ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4343

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601225-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van een gasalarmpistool

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 29 maart 2011, stond de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van een gasalarmpistool en twee patronen. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, ontkende enige kennis te hebben van het vuurwapen dat door zijn medeverdachte werd gedragen. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat zijn uitlatingen in een telefoongesprek, die door getuige [getuige 1] waren gehoord, in boosheid waren gedaan en niet bedoeld waren om aan te geven dat zijn broer een vuurwapen mee moest nemen. De rechtbank overwoog dat voor het voorhanden hebben van een vuurwapen vereist is dat de dader zich bewust is van de aanwezigheid ervan. Ondanks enkele aanwijzingen in het dossier, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte zich bewust was van het vuurwapen. Hierdoor oordeelde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het feit had begaan, wat leidde tot zijn vrijspraak. De rechtbank besloot ook om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. S. Wijna, voorzitter, en de rechters mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. P.M.E. Bernini, in aanwezigheid van griffier J.J. Veldhuizen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601225-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met (een) ander(en) een gasalarmpistool en 2 patronen voorhanden heeft gehad;
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de het door getuige [getuige 1] opgevangen telefoongesprek tussen verdachte en zijn medeverdachte, de gedragingen van de verdachten in de buurt van snackbar [snackbar] en het bij medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen vuurwapen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en er daarbij op gewezen dat er tijdens het door getuige [getuige 1] gehoorde telefoongesprek niet concreet is gesproken over een vuurwapen. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van het meegebrachte vuurwapen en hij het vuurwapen derhalve ook nooit in zijn macht heeft gehad. Een en ander dient volgens de raadsman tot vrijspraak te leiden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 29 november 2010 betrokken geraakt bij een ruzie met een medewerker van [snackbar]. Na dit treffen, waarbij verdachte letsel heeft opgelopen, heeft hij een telefoongesprek gevoerd. Dit telefoongesprek vond plaats in het toenmalige verblijfadres van verdachte, Altrecht locatie Keistraat, en werd gehoord door getuige [getuige 1]. Deze getuige hoorde verdachte tijdens dit telefonische gesprek zeggen dat ze kogels door de zaak moesten schieten. Vervolgens is verdachte korte tijd later samen met een andere man bij voornoemde grillroom gezien. De getuige [getuige 2], medewerker bij [snackbar], heeft hierover verklaard dat hij verdachte, herkenbaar aan zijn rode jas, en een andere man voor de grillroom heen en weer zag lopen en dat hij verdachte een beweging zag maken met zijn rechterhand bij zijn rug aan zijn broeksband, alsof hij iets wegstopte. Niet veel later worden verdachte en een onbekende man gezien bij voornoemde locatie van Altrecht. Deze onbekende man bleek later te zijn de broer van verdachte, zijnde [medeverdachte]. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] zijn onderworpen aan een fouillering en bij medeverdachte werd een vuurwapen aangetroffen.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als eerder bij de politie verklaard dat hij geen weet heeft gehad van het vuurwapen dat medeverdachte bij zich droeg. De bewoordingen die hij aan de telefoon heeft gebruikt, zijn in boosheid geuit. Hij heeft daarmee niet gezegd en ook niet bedoeld te zeggen dat zijn broer een vuurwapen mee moest nemen. Dat getuige [getuige 2] hem een verdachte beweging heeft zien maken richting zijn broeksband, valt volgens verdachte te verklaren door de aanwezigheid van een viertal blikken bier in zijn zakken.
De rechtbank overweegt dat voor het voorhanden hebben van een vuurwapen onder meer vereist is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen. Hoewel er op grond van het vorenstaande wellicht aanwijzingen zijn die wijzen op deze bij verdachte aanwezige bewustheid, is dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast komen te staan. De rechtbank acht daarom ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
Voorlopige hechtenis
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. P.M.E. Bernini, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 maart 2011.