parketnummer: 16/600327-11; 13/410015-09 (V.I.-zaaknummer: 99-000046-13) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juni 2011
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.Y.M. Jansse, advocaat te Zeist.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, gericht tegen [slachtoffer ].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd, dat niet overtuigend is bewezen dat verdachte de dader is van de openlijke geweldpleging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vaststelling van de feiten
In een proces-verbaal van bevindingen is door hoofdagent van politie [getuige 1] gerelateerd, dat hij op 2 april 2011 op de Molenstraat te Amersfoort fietste. Hij zag een persoon op de grond liggen. Deze persoon werd door twee personen geschopt en geslagen. [getuige 1] heeft één van de mannen duidelijk zien schoppen en met gebalde vuist tegen het lichaam van de op de grond liggende persoon zien slaan. Deze persoon is door [getuige 1] verdachte I genoemd. [getuige 1] heeft verdachte I omschreven als: licht getinte huidskleur, zwart gekleurd haar, enigszins krullend en wat langer in de nek, en gekleed in een donkergekleurde jas met een opvallend lichtgekleurde capuchon. De persoon die op de grond lag wordt door [getuige 1] als volgt omschreven: man, donkere huidskleur, negroïde. Hij heeft vervolgens de twee schoppende en slaande personen zien wegrennen. Door [getuige 1] is voorts gerelateerd, dat hij heeft gezien dat verdachte I achter op een passerende scooter is gaan zitten en dat hij achter deze scooter aan is gefietst. Nadat de scooter tot stilstand is gekomen, heeft [getuige 1] geprobeerd verdachte I aan te houden. Verdachte I heeft zich losgerukt en is weggerend, aldus het proces-verbaal van bevindingen. Kort hierna is door [getuige 1] gezien dat verdachte I door twee personen werd vastgehouden en heeft hij hem aangehouden. De persoon die door [getuige 1] is aangehouden is genaamd: [verdachte].
Door getuige [getuige 2] is verklaard, dat hij op 2 april 2011 op zijn snorfiets in de richting van de Molenstraat te Amersfoort reed. Hij heeft verklaard dat er door vier personen werd gevochten; op een op de straat staande jongen werd door drie andere jongens ingeslagen. Door [getuige 2] is voorts verklaard, dat hij heeft gezien dat er bloed uit de mond van de jongen kwam die werd geslagen. Eén van de bij de vechtpartij betrokken jongens stapte achterop zijn snorfiets en zei tegen hem: “rijden, rijden.” Door [getuige 2] is deze jongen omschreven als: circa 20 jaar, lichtgetinte huidskleur, zwartgekleurde jas met een lichtgekleurde capuchon en zwart gekleurd haar dat achterover gemodelleerd was. Nadat deze jongen was afgestapt, heeft [getuige 2] gezien dat de jongen werd vastgehouden door twee jongens. De jongen die in elkaar werd geslagen is door [getuige 2] omschreven als: negroïde en een kort geschoren dan wel kaal hoofd.
Op 2 april 2011 is een paspoort aan het politiebureau afgegeven, dat op de Molenstraat te Amersfoort, op de plaats van de openlijke geweldpleging, was gevonden en dat op naam stond van [slachtoffer ]. De politie heeft telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer ], die aangaf dat hij inderdaad in Amersfoort was mishandeld.
Door de politie is in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd, dat op 4 april 2011
[slachtoffer ] op het politiebureau is verschenen, dat hij overeenkwam met de foto in het op zijn naam staande aangetroffen paspoort en dat hij overeenkwam met een door een getuige omschreven signalement van het slachtoffer van openlijke geweldpleging op 2 april 2011 aan de Molenstraat te Amersfoort. Door de politie is opgemerkt, dat zijn linkervoortand was afgebroken.
4.3.2 Aanvullende overweging ten aanzien van het bewijs
Door de verdediging is aangevoerd, dat niet overtuigend is bewezen dat verdachte de dader is van de openlijke geweldpleging. Daartoe is gewezen op het feit dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] op onder meer het punt van het aantal van bij het geweldsincident betrokken personen niet overeenkomen. Daarbij acht de verdediging voorts van belang dat getuige [getuige 2] op het moment dat hij werd gehoord nog als verdachte werd aangemerkt, wat zijn verklaring over het gebeurde kan hebben beïnvloed, en dat hij, nadat hij geen verdachte meer was, niet nog eens is gehoord.
