ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0245

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600705-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige beroving van een bromfiets en verboden wapenbezit

Op 7 februari 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van gewelddadige diefstal van een bromfiets en het dragen van verboden wapens. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 juli 2010 in Breukelen, waar de verdachte de aangever, [aangever 1], met geweld beroofde van zijn bromfiets. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever een harde trap in de zij gaf, waardoor deze viel en de verdachte de bromfiets kon stelen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte te onderbouwen. De verdachte heeft ontkend geweld te hebben gebruikt, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen voldoende bewijs boden voor de diefstal met geweld.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het dragen van een mes en een wapenstok, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze wapens op 11 juli 2010 bij zich droeg. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn psychologische achtergrond en eerdere veroordelingen voor gewelds- en vermogensdelicten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 196 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandelprogramma. Ook is er een geldboete van € 70 opgelegd, die voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de in beslag genomen wapens onttrokken aan het verkeer en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf toegewezen, gezien de schending van de voorwaarden door de verdachte. Deze uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van de samenleving en ter bescherming van de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600705-10 en 16/600035-09 (vord. tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 oktober 2010, 14 december 2010 en 24 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: [aangever 1] met geweld heeft beroofd van zijn bromfiets;
feit 2: een wapenstok en een mes heeft gedragen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beide ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit gebaseerd op de verklaring van aangever [aangever 1] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit heeft zij zich gebaseerd op de bevindingen van de politie en de ter terechtzitting van 7 oktober 2010 afgelegde verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank weliswaar tot een bewezenverklaring van de diefstal van de bromfiets kan komen, maar dat het ten laste gelegde geweld niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat door de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] is verklaard dat zij verdachte geen geweld hebben zien gebruiken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Bewijsoverweging feit 1
Op 12 juli 2010 heeft [aangever 1] tegenover de politie verklaard dat hij die avond in een speeltuin in Breukelen stond. Hij was daar samen met [getuige 3], [getuige 2] en een vriend van hem. Omstreeks 22.10 uur voelde hij ineens een harde dreun tegen zijn linkerzij en zag daarbij een schoen tegen zijn zij aankomen. Op het moment dat hij omkeek zag hij een aantal jongens, waarvan een hem had getrapt. Achteraf hoorde hij dat deze jongen [verdachte] (hierna: verdachte) heet en in Maarssen woont. Hij zag dat verdachte de kap van zijn scooter (bromfiets, merk Piaggio en gekentekend [kenteken]) aftrok, via de bedrading zijn scooter startte en op zijn scooter wegreed. Op 16 juli 2010 heeft [aangever 1] nog verklaard dat hij op de scooter zat op het moment dat hij de trap in zijn zij kreeg.
Voornoemde verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1]. Hij heeft tegenover de politie verklaard dat hij zag dat verdachte [aangever 1] in zijn zij trapte en dat [aangever 1] door deze trap van zijn scooter viel. Verdachte pakte de op de grond gevallen scooter op en trok volgens deze getuige een kabelboom los. Hierna startte verdachte de scooter en reed vervolgens weg op de scooter van [aangever 1]. De verklaring van aangever vindt ook steun in de verklaring van [getuige 2]. Weliswaar is zij niet zelf bij het ten laste gelegde aanwezig geweest, maar zij heeft [getuige 3] horen zeggen: “[verdachte] heeft een scooter gestolen en heeft die jongen keihard een trap in z’n zij gegeven”.
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de scooter van aangever heeft meegenomen omdat hij van mening was dat het zijn scooter betrof. Zijn scooter was immers in de maand maart 2010 gestolen. Dat hij jegens aangever geweld heeft gebruikt heeft verdachte telkens ontkend.
Uit onderzoek aan de bromfiets van [aangever 1] is gebleken dat het motorblok dat in de bromfiets is aangetroffen vanuit de fabriek is gemonteerd onder het aangetroffen framenummer van de bromfiets. Hieruit blijkt dat het motorblok en het framenummer bij elkaar horen. Voorts is gebleken dat het framenummer van de bromfiets van aangever een ander framenummer heeft dan de gestolen bromfiets waar namens verdachte aangifte van is gedaan. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de bromfiets van aangever niet aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld zoals onder het eerste ten laste gelegde feit is weergegeven. De afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] laat de rechtbank buiten beschouwing. De getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben immers ter terechtzitting verklaard dat zij niet constant zicht hebben gehad op de verdachte. De verklaring van de getuige [getuige 4] acht de rechtbank inconsistent en onvoldoende betrouwbaar.
