Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 298541 / HA ZA 10-2695
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LBP SIGHT B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Eijking te Laren,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.R. Duijn te Zaandam.
Partijen zullen hierna LBP en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. LBP verleent diensten op het gebied van bouw, ruimte en milieu.
2.2. [bedrijf 1] B.V. (Kamer van Koophandelnummer [nummer]), gevestigd te [plaats], houdt zich blijkens de omschrijving in het handelsregister bezig met het geven van adviezen op het gebied van warmwaterverwarming, hogedruk en lagedruk stoominstallaties, warm- en koudwatervoorziening, gasketels, electrotechnische installaties, alsmede airconditioning. Bij vonnis van 8 maart 2011 van de rechtbank Haarlem is [bedrijf 1] B.V. failliet verklaard.
2.3. LBP heeft in 2008 en 2009 in opdracht en voor rekening van [bedrijf 1] B.V. diverse werkzaamheden verricht, waarvoor drie facturen zijn verzonden:
factuur 080939 van 4 september 2008 € 892,50 inclusief BTW
factuur 090045 van 5 februari 2009 € 2.975,00 inclusief BTW
factuur 090502 van 19 juni 2009 € 13.685,00 inclusief BTW.
Op 16 december 2009 en op 8 januari 2010 is door [bedrijf 1] B.V. een bedrag van
€ 892,50, respectievelijk € 6.000,00 betaald. Ondanks meerdere aanmaningen en sommaties is [bedrijf 1] B.V. niet tot betaling van het restant van de facturen overgegaan.
2.4. [gedaagde] is tot 6 april 2010 enig aandeelhouder en bestuurder geweest van [bedrijf 1] B.V. In de periode van 1 maart 2007 tot 6 april 2010 voerde deze vennootschap als handelsnaam [bedrijf 2].
2.5. Op 6 april 2010 heeft [gedaagde] zijn bestuurderschap en zijn aandelen voor € 1,- overgedragen aan M. Dewinden en Zn. B.V., gevestigd aan de Hauptstrasse 123 te (47559) Kranenburg in Duitsland. M. Dewinden en Zn. B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van tientallen vennootschappen. Bij vonnis van 20 juli 2010 van de rechtbank Roermond is M. Dewinden en Zn. B.V failliet verklaard.
2.6. Per 1 juni 2010 heeft [gedaagde] [bedrijf 2] B.V. i.o. ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (nummer [nummer]), waarvan de activiteiten op 1 september 2010 zijn gestaakt. Blijkens de omschrijving in het handelsregister hield deze vennootschap in oprichting zich bezig met het adviseren over en ontwerpen van technische installaties in de gebouwde omgeving en het beheren van installaties ter voorkoming van legionella. [bedrijf 2] B.V. i.o. had dezelfde adres-, contact- en internetgegevens als [bedrijf 1] B.V.
2.7. Per 1 september 2010 heeft [gedaagde] [bedrijf 2] B.V. i.o. bij de Kamer van Koophandel ingeschreven (nummer [nummer]). Blijkens de omschrijving in het handelsregister houdt deze vennootschap in oprichting zich bezig met het adviseren en ontwerpen van technische installaties in de gebouwde omgeving en het beheren van installaties ter voorkoming van legionella. [bedrijf 2] B.V. i.o. heeft eveneens een contactadres in [plaats]. De internetgegevens zijn hetzelfde als van [bedrijf 1] B.V.
3. Het geschil
3.1. LBP vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 13.823,26 vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aan haar vordering legt LBP - samengevat - primair ten grondslag dat [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. aansprakelijk is, omdat hij deze vennootschap willens en wetens aan een fraudeur heeft verkocht en vervolgens een nieuwe vennootschap is gestart met dezelfde adres-, contact- en internetgegevens. Subsidiair, in het geval [bedrijf 1] B.V. ten tijde van de overdracht van de aandelen en het bestuurderschap wel over financiële middelen beschikte om te betalen, verwijt LBP [gedaagde] dat er sprake is van betalingsonwil, dan wel selectieve wanbetaling, waarmee [gedaagde] onrechtmatig jegens LBP heeft gehandeld.
