ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6894

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711091-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van verdachte aan mensensmokkel en valsheid in geschrift met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel en valsheid in geschrift. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan mensensmokkel door samen met een ander, te weten [medeverdachte], een vrouw, [slachtoffer], naar Nederland te brengen, terwijl hij wist dat haar verblijf in Nederland niet was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift, omdat hij zich op de aanvraag voor een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) valselijk had voorgedaan als de partner van [slachtoffer]. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De feiten in deze zaak zijn als volgt: [slachtoffer] arriveerde op 2 april 2009 in Nederland. Op 22 april 2009 werd in Marokko haar huwelijk met [medeverdachte] voltrokken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij het regelen van de reis en verblijf van [slachtoffer] in Nederland. De rechtbank vond de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig en steunde deze op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en documenten die de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] in twijfel trokken.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet uit winstbejag had gehandeld, maar dat zijn daden toch als mensensmokkel gekwalificeerd moesten worden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische aandoening, bij het bepalen van de strafmaat. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank besloot ook het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien de verdachte niet langer in voorarrest hoefde te blijven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711091-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. R.G.J. Booij, advocaat te De Meern
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 7 maart 2011 en 18 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: zich ten aanzien van [slachtoffer] met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel dan wel, subsidiair medeplichtig is geweest aan dat feit;
feit 2: zich ten aanzien van [slachtoffer] met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel en/of die [slachtoffer] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, wetende of vermoedende dat de toegang tot of het verblijf in Nederland wederrechtelijk was;
feit 3: valsheid in geschrift heeft gepleegd door zich op de aanvraag voor een Machtiging voorlopig verblijf valselijk voor te doen als de partner van [slachtoffer].
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit en heeft derhalve gevorderd verdachte hiervan vrij te spreken. Zij acht niet bewezen dat verdachte vooraf de wetenschap had dat [slachtoffer] naar Nederland werd overgebracht met het doel om in de prostitutie te gaan werken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie niet bewezen dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld, toen hij behulpzaam was om aan [slachtoffer] verblijf te verschaffen in Nederland. Van dat onderdeel heeft zij daarom eveneens vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het overige onder 2 tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu de verklaring van [slachtoffer] gevolgd dient te worden. De verklaring van verdachte ter terechtzitting acht zij niet geloofwaardig. Om dezelfde reden acht de officier van justitie het onder 3 tenlastegelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte van alle hem ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Verdachte ontkent alle beschuldigingen. Verdachte heeft geen weet gehad van de prostitutieactiviteiten van [slachtoffer], zodat het onder 1 ten laste gelegde feit, zowel in de primaire als in de subsidiaire variant, niet bewezen kan worden.
De onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen evenmin bewezen worden. Verdachte stelt zich kort gezegd op het standpunt dat hij een relatie met [slachtoffer] had, en haar als zijn nieuwe levenspartner naar Nederland heeft laten overkomen. De verklaring van [slachtoffer] terzake is ongeloofwaardig. Verdachte had bovendien geen enkel motief om het tenlastegelegde te begaan. Van enig financieel voordeel voor verdachte is ook niet gebleken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vindplaatsvermeldingen
4.3.1. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0981/10-000826E, tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Voor zover geschriften in de zin van art. 344.1.5º Wetboek van Strafvordering (hierna aan te duiden als: overige geschriften) voor het bewijs gebruikt worden, worden deze uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Aangifte [slachtoffer]
4.3.2. [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard.
