parketnummer: 16/600148-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. L. Demmer, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met een ander of anderen geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair: openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen het onder 1 primair ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de verklaring van de aangever, de verklaringen van getuige [getuige 1] en de verklaring van getuige [getuige 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt voorop dat vast is komen te staan, dat er tussen de pinautomaat en de auto van aangever op het trottoir een gevecht heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte waarbij verdachte als eerste heeft geslagen. Verdachte geeft in zoverre toe dat hij een fout heeft gemaakt en dat het nooit had mogen gebeuren.
Dat het geweld tegen aangever op een andere manier dan voornoemd zou hebben plaatsgevonden, wordt door verdachte ten stelligste ontkend. De raadsvrouw voert ter onderbouwing van dat standpunt aan dat de verklaringen van aangever en getuigen onbetrouwbaar zijn. Zowel de aangever als zijn vriendin, de getuige [getuige 1], hebben volgens de verdediging een motief om een leugenachtige verklaring af te leggen. Getuige [getuige 1] is immers met haar auto in volle vaart tegen de auto van verdachte aangereden en heeft hierbij ook verdachte geraakt. Volgens de raadsvrouw kan niet zondermeer worden aangenomen, dat deze getuige per ongeluk tegen verdachte en diens auto is aangereden en hebben zij en de aangever hun verhaal aangedikt, omdat zij zelf schade hebben aangericht. Ook de verklaring van getuige [getuige 2] kan worden aangemerkt als onbetrouwbaar. De raadsvrouw heeft betoogd dat het goed mogelijk is dat aangever en zijn vriendin de getuige [getuige 2] hebben beïnvloed. Uit verschillende verklaringen in het dossier kan worden afgeleid dat er na het incident overleg is geweest over wat er zich daarvoor had afgespeeld. Daarbij komt nog dat het letsel van aangever niet overeenkomt met het geweld dat volgens aangever en de getuigen op aangever zou zijn uitgeoefend. Indien verdachte werkelijk met geschoeide voet meermalen tegen het gezicht van aangever zou hebben getrapt, zou het letsel veel erger geweest zijn. Bovendien zou het letsel zich aan de rechterkant van het gezicht van aangever bevinden, nu aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard recht in de auto te hebben gezeten ten tijde van het geweld en met zijn lichaam en/of hoofd geen buiging naar rechts te hebben gemaakt.
De raadsvrouw is van mening dat, gelet op voornoemde, de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en verzoekt de rechtbank verdachte hiervan vrij te spreken.
Wat volgens de raadsvrouw overblijft is openlijke geweldpleging. Verdachte heeft bekend aangever te hebben geslagen en hoewel verdachte niets wil verklaren over de rol van zijn medeverdachte, kan uit het dossier wel worden opgemaakt dat ook hij bij het plegen van het geweld betrokken was. Derhalve stelt de raadsvrouw dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij op 30 januari 2011 rond 19.30 uur als bijrijder in de auto (een Peugeot) van zijn vriendin [getuige 1] naar de ABN/AMRO aan de Laan naar Emiclaer te Amersfoort reed om een acceptgirokaart bij de bank door de brievenbus te doen. Tijdens het uitstappen zag aangever een zwarte BMW met hoge snelheid naderen en achter de auto van zijn vriendin tot stilstand komen. Nadat de aangever de acceptgirokaart door de brievenbus had gedaan en weer terugkwam bij de auto, zag hij twee mannen in de zwarte BMW zitten. De aangever nam weer plaats in de auto, maar op het moment dat aangever de deur wilde dichtdoen, werd deze opengehouden door een man. Aangever verklaart dat hij gezien heeft dat deze man uit de BMW kwam en dat hij de bijrijder van de BMW was. Aangever probeerde de deur te sluiten, maar dat lukte niet. De man begon aangever met geschoeide voet in het gezicht te schoppen, waarbij aangever 3 à 4 keer in het gezicht werd getrapt. De auto van zijn vriendin reed plotseling achteruit, tegen de BMW aan, waarschijnlijk door de paniek die was ontstaan. Doordat de deur van de auto tegen een paaltje aankwam, klapte deze deur verder open en ontstond er een gat, waardoor aangever naar buiten kon. Aangever stapte uit de auto, maar opeens stond er een tweede man voor hem. Ook deze man begon te slaan en te trappen en trapte aangever met geschoeide voet opzettelijk tegen de schouder. In de indruk van de aangever was deze man de bestuurder van de BMW. De man die als eerste getrapte, kwam er bij en begon aangever wederom te slaan en te trappen. Op het moment dat de mannen in de BMW wegreden, zag aangever de kentekenplaat van de BMW op straat liggen, te weten [kenteken]. Even later vond aangever in de auto van zijn vriendin, aan de bijrijderskant een horloge van het merk Esprit. Hij verklaart hierover dat dit alleen het horloge van de man die in de auto getrapt heeft kan zijn, omdat dat de enige man is die in de buurt van de auto van zijn vriendin is geweest.