Al met al is volgens de verdediging niet duidelijk wat er precies is gebeurd en wat de rol van de betrokkenen daarin is geweest.
De rechtbank overweegt, dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat [getuige 1] (en/of [getuige 2]) zich heeft vergist in zijn waarneming wat betreft de persoon van de dader en die van het slachtoffer en het gepleegde geweld. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn weliswaar op bepaalde onderdelen verschillend, maar ze zijn naar het oordeel van de rechtbank op essentiële onderdelen voldoende eenduidig en consistent. Om die reden kent de rechtbank daaraan doorslaggevende (bewijs) betekenis toe.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 april 2011 te Amersfoort, met anderen, aan de openbare weg, de Molenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer ], welk geweld bestond uit het schoppen en slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer ].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk onder aftrek van het voorarrest met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd in het reclasseringrapport van 6 juni 2011, inhoudende dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moetverdachte zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Reclassering Nederland en zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als deze gedurende deze perioden dit nodig acht, moetverdachte zijn medewerking verlenen aan de ‘delictpreventie training’ bij De Waag of een soortgelijke instelling, en moet verdachte meewerken aan begeleiding door Nieuwe Perspectieven en aan controle op alcohol- en drugsgebruik.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging, onder verwijzing naar jurisprudentie, aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf buitenproportioneel is. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, evenals door de persoon zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het hierna te noemen rapport is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 9 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Openlijke geweldpleging roept bij passanten, en ook overigens in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld, of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan moeten dragen. Verdachte en zijn mededaders hebben hieraan bijgedragen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door I. Brandsma over verdachte opgemaakte rapport van Reclassering Nederland d.d. 6 juni 2011. In dit rapport wordt opgemerkt, dat verdachte sinds 1 januari 2011 in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling van de straf die hem is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/410015-09 onder toezicht van de reclassering staat. Door F.El Yousfi, werkzaam bij Nieuwe Perspectieven, is aangegeven dat het contact met verdachte positief is en dat hij zijn afspraken altijd is nagekomen. Volgens F.El Yousfi zat verdachte op het goede spoor, was hij van goede wil en was hij gemotiveerd om er wat van te maken. Geadviseerd wordt verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Verdachte was er zich blijkens zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring bewust van dat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld en was wat dat betreft een gewaarschuwd mens. Dat verdachte zich desondanks opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit rekent de rechtbank hem aan en vindt daarin aanleiding de door de officier van justitie gevorderde straf op te leggen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk onder aftrek van het voorarrest met een proeftijd van twee jaren.
Met het voorwaardelijk deel van de straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze voortzetting van de begeleiding door de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief de hierna genoemde bijzondere voorwaarden.
7 De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 13 oktober 2009 in de zaak met parketnummer 13/410015-09 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dat vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte is op 25 december 2010 op de voet van het bepaalde in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 365 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt en onder de bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt aan gedragsinterventies, een drugs- en alcoholverbod en een meldingsgebod.
De officier van justitie vordert thans, nu verdachte zich - gelet op hetgeen hem in de dagvaarding met het parketnummer 16/600327-11 is ten laste gelegd - niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, dat de rechtbank de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal gelasten, en wel voor de duur van 365 dagen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Hoewel gelet hierop de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel kan worden toegewezen, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding de vordering af te wijzen. Daarbij heeft zij enerzijds gelet op de aard en ernst van het nieuw gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, namelijk dat verdachte de betreffende avond eerst zelf het slachtoffer is geweest van geweld, gepleegd door het slachtoffer [slachtoffer ] dan wel door een persoon uit diens nabijheid. Anderzijds acht de rechtbank van belang dat verdachte in de zaak onder bovenvermeld parketnummer 16/600327-11 tot een substantiële deels voorwaardelijke gevangenisstraf met – kort gezegd – reclasseringstoezicht wordt veroordeeld en acht de rechtbank het wenselijk dat de reeds ingezette begeleiding van verdachte door de reclassering, die op zich positief verliep en waarvoor verdachte gemotiveerd was,thans wordt voortgezet
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Reclassering Nederland en dat hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijft melden zo frequent als deze gedurende deze perioden dit nodig acht;
* dat verdachte zijn medewerking verleent aan de ‘delictpreventie training’ bij De Waag of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding door Nieuwe Perspectieven;
* dat verdachte wordt verboden alcohol- en drugs te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middelencontrole.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juni 2011.
Mr. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.