Zij heeft medeverdachte [medeverdachte] ontmoet in de zomer van 2008. In juli 2008 heeft hij bij haar ouders thuis om haar hand gevraagd. [medeverdachte] is vervolgens naar Nederland gegaan en heeft haar na een week gebeld met de boodschap dat [slachtoffer] de Nederlandse taal moest gaan leren. Hij stuurde haar geld voor de cursus en voor het vervoer er naartoe, niet onder zijn eigen naam maar onder naam van verdachte [verdachte]. Eind december 2008 was [slachtoffer] klaar met de cursus. [medeverdachte] betaalde het examengeld, weer onder naam van [verdachte]. Hij dicteerde alvast de antwoorden die [slachtoffer] moest geven bij de ambassade over [verdachte], over zijn familie en wat hij deed. Zij zou moeten doen voorkomen alsof zij [verdachte] kende, en [medeverdachte] niet. In de maand december bleek zij geslaagd voor de cursus en was de echtscheiding van [medeverdachte] met zijn vorige echtgenote uitgesproken. Er was een aanvraag verblijfsvergunning in Nederland gedaan op naam van [verdachte]. Als reden hiervoor gaf [medeverdachte] aan [slachtoffer] te kennen dat hij bang was dat een aanvraag tot verblijf op zijn naam afgewezen zou worden, omdat hij niet aan de eisen van het minimum inkomen voldeed. [medeverdachte] had contact met [verdachte] en dicteerde hem wat hij moest doen, zodat [slachtoffer] zogenaamd de vriendin van [verdachte] zou zijn. Volgens plan zou zij wel met [medeverdachte] trouwen. [slachtoffer] stuurde op diens verzoek foto’s van zichzelf aan [medeverdachte], en zij kreeg foto’s van [verdachte] zodat zij antwoord zou kunnen geven als haar om zijn signalement gevraagd zou worden. Op 2 april 2009 is [slachtoffer] in Nederland aangekomen. [slachtoffer] heeft verdachte [verdachte] voor het eerst ontmoet op het vliegveld in Marokko, waar hij was met als doel haar naar Nederland te halen. [medeverdachte] had hem naar haar toegestuurd. [medeverdachte] had geld aan [verdachte] gegeven, waarmee [verdachte] een paar dagen voor vertrek de vliegtickets heeft geboekt voor [slachtoffer] en hemzelf. [verdachte] is met haar meegereisd naar België, waar ze werden opgewacht door [medeverdachte].
Na aankomst in Nederland leefde [slachtoffer] vanaf het begin samen met [medeverdachte] in Houten, maar werd zij af en toe naar het huis in Oudewater gebracht dat door [verdachte] gehuurd werd, zodat zij zichtbaar zou zijn voor de buren. De helft van haar spullen lag in dat huis en ook [verdachte] had de helft van zijn spullen daar. Feitelijk woonde ook [verdachte] niet in Oudewater, maar bij zijn ex-vrouw in Utrecht.
[slachtoffer]’s vader wilde haar eigenlijk niet laten vertrekken zonder huwelijksakte. Uiteindelijk is het huwelijk in Marokko tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] kort na [slachtoffer]’s aankomst in Nederland via wederzijdse volmachten gesloten.
In april 2009 heeft [medeverdachte] [slachtoffer] tweemaal meegenomen naar plaatsen in Amsterdam waar veel prostituees zijn. De tweede keer gingen ze met z’n tweeën met de kleine groene auto van [medeverdachte]. Het was toen donker.
[slachtoffer] heeft op 9 juni 2009 haar verblijfsvergunning ontvangen. [verdachte] is die dag met [slachtoffer] bij het ministerie de papieren gaan ophalen. [medeverdachte] was ook mee, maar bleef in de auto. Dezelfde dag hebben ze een afspraak gemaakt met de verzekering.
Op 11 juni 2009 is [slachtoffer] begonnen met werken als prostituee bij de bootjes in Utrecht. Zij werd daartoe gedwongen door [medeverdachte].
Vaststaande feiten
4.3.3. De verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor [slachtoffer] een aanvraag MVV heeft gedaan bij de IND, een vliegticket voor haar heeft geregeld en haar heeft vergezeld tijdens de reis van Marokko naar Nederland. In België zijn zij door [medeverdachte] van het vliegveld gehaald. [verdachte] heeft verklaard dat hij ten behoeve van de Nederlandse les in Marokko naar [slachtoffer] geld heeft overgemaakt via een geldoverboekingskantoor. Voorts heeft hij verklaard dat hij de verblijfsdocumenten van [slachtoffer] heeft geregeld en haar heeft vergezeld naar de IND.
Aangezien de verklaring van verdachte op deze punten wordt bevestigd door de inhoud van het dossier kan dus van deze feiten worden uitgegaan.
Steunbewijs chronologisch
4.3.4. De aangifte van [slachtoffer] vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de onderstaande bewijsmiddelen:
- Negen kopieën van Western Union, waaruit valt af te leiden dat aan [slachtoffer] in de periode van 15 september 2008 tot en met 19 maart 2009 geldbedragen zijn uitgekeerd in Marokkaanse Dirhams, die haar door [verdachte] vanuit Utrecht, Nederland, zijn toegezonden.
- De vragenlijst voor Machtiging voorlopig verblijf (MVV) voor partner [slachtoffer], met bijlage, te Utrecht ondertekend door [verdachte] op 26 februari 2009, waarin verdachte [verdachte] aangeeft een relatie te hebben met [slachtoffer] sedert februari 2008.
- Een kopie uit het Marokkaanse paspoort van [slachtoffer], waarin zich een stempel bevindt met onder meer de tekst “2 april 2009” “ Police .. Tanger” en “ sortie” .