Aangever is op 31 januari 2011 onderzocht door een arts. Deze verklaart dat aangever een contusie en een schaafwond ter hoogte van het linkerjukbeen had, een contusie van de linkerschouder en een wond op zijn scheenbeen. De verbalisant die de aangifte opnam verklaart dat aangever een zwelling op het linkeroog had en schrammen op de benen.
De verklaring van de aangever wordt ondersteund door getuige [getuige 1]. Zij verklaart dat op het moment dat haar vriend, de aangever, weer in de auto stapte, er een man aan de bijrijderskant van de auto stond. Deze man trapte vervolgens een paar keer tegen het gezicht en de schouder van aangever. Getuige raakte in paniek en reed met haar auto achteruit tegen de zwarte BMW. Door het achteruit rijden, klapte de deur aan de bijrijderskant open. Aangever stapte daarop uit. Getuige zag dat er een tweede man bijkwam, vermoedelijk de bestuurder van de BMW, die samen met de eerste man aangever begon te slaan en te schoppen.
Ook getuige [getuige 2] verklaart op hoofdlijnen overeenkomstig aangever en getuige [getuige 1]. Getuige [getuige 2] zag dat er een man bij de Peugeot aan de bijrijderskant stond en dat deze man het portier aan de bijrijderskant vast had en met kracht in de auto trapte. De Peugeot reed op dat moment hard achteruit, terwijl de man nog aan het trappen was. Deze man kwam hierdoor ten val. Getuige zag dat de aangever uit de Peugeot stapte en dat er vervolgens door de twee mannen uit de BMW geweld werd gebruikt tegen aangever. De tweede man werd door getuige omschreven als een blanke man, lichtblond, gekleed in een rode jas met spijkerbroek. Getuige zagdat de twee mannen zich uit de voeten maakten, waarbij de man die in de auto heeft getrapt, op de bestuurdersstoel van de BMW plaats nam en wegreed.
Verbalisant [verbalisant], agent politie Utrecht, verklaart dat hij op 30 januari 2011 rond 19.40 uur bij de bank aan de Laan naar Emiclaer te Amersfoort ter plekke kwam, na een melding van een gevecht. Daar aangekomen sprak verbalisant kort met de aangever en met getuige [getuige 2].
Verdachte heeft bekend dat hij op de bewuste avond samen met een vriend, waarvan hij de naam niet wil noemen, zich per auto, een BMW met het kenteken [kenteken], naar de ABN/AMRO aan de Laan naar Emiclaer te Amersfoort heeft begeven, dat deze auto achter de auto van aangever is geparkeerd, waarna hij is uitgestapt en dat hij vervolgens aangever uit boosheid heeft geslagen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij degene is geweest die is geraakt door de deur van de auto van aangever en ten val is gekomen toen deze achteruit reed en dat hij na afloop van het incident als bestuurder met de BMW is weggereden.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij ten tijde van het plegen van het delict zijn horloge, mogelijk van het merk Esprit, heeft verloren .