4.2. [gedaagde] voert - kort gezegd - als verweer dat hij geen contractspartij van LBP is geweest, zodat LBP niet hem maar [bedrijf 1] B.V. dient aan te spreken voor betaling. [gedaagde] heeft niet bewerkstelligd of toegelaten dat [bedrijf 1] B.V. haar verplichtingen niet kon nakomen. [gedaagde] kan geen verwijt, laat staan een ernstig verwijt worden gemaakt. Het enige wat [gedaagde] heeft gedaan, is het conform de wet overdragen van zijn aandelen. Van aan [gedaagde] te wijten betalingsonwil is subsidiair geen sprake.
4.3. Met betrekking tot de primaire grondslag bestuurdersaansprakelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld Hoge Raad 8 december 2006, LJN: AZ0758) kan, bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld, waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek (BW), een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
4.4. LBP stelt primair dat [bedrijf 1] B.V. ten tijde van de overdracht van de aandelen in zwaar weer verkeerde. [gedaagde] erkent dat het in die tijd niet goed ging met [bedrijf 1] B.V. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat er in 2009 een overval in het bedrijf is geweest, waardoor uiteindelijk vijf werknemers met medeneming van een aantal klanten zijn vertrokken. Ook had de vennootschap een schuld van ongeveer € 200.000,- aan de Belastingdienst, reden waarom de Belastingdienst beslag op de inventaris had gelegd. Ondanks dat [gedaagde] uit privémiddelen deze belastingschuld heeft voldaan, heeft de Belastingdienst de inventaris op een veiling verkocht. Dit alles heeft tot schade voor [bedrijf 1] B.V. geleid. [gedaagde] voert onbestreden aan dat hij in 2010 door de heer [A] is benaderd, nadat de heer [A] er kennis van had gekregen dat de inventaris van [bedrijf 1] B.V. via een veiling door de Belastingdienst was verkocht. Vast staat dat de heer [A] € 1,- aan [gedaagde] heeft betaald voor de overdracht van de aandelen aan M. Dewinden en Zn. B.V. [gedaagde] betwist dat hij geld aan de heer [A] zou hebben betaald voor de overdracht van [bedrijf 1] B.V. Door [gedaagde] is verder aangevoerd dat het zou kunnen dat de handels- en domeinnaam door een fout niet mee zijn overgegaan, maar dat (verder) alle activa en passiva mee zijn overgegaan. Dit laatste wordt door LBP weersproken. Tot slot voert [gedaagde] aan dat de notaris die de overdracht heeft begeleid, zijn medewerking niet zou hebben verleend als de omstandigheden waaronder de overdracht plaatsvond niet correct zouden zijn. De notaris zou tegen hem gezegd hebben dat hij vaker zaken had gedaan met de heer [A], zodat [gedaagde] geen aanleiding zag om de overdracht af te blazen.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat in de (hierboven weer)gegeven omstandigheden het handelen van [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. ten opzichte van LBP zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde] wist of had in ieder geval redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde overdracht van de aandelen aan de (vennootschap van de) heer [A] tot gevolg zou hebben dat [bedrijf 1] B.V. haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [bedrijf 1] B.V. had het rond april 2010 financieel zwaar. Naar aanleiding van de door de Belastingdienst gehouden veiling van de inventaris van de vennootschap meldt zich spontaan de heer [A], die [gedaagde] aanbiedt om zijn vennootschap over te nemen. Onder deze omstandigheden mocht van [gedaagde] verlangd worden dat hij serieus onderzoek zou doen naar de motieven van de heer [A], om enige zekerheid te verkrijgen of het de bedoeling was te pogen [bedrijf 1] B.V. uit de financiële problemen te krijgen en daadwerkelijk voort te zetten. [gedaagde] heeft echter geen enkel onderzoek gedaan en is slechts afgegaan op de mededeling van de begeleidende notaris dat hij vaker zaken had gedaan met de heer [A]. Hiertoe had hij zich echter niet mogen beperken. Eén en ander geldt temeer nu [gedaagde] nog geen twee maanden na de overdracht van [bedrijf 1] B.V. tot tweemaal toe een nieuwe vennootschap bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, waarvoor hij de handels- en domeinnaam van [bedrijf 1] B.V. heeft gebruikt. Een deel van de activa van [bedrijf 1] B.V., namelijk deze handels- en domeinnaam alsmede zijn ‘eigen’ activa (het jarenlang verstrekken van adviezen), zijn daarmee buiten de overdracht gehouden. Dat voor deze activa een vergoeding is betaald door (de vennootschap van) de heer [A] is gesteld noch gebleken. Al deze aspecten, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, maken dat [gedaagde] onrechtmatig jegens LBP heeft gehandeld en hij daarom persoonlijk aansprakelijk te houden is. De schade die LBP daardoor heeft geleden, dient door [gedaagde] vergoed te worden.