- Een proces-verbaal van bevindingen inhoudende historische gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie betreffende [slachtoffer], waaruit blijkt dat zij van 21 april 2009 tot 9 juli 2009 ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres] te Oudewater. Nadien stond zij van 9 juli 2009 tot 10 november 2009 ingeschreven op het adres [adres] te Houten.
- Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende een buurtonderzoek op 28 juni 2010 rondom de woning [adres] te Oudewater. Dit proces-verbaal houdt in dat de bewoner van nummer 83 heeft verklaard dat in het voorjaar van 2009 de buren van nummer 85 volgens hem niet sliepen in de woning, maar wel wat hebben opgeknapt, terwijl de bewoner van nummer 81a heeft verklaard dat er in de woning op nummer 85 in het voorjaar van 2009 wel is geklust, maar dat er niet echt is gewoond.
- De vanuit het Arabisch vertaalde huwelijksakte die inhoudt dat tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] een huwelijk is voltrokken door middel van wederzijdse volmachten. Tevens blijkt uit deze akte dat de buitenlandse echtscheiding van [medeverdachte] op 3 december 2008 is bekrachtigd door de rechtbank in Assilah. De autorisatieverklaring van de huwelijksakte dateert van 22 april 2009.
- Een proces-verbaal van bevindingen van de politie te Amsterdam waaruit blijkt dat de betreffende verbalisant ziet dat op 23 april 2009 omstreeks 23.18 uur een groene Ford Fiësta over de Ruysdaelkade langs de prostituees rijdt. De verbalisant neemt waar dat de auto wordt bestuurd door een man en dat een vrouw de bijrijder is. Beiden hebben donker haar en een lichtgetinte huidskleur. Navraag bij het RDW-register leert dat de tenaamgestelde van het voertuig [medeverdachte] is.
- Een verklaring van getuige [getuige 2], werkzaam als arts-assistent gynaecologie in het Diakonessenhuis te Utrecht. Deze getuige heeft verklaard dat [slachtoffer] op 7 mei 2009 voor het eerst als patiënte bij de afdeling Gynaecologie kwam, met haar toenmalige partner [medeverdachte], wonende [adres] te Houten.
- De beschikking van de staatssecretaris van Justitie, inhoudende het besluit dat met ingang van 21 april 2009, de datum van de aanvraag, een verblijfsvergunning is verleend aan [slachtoffer], onder de beperking ‘Verblijf bij partner [verdachte] in het kader van gezinsvorming’.
- Een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat gegevens zijn opgevraagd bij [bedrijf], exploitant van het prostitutiegebied het Zandpad te Utrecht. Die historische gegevens betreffende [slachtoffer] houden in dat zij met ingang van 11 juni 2009 een kamer heeft gehuurd in een boot op het Zandpad te Utrecht.
- Een proces-verbaal waarin verbalisanten verklaren dat zij op 18 juni 2009 op het Zandpad te Utrecht een prostituee controleerden, die [slachtoffer] bleek te zijn.
- De verklaring van [betrokkene 1], de ex-vrouw van medeverdachte [medeverdachte], die verklaart dat [slachtoffer] met [medeverdachte] is getrouwd, vlak nadat zijzelf van hem gescheiden is voor de Marokkaanse wet. [slachtoffer] moest net als zijzelf voor [medeverdachte] werken op het Zandpad.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
4.3.5. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat hij nimmer op de hoogte is geweest van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer].
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat verdachte, voordat hij [slachtoffer] op 2 april 2009 vanuit Marokko naar Nederland begeleidde, op de hoogte was van het feit dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken. Dat brengt met zich dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Overwegingen ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten
4.3.6. Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij een relatie heeft gehad met [slachtoffer], vanaf begin 2008 totdat zij naar Nederland kwam. Voordat zij naar Nederland kwam, heeft hij [slachtoffer] 3 à 4 keer opgezocht in Marokko.
Volgens de verdachte heeft hij op enig moment [medeverdachte] verzocht een cadeau naar [slachtoffer] te brengen. Deze is toen een relatie met haar begonnen.
[slachtoffer] en [medeverdachte] hebben dit verzwegen voor [verdachte], tot in de zomervakantie van 2009. Toen [verdachte] in de zomervakantie terugkeerde van een bezoek aan Marokko bleek [slachtoffer] vertrokken. Hij meende tot dat moment dat hij de partner van [slachtoffer] was.