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever enkele malen heeft geschopt met geschoeide voet toen deze in de auto zat en dat hij daarna buiten de auto aangever samen met een ander heeft geslagen en geschopt.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij aangever niet heeft geschopt toen deze in de auto zat maar alleen maar heeft geslagen toen deze zich buiten de auto bevond niet aannemelijk. Zowel de aangever als de twee getuigen hebben verklaard dat een man meermalen de auto in heeft geschopt en daarna, samen met een andere man, aangever op straat heeft getrapt en geslagen. Deze mannen reden na afloop samen weg in de zwarte BMW, waarbij de man die heeft getrapt, de bestuurder is. Bovendien verklaart verdachte zelf dat hij de man is, die bij het achteruit rijden van de Peugeot geraakt werd door de voordeur van de Peugeot aan de bijrijderskant en hierdoor op de grond viel. Volgens getuige [getuige 2] is de man die op de grond viel de man die de auto in heeft getrapt. Voorts werd een horloge van het merk Esprit in de auto van de vriendin van aangever, op de grond aan de bijrijderskant aangetroffen. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat dit zijn horloge is geweest. Weliswaar verklaart verdachte ter zitting anders, namelijk dat hij nooit een horloge draagt, maar de rechtbank gaat ervan uit dat die laatste verklaring erop gericht is de waarheid te verhullen, nu deze zo duidelijk in strijd is met de eerder door verdachte bij de politie afgelegde expliciete verklaring. Dat het horloge in het proces-verbaal van inbeslagneming wordt omschreven als van het merk Spirit, moet naar het oordeel van de rechtbank worden toegerekend aan het feit dat, zoals uit algemeen toegankelijke bronnen is gebleken, het merk Esprit in zijn collectie een horloge heeft opgenomen met de naam Spirit. Anders dan de raadsvrouwe kennelijk heeft beoogd te betogen doet dit dan ook geenszins af aan het bewijs.
Voorts ziet de rechtbank geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever en getuigen te twijfelen. De politie was binnen 10 minuten ter plekke en derhalve acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de aangever en de twee getuigen in alle commotie tijd hebben gehad om hun verhalen bewust op elkaar af te stemmen. Bovendien blijkt uit niets dat getuige [getuige 2] de aangever en zijn vriendin, getuige [getuige 1], al kende. Integendeel, getuige [getuige 2] heeft verklaard aangever voordien niet te hebben gekend. Derhalve ontbreekt het motief van getuige [getuige 2] om valselijk te verklaren.
Evenwel acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft enkele malen met geschoeide voet in de richting van aangever geschopt toen deze in de auto zat en hem daarbij onder meer bij het hoofd geraakt.
Uit de wijze waarop dit is gebeurd kan de rechtbank op zichzelf niet afleiden dat verdachte daarbij het opzet had aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ook niet in voorwaardelijk zin. Voor dit laatste geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte met het uitgeoefende geweld bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de rechtbank heeft het gebezigde geweld zich afgespeeld binnen een zeer korte tijdsspanne en op zeer kleine afstand van elkaar, zodat er sprake is van één feitelijk geheel. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet nodig dat wordt vastgesteld wie welk geweld heeft gepleegd binnen het geheel. Hoewel verdachte zwijgt over de rol van de medeverdachte, volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte het geweld heeft geïnitieerd door aangever in de auto te trappen, waarna zijn mededader eveneens tot gewelddadige handelingen is overgegaan en zij samen verdachte hebben getrapt en geslagen. Verdachte heeft derhalve tezamen met een ander geweld gepleegd op de openbare weg, welk geweld bovendien van dien aard was dat dit de openbare orde heeft verstoord. Geconcludeerd kan bovendien worden dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan dit openlijk geweld. De rechtbank acht derhalve het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 30 januari 2011 te Amersfoort met een ander op de openbare weg, te weten de Laan naar Emiclaer aldaar, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen (met geschoeide voet) schoppen en/of trappen en uit het slaan van die [slachtoffer] tegen zijn gezicht en/of lichaam, welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond en een contusie van het jukbeen en een contusie van de linkerschouder van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 166 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens zijn proeftijd houdt aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt dat hij een behandeling bij De Waag moet ondergaan en moet meewerken aan urinecontroles.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vraagt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Volgens haar zijn bijzondere voorwaarden niet nodig. De raadsvrouw verwijst hiertoe naar een e-mailbericht van mevrouw H. van Lunen, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, die zeer positief bericht over de verdachte. Volgens mevrouw Van Lunen heeft verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis uitstekend gedragen en is hij niet iemand met een kort lontje, die geen hulp wil aanvaarden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bewezen is verklaard dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]. Aan het plegen van openlijk geweld tilt de rechtbank zwaar, zeker nu het openlijk geweld waaraan verdachte heeft deelgenomen zich heeft gericht tegen een slachtoffer, dat, zeker op het moment dat hij in de auto werd aangevallen, volkomen weerloos was.