4.6. De schade is door LBP gesteld op het onbetaald gebleven deel van de facturen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Voor het eerst ter zitting is door [gedaagde] de laatste factuur ad € 11.500,- deels betwist, omdat de in rekening gebrachte werkzaamheden nog niet zouden zijn verricht. LBP heeft vervolgens deze factuur nader toegelicht en gesteld dat de werkzaamheden al volledig waren verricht toen de factuur werd verzonden. Gelet op het feit dat [gedaagde] voor het eerst ter zitting zijn stelling heeft ingenomen en gelet op de nadere toelichting van LBP had het op de weg van [gedaagde] gelegen zijn stelling (nader) te motivering en van een onderbouwing te voorzien, wat hij heeft nagelaten. De rechtbank gaat dan ook aan zijn verweer voorbij. Voorts betwist [gedaagde] de door LBP gevorderde rente en kosten, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd en onbegrijpelijk zijn voor [gedaagde]. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten kan in beginsel worden toegewezen. Door LBP is onweersproken gesteld en ook onderbouwd dat een incassogemachtigde en een verhaalsbureau zijn ingeschakeld om de vordering van [bedrijf 1] B.V. geïncasseerd te krijgen. Deze kosten worden niet aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Voorts zijn deze kosten begroot op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief (conform rapport Voor-Werk II). Voor wat betreft de rente geldt dat in beginsel slechts de wettelijke rente kan worden toegewezen, nu niet duidelijk is of en zo ja welk percentage aan rente tussen LBP en [bedrijf 1] B.V. is overeengekomen.
4.7. De omvang van de schade die LBP heeft geleden, is echter niet zonder meer gelijk aan het bedrag van haar vordering dat door [bedrijf 1] B.V. niet is voldaan. Zoals ook het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 22 december 2009 (LJN: BK7951) heeft overwogen, is [gedaagde] slechts gehouden de schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg zijn onrechtmatig handelen. In dat kader dient te worden vastgesteld welk verhaal [bedrijf 1] B.V. zou hebben geboden indien deze vennootschap niet aan de (vennootschap van de) heer [A] zou zijn overgedragen. Vast staat dat het in april 2010 financieel niet goed ging met [bedrijf 1] B.V. Dit enkele gegeven brengt echter niet gelijk mee dat de vordering van LBP niet (meer) betaald kon worden. Het lag op de weg van [gedaagde] om hierover gegevens te verstrekken, hetgeen hij heeft nagelaten. Uit het door LBP overgelegde verhaalsonderzoek van 8 december 2009 blijkt dat [gedaagde] uiteindelijk een betalingsvoorstel heeft gedaan, waarbij hij de drie facturen in termijnen geheel zou voldoen. [gedaagde] heeft ter zitting betwist dat hij een betalingsregeling zou hebben getroffen, maar aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij, nu dit verweer op geen enkele wijze onderbouwd is en bovendien gebleken is dat [gedaagde] daadwerkelijk een aantal (deel)betalingen op deze drie facturen heeft verricht. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank aan dat er kennelijk nog voldoende financiële middelen waren om de facturen van LBP uiteindelijk te voldoen. De rechtbank gaat er verder vanuit dat deze financiële middelen ook toereikend zouden zijn geweest voor het voldoen van de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke (incasso-)kosten. Per saldo begroot de rechtbank de door LBP geleden schade op de voet van artikel 6:97 BW op € 13.823,26, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2010.
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LBP worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht 1.165,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.142,89
4.9. De nakosten, waarvan LBP betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan LBP te betalen een bedrag van € 13.823,26 (dertienduizendachthonderddrieëntwintig euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 9 juli 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van LBP tot op heden begroot op € 2.142,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde], indien niet binnen 14 dagen vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen - indien de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden - met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.?