Ondervraagd ter terechtzitting heeft de verdachte ook nog het volgende verklaard:
Verdachte heeft de familie van [slachtoffer] in Marokko nooit ontmoet. Verdachte heeft geen foto’s van hemzelf met [slachtoffer]. Na aankomst in Nederland is verdachte met [slachtoffer] in Oudewater gaan wonen. In de tijd dat verdachte met [slachtoffer] samenwoonde, was zij altijd thuis en werkte zij niet. Verdachte was gescheiden van zijn ex-vrouw, maar zijn kinderen wisten niets van deze scheiding. De ex-vrouw van verdachte kent de naam van [slachtoffer] niet. Verdachte heeft niemand verteld over zijn relatie met [slachtoffer], alleen medeverdachte [medeverdachte] wist van deze relatie. In de periode dat [slachtoffer] in Oudewater bij verdachte woonde, is verdachte tweemaal naar Marokko gegaan. Toen [slachtoffer] een paar weken in Nederland was, is verdachte voor twee weken naar Marokko vertrokken. [slachtoffer] was van alles voorzien, zij kende de weg en sprak een klein beetje Nederlands. Toen [slachtoffer] bij verdachte wegging, was verdachte ook in Marokko. Dat was in de zomervakantie. Toen hij terugkeerde, was [slachtoffer] vertrokken met al haar spullen. Toen verdachte een paar dagen later bij de gemeente informeerde, bleek dat [slachtoffer] inmiddels in Houten stond ingeschreven. [slachtoffer] kende alleen [medeverdachte] in Houten. Verdachte maakte zich geen zorgen en heeft niet meer geprobeerd met [slachtoffer] in contact te komen.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring, maar gaat uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer], te weten dat zij van meet af aan een relatie heeft gehad met [medeverdachte] en dat verdachte slechts op papier haar partner was.
De rechtbank baseert dit op het volgende.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn gedetailleerd en consequent waar het de rol van verdachte betreft. Voorts vinden de verklaringen van [slachtoffer] steun in bovengenoemde bewijsmiddelen, die deels in strijd zijn met hetgeen de verdachte verklaard heeft. De verklaring van de verdachte is ook op zichzelf beschouwd op onderdelen onwaarschijnlijk.
Uit de onder 4.3.4. genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] op 2 april 2009 in Nederland is aangekomen. Op 22 april 2009 is in Marokko via wederzijdse volmachten het huwelijk voltrokken tussen [slachtoffer] en [medeverdachte]. Op 23 april 2009 rijdt [medeverdachte] met [slachtoffer] rond in het prostitutiegebied in Amsterdam. Op 7 mei 2009 is [slachtoffer] als patiënt in het ziekenhuis in Utrecht, vergezeld van medeverdachte [medeverdachte] die wordt gepresenteerd als haar partner. Op 9 juni 2009 heeft [slachtoffer] haar verblijfsvergunning opgehaald, waarna zij op 11 juni 2009 een kamer heeft geregeld op het Zandpad en vervolgens voor [medeverdachte] als prostituee is gaan werken.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] niet werkte, en voornamelijk thuis was in de periode dat zij samen woonden. Voorts heeft hij verklaard dat hij in de tijd dat [slachtoffer] bij hem woonde, tweemaal naar Marokko is gegaan. De eerste maal zou een aantal weken na 2 april 2009 geweest zijn. Als 23 april en 7 mei 2009, op welke data [slachtoffer] in het gezelschap van [medeverdachte] verkeerde, in die eerste periode vallen, betekent dat dat verdachte [slachtoffer], die vrijwel niemand in Nederland kende en de Nederlandse taal nauwelijks machtig was, al na drie weken alleen gelaten heeft. Voorts heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] bij hem wegging, toen hij voor de tweede maal in Marokko verbleef. Enkele dagen na terugkomst bleek [slachtoffer] in Houten ingeschreven te zijn. Dat wil zeggen dat verdachte volgens zijn eigen verklaring op zijn vroegst enkele dagen voor 9 juli 2009 teruggekeerd kan zijn uit Marokko. .
Op 9 juni 2009 was verdachte nog in Nederland, want toen is hij samen met [slachtoffer] de verblijfsvergunning gaan ophalen. Dit zou betekenen dat verdachte na die dag, maar voor 11 juni 2009 (de eerste dag dat [slachtoffer] haar kamer op het Zandpad huurde) naar Marokko vertrokken zou zijn, en tevens dat hij een maand of langer is weggebleven en [slachtoffer] al die tijd alleen en tamelijk geïsoleerd heeft achtergelaten in Oudewater.
