ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9499

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/444893-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaar Ministerie deels niet-ontvankelijk op grond van ne bis in idem

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 13 mei 2011, is de verdachte beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een ongeval met zwaar lichamelijk letsel voor twee inzittenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat er geen reden was voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard voor de feiten waarvoor de verdachte al eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft deze vordering gehonoreerd, omdat de feiten overeenkomen met eerdere veroordelingen, en heeft het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard voor de overige tenlasteleggingen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meer of anders ten laste gelegde feiten, maar heeft het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De verdachte had op 27 juni 2009 een motorrijtuig bestuurd terwijl zij meer alcohol had gedronken dan wettelijk toegestaan. De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de voorwaardelijke ontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/444893-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: zich als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor twee inzittenden van die personenauto zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl verdachte meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken;
Subsidiair: een personenauto heeft bestuurd, terwijl zij meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken en/of als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg en/of hinder voor het overige verkeer heeft veroorzaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie integraal niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte op 8 december 2010 door de kantonrechter voor hetzelfde feitencomplex reeds is veroordeeld tot een geldboete.
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het primair en subsidiair onder het tweede deel tenlastegelegde:
De rechtbank overweegt dat verdachte op 8 december 2010 door de kantonrechter is veroordeeld voor -kort gezegd- het als bestuurder van een personenauto op de Haarrijnse Rading niet stoppen voor een voor haar rijrichting bestemd rood verkeerslicht, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde voertuig en een haar tegemoetkomend en afslaand voertuig, waarbij letsel aan personen (te weten [naam] is toegebracht. Deze feiten komen overeen met de in de onderhavige strafzaak onder primair en subsidiair tweede deel ten laste gelegde feiten. Nu de Nederlandse rechter over het thans primair en subsidiair tweede deel ten laste gelegde feitencomplex onherroepelijk heeft beslist, dient de officier van justitie ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Openbaar Ministerie ontvankelijk ten aanzien van het subsidiair onder het eerste deel ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat verdachte blijkens een door de verdediging overgelegd transactievoorstel van het Centraal Justitieel Incassobureau op 28 november 2009 een transactie van € 450,00 heeft aangeboden gekregen voor het rijden onder invloed op 27 juni 2009, waarbij een alcoholgehalte van 375 ug/l was vastgesteld. Uit het transactievoorstel blijkt voorts dat verdachte het bedrag van € 450,00 voor 15 januari 2010 had moeten betalen om strafvervolging te voorkomen. Uit een door de verdediging ter terechtzitting overgelegd transactieoverzicht blijkt dat dit bedrag pas op 29 april 2011 –derhalve op de dag van de terechtzitting- is overgemaakt aan het Centraal Justitieel Incassobureau. Nu verdachte het bedrag te laat heeft betaald, zal het Centraal Justitieel Incassobureau dit bedrag terugstorten en zal verdachte alsnog door het Openbaar Ministerie worden gedagvaard. Nu ten aanzien van het rijden onder invloed op 27 juni 2009 nog niet onherroepelijk is beslist dient het Openbaar Ministerie ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank heeft ten aanzien van het subsidiair onder het eerste deel tenlastegelegde vastgesteld dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder het eerste deel ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het rijden onder invloed en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het subsidiair onder het eerste deel ten laste gelegde feit en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte dat zij vier glazen rosé had gedronken, voordat zij in de auto ging rijden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het subsidiair onder het eerste deel ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 april 2011 ;
- het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 28 juni 2009 ;
- het proces-verbaal met betrekking tot de ademanalyse d.d. 27 juni 2009.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 27 juni 2009 te Vleuten, in de gemeente Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat een werkstraf meer recht doet aan deze zaak, nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij geen geld heeft om boetes te betalen en dat haar moeder die daarom voor haar betaalt.
De officier van justitie heeft voorts een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar gevorderd. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met het tijdsverloop in deze zaak.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie met het aanbieden van de transactie heeft laten zien dat zij een boete van € 450,00 een passende straf vindt. Daar komt bij dat het wel vaker voorkomt dat een verdachte niet zelf de opgelegde geldboete betaald en dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat het inmiddels overgemaakte bedrag wordt teruggestort op de rekening van verdachte. De verdediging is daarom van mening dat een geldboete een passende straf is. Indien het bedrag wordt teruggestort, is de verdediging van mening dat een geldboete of een werkstraf een passende straf is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft als bestuurder in een auto gereden, terwijl zij teveel alcohol had gedronken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol de rijvaardigheid kan verminderen. Verdachte heeft door met teveel alcohol op te gaan rijden de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2011 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed en wel één keer in 2006, twee keer in 2009 en één keer in 2010. Op 27 september 2010 heeft verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd gekregen. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf houdt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de omstandigheid, dat verdachte nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd voor die datum.
Gelet op de ernst van het feit en op het forse strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf is. De rechtbank zal verdachte dan ook een werkstraf opleggen voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de onder primair en subsidiair onder het tweede deel tenlastegelegde feiten;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. E.C.A., Bakker rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 mei 2011.
Mr. Koster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.