4.3.2. Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank acht voorts het tweede ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 oktober 2010.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 juli 2010 te Breukelen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Piaggio, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, (met kracht) tegen de zij, althans tegen het lichaam, van die [aangever 1] heeft getrapt;
2.
op 11 juli 2010 te Maarssen een wapenstok en een mes,
zijnde voorwerpen als bedoeld in de categorie IV (respectievelijk
onder 3 en 7) van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Naar aanleiding van de verdenking met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit is in opdracht van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Uit het rapport d.d. 22 september 2010 van deze gedragsdeskundige volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zijn intellectuele capaciteiten zijn van zwakbegaafd niveau, er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en er worden in zijn persoonlijkheid antisociale kenmerken gezien. Deze gebrekkige ontwikkeling heeft hem ten tijde van het ten laste gelegde beperkt in zijn gedragskeuzes en gedragingen. Gezien de aanwezige problematiek en de daaruit voortkomende beperking om in vrijheid zijn keuzes en gedragingen te maken, adviseert drs. J.H.A.M. Kobussen verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van dit ten laste gelegde feit.
De rechtbank neemt het advies van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank verdachte strafbaar omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft er bij duur van de door haar gevorderde gevangenisstraf rekening mee gehouden dat verdachte op 27 januari 2010 kan aanvangen met zijn behandeling bij Altrecht, afdeling Wier. Zij heeft ter terechtzitting van 24 januari 2011 op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 198 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en
- een gevangenisstraf van drie (3) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren en met de bijzondere voorwaarden - kort gezegd - een meldplicht, het hebben van dagbesteding en het volgen van een ambulante behandeling bij Altrecht, afdeling Wier (feit 1).
- een geldboete van € 70,-, subsidiair 1 dag hechtenis (feit 2).
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de proeftijd - ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging - met één jaar te verlengen en aan deze proeftijd eveneens de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden te koppelen.
De inbeslaggenomen goederen dienen volgens de officier van justitie onttrokken te worden aan het verkeer.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte zich al veel te lang in detentie bevindt. De door de officier van justitie gevorderde straf is zijns inziens dan ook buitensporig hoog. De raadsman acht een gevangenisstraf van 105 dagen voor dit feit passend en geboden. De overige 90 dagen die reeds door verdachte zijn uitgezeten kunnen beschouwd worden als uitgezeten in het kader van de vordering tenuitvoerlegging. De raadsman heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat de zaak afgedaan dient te worden met een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. De vordering tenuitvoerlegging kan in dat geval geheel toegewezen worden. In de executiefase dienen deze dagen verrekend te worden met de reeds uitgezeten voorlopige hechtenis. Met betrekking tot eventuele bijzondere voorwaarden heeft de raadsman verzocht om uitdrukkelijk op te nemen dat de behandeling bij Altrecht, afdeling Wier ambulant plaats dient te vinden. De raadsman heeft zich met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige diefstal van een scooter. Op het moment dat verdachte het slachtoffer benaderde stond deze niets vermoedend met een aantal andere personen in een speeltuintje te kletsen. Verdachte heeft het slachtoffer toen een harde trap in zijn zij gegeven en is vervolgens op de scooter van het slachtoffer weggereden.
Deze gewelddadige beroving moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan.
Dat een dergelijke gewelddadige beroving zomaar midden op straat heeft plaatsgevonden, heeft bovendien tot gevolg dat het gevoel van onveiligheid en onrust in de samenleving in het algemeen toeneemt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van een mes en een wapenstok, terwijl dit volgens de wet verboden is.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 december 2010. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte meermalen voor gewelds- en vermogensfeiten is veroordeeld en dat de laatste veroordeling voor een soortgelijk feit dateert van 20 mei 2009.