Openlijke geweldpleging roept bij passanten, en ook overigens in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan moeten dragen. Zo ook het slachtoffer [slachtoffer], die in zijn slachtofferverklaring heeft laten weten dat hij na het voorval angstiger is geworden en in elke situatie op straat gevaar ziet.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Uit het rapport van H. Luites d.d. 6 april 2011 komt naar voren dat verdachte in het verleden harddrugs heeft gebruikt en heeft gedeald. Hoewel verdachte ontkent dat hij op dit moment een drugs- of alcoholprobleem heeft, wordt hieraan getwijfeld, omdat verdachte zelf niet kan aangeven waarom hij bij het onderhavige delict zo agressief werd en zijn zelfbeheersing verloor. De reclassering heeft de indruk dat verdachte wel inzicht heeft in zijn gedrag, maar met betrekking tot het onderhavige delict informatie achterhoudt. Derhalve wordt het recidiverisico ingeschat als hoog gemiddeld.
Verdachte lijkt evenwel zijn leven op de rails te hebben. Hij werkt naar behoren en woont samen met zijn vriendin.
Volgens het rapport van reclasseringswerker H. van Lunen d.d. 15 juni 2011 heeft verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gemotiveerd en begeleidbaar opgesteld en heeft hij zich bereid verklaard medewerking te verlenen aan een intake bij De Waag. Tevens heeft hij, terwijl hij onder elektronisch toezicht stond, geen enkele overtreding gemaakt. Urinecontroles zijn evenwel niet uitgevoerd, omdat de reclassering geen reden heeft gezien om urinecontroles af te nemen.
Daarnaast blijkt uit de justitiële documentatie van 18 maart 2011 dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank volgt de conclusies van de reclassering en houdt rekening met een mogelijk drugs- of alcoholprobleem bij verdachte. De verklaringen van aangever en getuige [getuige 1], dat zij op de bewuste avond duidelijk een alcoholwalm bij verdachte roken, sterken de rechtbank in deze gedachte.
Daarnaast weegt het voor de rechtbank zwaar mee dat verdachte het geweld geïnitieerd heeft en een groot aandeel heeft gehad in het plegen van het feit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat hoewel verdachte spijt heeft betuigd, deze gevoelens van spijt worden overschaduwd door de slachtofferrol waarin verdachte zichzelf plaatst.
Evenwel ziet de rechtbank dat verdachte goed meewerkt met de reclassering en zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden heeft aan de voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren passend is. Tevens zal verdachte zich, in het kader van de bijzondere voorwaarde, tijdens zijn proeftijd moeten houden aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt dat verdachte een behandeling bij De Waag moet ondergaan en moet meewerken aan urinecontroles.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 348,80, bestaande uit € 48,80 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
De rechtbank wijst een deel van de vordering af, te weten € 24,40 opgevoerd onder materiële schade, nu gemaakte kosten voor een bezoek aan de rechter-commissaris op andere wijze vergoed worden.
De rechtbank wijst de vordering voor het resterende deel toe. De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. De rechtbank veroordeelt verdachte derhalve tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 324,40, waarvan € 24,40 ter zake van materiële schade en € 300,- ter zake van immateriële schade, en verhoogd met de wettelijk rente en legt verdachte daarnaast de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen primair ten laste is gelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens zijn proeftijd houdt aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt dat hij een behandeling bij De Waag moet ondergaan en moet meewerken aan urinecontroles;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 324,40 waarvan € 24,40 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, €324,40 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juli 2011.