ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8570

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604179-05 // 21/004012-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel voor jeugdige met afgenomen recidiverisico

In de zaak met parketnummer 16/604179-05 en 21/004012-05 heeft de Rechtbank Utrecht op 15 april 2011 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat het recidiverisico van de jeugdige, [veroordeelde], dermate is afgenomen dat de veiligheid van anderen niet langer de verlenging van de maatregel eist. De maatregel was voor het laatst verlengd op 6 juli 2010 voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft de deskundige drs. J. van de Valle gehoord, die bevestigde dat de ontwikkeling van [veroordeelde] positief is en dat hij zich beter aan afspraken houdt. Tijdens de zitting op 1 april 2011 is [veroordeelde] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.F.J. Smeets. De deskundige gaf aan dat de begeleiding van de ITB-er niet langer nodig was, omdat [veroordeelde] goed functioneert en zijn proefverlof positief verloopt. De officier van justitie vorderde een verlenging van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat een verlenging niet in het belang van de ontwikkeling van [veroordeelde] zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de huidige situatie geen risico op recidive met zich meebrengt en dat de maatregel niet langer noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen. De beslissing is genomen op basis van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/604179-05 // 21/004012-05
Beslissing op de vordering tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen d.d. 15 april 2011
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats], op [1987]
wonende te [woonplaats], [adres],
advocaat mr. S.F.J. Smeets te Amsterdam,
heeft de officier van justitie de verlenging van de maatregel tot plaatsing van de jeugdige in een inrichting gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De stukken
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, d.d. 8 maart 2006, waarbij de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen werd gelast, welke maatregel is gaan lopen op 22 maart 2006;
- de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, d.d. 6 juli 2010, waarbij de termijn van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor het laatst is verlengd voor de duur van één jaar;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 27 januari 2011, die strekt tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met acht maanden;
- het adviesrapport van LSG-Rentray Rekken d.d. 15 december 2010, opgemaakt door
drs. F.H. Candel, algemeen directeur, drs. A. Schoenmaker, locatiedirecteur en
drs. J. Kappert, behandelcoördinator. De inrichting adviseert om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met acht maanden te verlengen;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de jeugdige, verder te noemen: [veroordeelde].
2 De procesgang
[veroordeelde] heeft bij het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, van 8 maart 2006 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd gekregen, omdat hij met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar handelingen had gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De maatregel is ingegaan op 22 maart 2006. Op 1 mei 2007 is [veroordeelde] opgenomen in LSG-Rentray.
De termijn van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voor het laatst verlengd voor de duur van één jaar bij beslissing van het Gerechtshof Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, van 6 juli 2010.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 1 april 2011 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is [veroordeelde] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.F.J. Smeets.
Voorts is de deskundige de heer drs. J. van de Valle, werkzaam bij LSG Rentray, gehoord.
3 Het standpunt van de inrichting
Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. Deskundige Van de Valle heeft het rapport en het advies van de inrichting toegelicht. Het standpunt luidt
-zakelijk weergegeven- als volgt.
De afgelopen periode heeft [veroordeelde] zijn ontwikkeling gestaag voortgezet. Hij oogt meer ontspannen, houdt zich beter aan afspraken, zet zich in voor zijn dagbesteding, praat meer over wat hem bezighoudt en er zijn minder incidenten. [veroordeelde] is open over zijn alcohol-en drugsgebruik en hij is de afgelopen tijd niet meer positief getest bij urinecontroles.
[veroordeelde] is een jongen die graag hard wil werken. Tot aan de start van zijn proefverlof heeft [veroordeelde] stage gelopen bij de Kringloop. Op zijn stage werkte hij goed en hard.
[veroordeelde] toont veel berouw over de door hem gepleegde delicten en hij vraagt zich af of hij hiermee kan leren leven en of hij een nieuwe toekomst op kan bouwen. [veroordeelde] is op
22 november 2010 met proefverlof gegaan naar zijn moeder. Na onhanteerbaar gedrag in de eerste week van het proefverlof heeft [veroordeelde] zijn gedrag verbeterd en sindsdien verloopt zijn proefverlof zeer positief. Elke vrijdagmorgen treft hij zijn reclasseringsmedewerker met wie hij de voortgang bespreekt en wordt er bekeken of hij zich aan de afspraken houdt. Met moeder is ook een periodieke ontmoeting op kantoor bij de reclassering in aanwezigheid van de heer De Wolf (de ITB-er van [veroordeelde], verbonden aan LSG-Rentray) waarbij gesproken wordt over de voortgang. [veroordeelde] raakt steeds meer overtuigd van het feit dat het hem gaat lukken zijn proefverlof tot een goed einde te brengen.