Voornoemde klinisch psycholoog-psychotherapeut heeft in zijn rapport vermeld dat gezien de hoge kans op recidive, eerdere mislukte ambulante behandelpogingen, verdachtes beperkingen en het ontbreken van een veilig, stabiel en ondersteunend netwerk geadviseerd om verdachte klinisch te laten behandelen in een forensisch psychiatrische instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Betrokkene is geïndiceerd voor een klinische behandeling bij Wier, onderdeel van Altrecht, aldus de deskundige in zijn rapport van 22 september 2010.
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting van 7 oktober 2010 als 14 december 2010 verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen een ambulante behandeling bij Wier, maar dat hij wel bezwaar heeft tegen een klinische opname.
Ter terechtzitting van 14 december 2010 heeft voornoemde deskundige aanvullend verklaard dat de tweede beste optie is dat verdachte een dagbehandeling met een in aanvang zo intensief mogelijk programma krijgt bij Wier.
N. de Leeuw, reclasseringsmedewerker, heeft op dezelfde terechtzitting verklaard dat de reclassering nog steeds van mening is dat een klinische behandeling de enige echte optie is voor verdachte. De tweede mogelijkheid zou een dagbehandeling bij Wier kunnen zijn.
Blijkens een schrijven d.d. 12 januari 2011 van I. Lesterhuis, GZ-psycholoog, en W. Olij, maatschappelijkwerker/opnamecoördinator verbonden aan Altrecht, afdeling Wier, heeft op 10 januari 2011 een verlengde intake van verdachte plaatsgevonden bij Wier. Gebleken is toen dat verdachte na detentie weer kan wonen bij de moeder van zijn vriendin. Daarnaast is er een dagbestedingtraject gerealiseerd met ondersteuning van een jobcoach via Restart. De conclusie van de verlengde intake is dat gezien de meer positieve omgevingsfactoren wederom een behandelaanbod in ambulante vorm gedaan kan worden. Hierbij wordt gedacht aan een behandeling waarbij verdachte twee dagen per week therapie volgt bij Wier en de overige drie (werk)dagen werkzaam is als autopoetser via Restart.
Voornoemde behandeling zal zich voornamelijk richten op de behandeldoelen: het tijdig signaleren en op een adequate wijze reduceren van spanning, het vergroten van inzicht in de relatie tussen oorzaak en gevolgen en het vergroten van sociale vaardigheden en weerbaarheid ten einde het risico op recidive te verminderen. Daarnaast lijkt verdachte geïndiceerd voor de training seksuele voorlichting. De behandelduur wordt geschat op een half jaar tot een jaar.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2010 verklaard dat hij de ambulante behandeling zoals deze in de voorgaande twee alinea’s is weergegeven wil ondergaan. Het verlengde intakegesprek is volgens hem goed verlopen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het gegeven dat er door de deskundigen verbonden aan Altrecht, afdeling Wier, nog mogelijkheden worden gezien om verdachte een behandelaanbod in ambulante vorm aan te bieden. De rechtbank houdt bij de invulling van de straf rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ook al is hij meerderjarig.
De rechtbank zal derhalve een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden: - kort gezegd - een meldplicht, een behandelverplichting in ambulante vorm en het hebben van een dagbesteding. Het voorwaardelijk gedeelte dient daarnaast ook als zogenaamde stok achter de deur, opdat verdachte zich niet nogmaals aan dergelijke of andere strafbare feiten schuldig zal maken.
Voorts houdt de rechtbank bij de strafmaat rekening met de straffen die doorgaans voor dergelijk feiten worden opgelegd en met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 196 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
7. Het beslag
7.1. De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het tweede bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Deze voorwerpen zijn bovendien van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 62, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 54 van de Wet wapens en munitie.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging voor feit 1:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 196 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering (regio Utrecht-Arnhem) hem geeft voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarden.
* dat verdachte zich zal melden bij de Reclassering zo dikwijls als de Reclassering dit nodig acht;
* dat verdachte zal zorgen voor dagbesteding;
* dat verdachte zich zal laten behandelen in afdeling Wier van Altrecht, zolang de deskundigen verbonden aan voornoemde instelling in overleg met de Reclassering dat nodig achten.
- draagt Reclassering Nederland (regio Utrecht-Arnhem) op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Strafoplegging voor feit 2:
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 70,=, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 1 dag;
- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een mes en een wapenstok;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 mei 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600035-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2011.
Mr. S. Wijna is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.