”. Vervolgens zag de getuige dat verdachte aangeefster bij haar revers van haar kleding ter hoogte van haar keel vasthield en dat verdachte de telefoon van aangeefster afpakte.
Verdachte heeft op 8 september 2010 tegenover de politie verklaard dat zij die dag een telefoon van een vriendin (te weten aangeefster) heeft afgepakt. Zij heeft voorts verklaard aangeefster te hebben uitgescholden voor kankerhoer en aan haar schoudertas te hebben getrokken om te voorkomen dat aangeefster weg zou lopen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze erg boos was op aangeefster. Verdachte had namelijk al vaker aangegeven dat ze de telefoon terug wilde, omdat de telefoon nog niet geheel afbetaald was en aangeefster had vervelende dingen over verdachte gezegd tegen derden. Verdachte wilde nu de telefoon terug, maar toen ze deze eenmaal terug in haar bezit had, heeft ze deze naar eigen zeggen weggegooid.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte naar de aangeefster is toegelopen met het voornemen om de telefoon terug te halen. Verdachte heeft daarna verbaal en fysiek geweld gebruikt en gedreigd met geweld, waarna zij aangeefster de telefoon afhandig heeft gemaakt en over de telefoon heeft beschikt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1
een (nog) onbekend gebleven persoon op/of omstreeks 20 januari 2010 in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag
(1011 euro), toebehorende aan [Aangever 1], waarbij die (nog) onbekende persoon
het weg te nemen goed onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (het middels internetbankieren en met gebruikmaking van de gegevens van voornoemde [Aangever 1] overmaken van voornoemd geldbedrag naar een rekening van [Aangever 2] en vervolgens het opnemen van dat geldbedrag van die rekening van die [Aangever 2])
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 17 januari 2010 tot en met 20 januari 2010 in Nederland opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk de rekening en bankpas en pincode
van die [Aangever 2] ter beschikking te stellen;
feit 2
zij op 08 september 2010 te Baarn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een telefoon (Blackberry) en een (bijbehorende) simkaart ten dele toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij
- de tas en kleding van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en aan die tas heeft getrokken en
- die [slachtoffer] (met kracht) bij dier schouder heeft vastgehouden en
- tegen het lichaam (ter hoogte van het borstbeen) van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- die telefoon (met kracht) uit de handen van die [slachtoffer] heeft getrokken en
- (daarbij) heeft gezegd: "kankerhoer, geef de telefoon" en "ik maak geen grap met jou, ik pak je" en "ik krijg je wel".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 2: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert zij een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft voor de zitting telefonisch contact gehad met aangeefster [slachtoffer] en heeft van haar vernomen dat het haar door omstandigheden niet is gelukt zich te voegen als benadeelde partij. Derhalve vordert de officier van justitie een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een bedrag van € 200,- daar de aangeefster destijds dit bedrag aan verdachte heeft betaald voor de telefoon.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over een op te leggen straf.
Met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel stelt de raadsman dat niet vast is komen te staan wat er met de telefoon is gebeurd. Evenwel refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten, te weten medeplichtigheid aan diefstal door middel van een valse sleutel en het met behulp van geweld dan wel bedreiging van geweld iemand afhandig maken van een telefoon. Dit zijn ernstige feiten die gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en de rest van de maatschappij teweegbrengen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Uit de justitiële documentatie van d.d. 20 mei 2011 blijkt dat verdachte geen relevante vermeldingen heeft.
Blijkens het rapport van de reclassering d.d. 10 september 2010 wordt het recidiverisico als laag geschat. Volgens de reclassering heeft verdachte haar leven op de rails en heeft zij afscheid genomen van een negatief netwerk uit het verleden. De rechtbank constateert evenwel dat de reclassering niet uitvoerig met verdachte heeft gesproken, omdat verdachte niet bereikbaar was.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 240 uren, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank dat deze maatregel kan worden toegepast, ook indien het slachtoffer van het strafbare feit zich niet in de strafprocedure heeft gevoegd, zoals in het onderhavige geval. Het bepaalde in artikel 36 f juncto artikel 77h van het Wetboek van Strafrecht staat daar in beginsel niet aan in de weg. Nu is vast komen te staan dat aan het slachtoffer als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade is toegebracht, ziet de rechtbank aanleiding om naast de opgelegde werkstraf ook de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor het bedrag van € 200,- ten behoeve van [slachtoffer] op te leggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 48, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 2: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Maatregel
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen € 200,- bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr A.G. van Doorn, voorzitter en mrs D.A.C. Koster en R.S.B. Kool, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juli 2011.
Mr R.S.B. Kool is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.