Het recidiverisico wordt als matig tot gemiddeld ingeschat. Wanneer het gedwongen kader weg zou vallen is het de vraag hoe [veroordeelde] zich gaat opstellen. Duidelijk is dat [veroordeelde] een stok achter de deur nodig heeft, ook wat betreft zijn drugsgebruik. Wanneer hij op dit moment meer vrijheid zal ervaren is de kans groter dat hij zal recidiveren. Wanneer het proefverlof kan worden voortgezet met de begeleiding die er nu is, is de kans groter dat [veroordeelde] zijn toekomst met vrijwillige hulpverlening positief kan voortzetten.
De deskundige heeft ter zitting naar voren gebracht dat de heer De Wolf in het kader van de ITB tot de dag voor de zitting bij [veroordeelde] betrokken was. De heer De Wolf was van mening dat het goed ging met [veroordeelde] en dat de begeleiding in het kader van de ITB daarom niet langer nodig was. Als de reclassering signalen krijgt dat het niet goed gaat dan zal de ITB opnieuw worden gestart. Op dit moment bestaat daar echter geen aanleiding voor. De frequentie van het reclasseringscontact is inmiddels teruggebracht naar één gesprek per twee weken. Reclasseringsbegeleiding blijft volgens de deskundige wel nodig.
De deskundige gaf voorts aan dat het goed gaat met [veroordeelde]. [veroordeelde] is een harde werker en hij is gemotiveerd om er in de toekomst wat van te maken. Hij heeft baat bij de begeleiding en de structuur die hem nu nog geboden worden. Een stok achter de deur blijft echter nodig, omdat het recidiverisico nog aanwezig is. Gelet op het positieve verloop van het proefverlof is volgens de deskundige een verlenging van de maatregel met vijf maanden voldoende.
4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij haar vordering om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen. De officier van justitie vordert echter op grond van hetgeen de deskundige heeft aangegeven de maatregel te verlengen met vier maanden.
De begeleiding door de ITB-er is net gestopt. In verband met het risico op terugval door het ontbreken van structuur en begeleiding is het van belang dat er voorlopig een vinger aan de pols wordt gehouden door middel van reclasseringstoezicht.
5 Het standpunt van [veroordeelde] en zijn raadsman
[veroordeelde] heeft ter zitting aangegeven dat hij het niet eens is met de vordering tot verlenging. De heer De Wolf heeft afscheid van hem genomen, omdat alles goed gaat. Hij heeft alleen nog om de twee weken een kort gesprek met de reclassering. De reclasseringsmedewerker waar hij goed contact mee heeft gaat over twee maanden met zwangerschapsverlof. [veroordeelde] ziet geen nut in het aangaan van gesprekken met een voor hem onbekende nieuwe reclasseringsmedewerker voor de resterende twee maanden. Voor praktische zaken kan hij terecht bij zijn moeder, zijn zus of zijn vriendin. [veroordeelde] geeft voorts aan dat zijn moeder geen hulpverlening meer in huis wil en dat het voor hem alleen maar meer stress oplevert als hij en zijn moeder toch gedwongen worden om weer hulpverlening te aanvaarden.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen juridische basis is voor een verlenging van de maatregel. Dat er, ondanks dat de begeleiding door de ITB-er is afgesloten, reclasseringsbegeleiding nodig is komt uit de lucht vallen. [veroordeelde] heeft nu al feitelijk geen begeleiding meer. Ter zitting is niet gebleken dat er nog steeds een stok achter de deur nodig is. Er is geen reden de maatregel te verlengen. Het verlengingsadvies is volstrekt onvoldoende onderbouwd. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
6 De beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het proefverlof zeer positief verloopt en dat het goed gaat met [veroordeelde]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige ter zitting niet, althans onvoldoende, onderbouwd kunnen aangeven op basis waarvan het recidiverisico nog altijd in bepalende mate aanwezig is anders dan dat er een risico op terugval bestaat als het toezicht en de begeleiding in een gedwongen kader wegvallen. Wel constateert de rechtbank dat de feitelijk toezichthouder van [veroordeelde] in het kader van de ITB de begeleiding heeft afgesloten, omdat hij van mening is dat het dermate goed gaat met [veroordeelde] dat deze begeleiding niet meer nodig is.
Ook het contact met de reclassering, dat zich beperkt tot een kort gesprek over hoe het gaat met [veroordeelde], is afgebouwd naar eens per twee weken. Op dit moment heeft [veroordeelde] dus feitelijk slechts nog in zeer beperkte mate toezicht en begeleiding.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het recidiverisico thans dermate is afgenomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer de verlenging van de maatregel eist. Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank geen gunstige uitwerking op [veroordeelde] ontwikkeling valt te verwachten van een relatief korte verlenging van het reclasseringstoezicht in de vorm van contact met een voor [veroordeelde] nieuwe reclasseringsmedewerker, mede gelet ook op de weerstand die hier bij [veroordeelde] en zijn moeder tegen bestaat, zodat een verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [veroordeelde].
De rechtbank zal de vordering tot verlenging derhalve afwijzen.
7 De toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank wijst de vordering tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Aksu, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.A.A.T. Engbers en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.F. van Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 april 2011.