Het door verdachte geschetste scenario komt de rechtbank, mede gelet op het tijdspad zoals hiervoor besproken, zeer onwaarschijnlijk voor. Tevens valt niet in te zien waarom [slachtoffer], die reeds in Marokko een relatie met [medeverdachte] had en voornemens was met [medeverdachte] te trouwen, op eigen initiatief een relatie zou hebben voorgewend met verdachte om naar Nederland te komen. Opmerkelijk is voorts te noemen dat verdachte naar eigen zeggen meermalen in Marokko is geweest om [slachtoffer] op te zoeken, maar bij die gelegenheden niet haar familie heeft ontmoet en dat er ook geen foto’s zijn gemaakt van beiden, dat behalve [medeverdachte] niemand van de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] af wist en dat verdachte na het plotselinge einde van de relatie zich over haar geen zorgen maakte en geen enkele poging meer heeft ondernomen om met [slachtoffer] in contact te komen.
Dat verdachtes kinderen niets van zijn echtscheiding weten komt ongeloofwaardig over, maar spoort geheel met de verklaring van [slachtoffer] dat [verdachte] voor een groot deel van zijn tijd in Utrecht woonde bij zijn ex-vrouw.
Daarbij komt de verklaring van buurtbewoners dat het huis aan de [adres] te [woonplaats] niet bewoond was in het voorjaar van 2009. Dit weerlegt de verklaring van verdachte dat hij daar vanaf 2 april 2009 met [slachtoffer] gewoond zou hebben (terwijl zij volgens verdachte altijd thuis was).
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet de verklaring van verdachte, maar die van [slachtoffer] gevolgd dient te worden.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen acht, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Nu de rechtbank uitgaat van de verklaring van [slachtoffer] zoals hiervoor weergegeven, wordt bewezen geacht dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander, te weten medeverdachte [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel van die [slachtoffer].
Ook het onder 3 tenlastegelegde feit acht de rechtbank bewezen, nu ervan wordt uitgegaan dat er nimmer een relatie heeft bestaan tussen verdachte en [slachtoffer], terwijl verdachte zich in strijd met de waarheid op de aanvraag MVV met bijlage heeft voorgedaan als de vaste partner van die [slachtoffer].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 01 juli 2008 tot en met 18 augustus 2009
te Utrecht, en in België,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten: [slachtoffer],
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader
- geld naar Marokko naar die [slachtoffer] gestuurd ten behoeve van het
leren van die Nederlandse taal, en
- de in Nederland benodigde verblijfsdocumenten voor die [slachtoffer]
geregeld (door zich in strijd met de waarheid voor te doen als (vaste)
partner van die [slachtoffer]), en
- voor die [slachtoffer] een vliegticket geregeld, en
- die [slachtoffer] begeleid op haar reis van Marokko naar België
en Utrecht (Nederland), en
- (spullen van) die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, woon- en/of
verblijfadres (tijdelijk) ondergebracht, en
- die [slachtoffer] (telkens) vergezeld naar Nederlandse instanties
(zoals een Ministerie en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND));
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk was,
3.
op tijdstippen in de periode van 01 juli 2008 tot en met 01 mei 2009 te Utrecht, een aanvraagformulier voor een machtiging voorlopig verblijf (MVV), en daarbij behorende bijlagen, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk zich in strijd met de waarheid voorgedaan als de (vaste) partner van
[slachtoffer], zulks met het oogmerk om dat geschrift als
echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2:
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen
Feit 3:
valsheid in geschrift
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een vrijspraak bepleit en heeft om die reden geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door samen met een ander een vrouw naar Nederland te brengen, terwijl hij wist dat haar verblijf in Nederland niet was toegestaan. Hiertoe heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Mensensmokkel is een ernstig misdrijf omdat daarmee illegale toegang tot en illegaal verblijf in Nederland en andere landen van de Europese Unie in de hand wordt gewerkt, terwijl de overheid er een groot belang bij heeft om dit tegen te gaan.
In het geval van verdachte is er echter naar het oordeel van rechtbank sprake van een relatief lichte vorm van mensensmokkel van één persoon. Niet gebleken is dat daarbij gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk. Evenmin is gebleken van een winstoogmerk aan de zijde van verdachte. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de strafmaat van gerelateerde misdrijven zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier is gevorderd.
Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking wat over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, te weten dat het uittreksel uit het algemeen documentatieregister na 1998 slechts een transactie vermeldt en dat hij lijdt aan een ernstige psychische aandoening die hem arbeidsongeschikt maakt en waarvoor hij medicatie gebruikt.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. I. Bruna en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juni 2011.