ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4264

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
302809/FT-RK 11.273
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering op grond van onverantwoord groot risico

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 van de Faillissementswet. De verzoeker, een ex-ondernemer, had een totale schuldenlast van € 268.917,33, waaronder aanzienlijke leningen van ABN-Amro en een particuliere lening van de heer [A]. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet te goeder trouw was geweest in het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, omdat hij onaanvaardbaar grote risico's had genomen bij zijn ondernemingsactiviteiten. De verzoeker had een eenmanszaak die zich bezighield met de import van medische instrumenten uit Pakistan, maar had te maken met aanzienlijke financiële verliezen door afgekeurde leveringen en mislukte productielijnen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker had gekozen voor een eigen risico van 50% op de waarde van de zendingen, wat als onverantwoord werd beschouwd. Bovendien werd de lening van de heer [A] als niet te goeder trouw aangemerkt, gezien de hoge bedragen in verhouding tot de omzet van de onderneming. De rechtbank wees het verzoek tot schuldsanering af, omdat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De schulden waren ontstaan uit gebrekkig zakelijk inzicht en er waren geen maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
zaaknummer: 302809/FT-RK 11.273
nummer verklaring: AMF0111100151
uitspraakdatum: 11 mei 2011
uitspraak op grond van artikel 288 lid 2 van de Faillissementswet
(“afwijzing toepassing schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
[verzoeker],
geboren [1967] te [geboorteplaats] (Pakistan),
wonende [adres] [woonplaats],
voorheen h.o.d.n. [onderneming],
voorheen gevestigd [adres] [woonplaats], correspondentieadres [adres] [woonplaats], ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Gooi-, Een- en Flevoland onder dossiernummer [nummer],
hierna: de verzoeker.
De verzoeker heeft op 2 maart 2011 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 2 mei 2011 in aanwezigheid van de verzoeker.
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken blijkt dat de verzoeker een totale schuldenlast heeft van
€ 268.917,33. Hieronder bevinden zich onder andere:
- twee vorderingen uit hoofde van geldlening van ABN-Amro, ter grootte van respectievelijk € 63.282,51 en
€ 62.177,37;
- een vordering uit hoofde van geldlening van de heer [A], ter grootte van € 114.958,82;
- twee vorderingen van [bedrijf], ter grootte van respectievelijk € 3.329,94 en € 2.508,22.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit het door de verzoeker overlegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de verzoeker van 1 januari 2004 tot 1 juli 2009 de onderneming [onderneming] (hierna: de onderneming) voor zijn rekening en risico heeft gedreven. De activiteiten van de onderneming hebben in eerste instantie bestaan uit het importeren van medische instrumenten uit Pakistan, en het doorverkopen hiervan aan afnemers in Nederland. De omzet van de onderneming heeft in 2006
€ 119.736,00 bedragen, in 2007 € 126.184,00 en in 2008 € 159.652,00. Het totale operationele resultaat over deze jaren was € 26.983,00 negatief. Gecorrigeerd met de financiële baten en lasten was het totale resultaat over de genoemde jaren € 72.277,00 negatief. De verzoeker heeft verklaard dat van de eerder genoemde geldleningen de eerste lening van ABN-Amro is aangewend voor de opstart van de onderneming. De tweede lening is aangewend om de kosten van afgekeurde leveringen van medische instrumenten op te vangen. De verzoeker heeft hierover verklaard dat meer dan eens zendingen werden afgekeurd door zijn afnemers, aangezien de zendingen deels van een (veel) mindere kwaliteit waren dan de monsters op basis waarvan de order was gegeven. Bij een afgekeurde zending werd deze door de afnemer niet betaald, terwijl de verzoeker reeds 50% aan de producent had aanbetaald en dit geld niet of slechts gedeeltelijk kon verhalen op de producent. Mede op grond hiervan heeft de verzoeker volgens zijn verklaring besloten in of rond 2008 in samenwerking met de heer [A] een nieuwe productielijn van medische kleding op te zetten. De eerder genoemde geldlening van de heer [A] heeft betrekking op de opzet van deze nieuwe productielijn. De heer [A] heeft volgens de verklaring van de verzoeker het genoemde geld in eerste instantie als investering aan de verzoeker ter beschikking gesteld. De productie zou, evenals de productie van de medische instrumenten, plaatsvinden in Pakistan. Toen de productie en import van medische kleding geen succes bleek, zou de heer [A] (nog steeds aldus de verzoeker) er bij de verzoeker op hebben aangedrongen het ter beschikking gestelde geld als lening te beschouwen. Het omzetten van de investering in een geldlening zou verband houden met het onderbrengen van de activiteiten in een nog op te richten B.V. De verzoeker heeft hierop volgens zijn verklaring een formulier getekend waarbij het geld als lening werd aangemerkt. De opzet van de productie en import van medische kleding is volgens de verzoeker mislukt, omdat eenzelfde probleem ontstond als met de import van medische instrumenten. Zendingen werden door de afnemers afgekeurd, omdat de kwaliteit (veel) minder bleek te zijn dan de vooraf toegezonden monsters.
Volgens artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling - onder meer - slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift werd ingediend, te goeder trouw is geweest. Wanneer schulden zijn ontstaan als gevolg van het nemen van onaanvaardbaar grote risico’s kunnen deze niet als te goeder trouw worden aangemerkt. Aangezien de wetgever ervoor heeft gekozen in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling geen onderscheid te maken tussen zakelijke schulden en privé- schulden, is er geen grond om ten aanzien van zakelijke schulden een andere toets ten aanzien van de goede trouw aan te leggen. De omstandigheid dat dit tot gevolg heeft dat zakelijke schulden vaak moeten worden aangemerkt als niet te goeder trouw ontstaan of onbetaald gelaten, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat de tweede lening van ABN-Amro aangemerkt kan worden als niet te goeder trouw. De verzoeker heeft ervoor gekozen een eigen risico van (in ieder geval) steeds 50% van de waarde van de zendingen te nemen. Dit risico heeft zich vervolgens verwezenlijkt doordat de afnemer de zendingen heeft afgekeurd en niet heeft betaald. In het internationale handelsverkeer zijn er voldoende alternatieven voorhanden waarbij de verzoeker aanzienlijk minder risico had gelopen. Om deze reden kan dit risico als onaanvaardbaar groot aangemerkt worden. De rechtbank is verder van oordeel dat ook de lening van [A] onder dezelfde noemer valt. De hoogte van het bedrag in verhouding tot de behaalde omzetten in de jaren daarvoor is bovenmatig hoog. De verzoeker had kunnen en moeten inzien, dat bij een (al dan niet geringe) tegenslag in de productie en import van medische kleding, hij een dergelijk bedrag niet zou kunnen terugbetalen. Daarbij is de verzoeker er mee akkoord gegaan dat dit bedrag als lening werd aangemerkt, terwijl er voorheen kennelijk andere afspraken bestonden.
De vorderingen van [bedrijf] hebben volgens de verklaring van de verzoeker hoofdzakelijk betrekking op haar advies over de op te richten B.V. De verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke hoge kosten noodzakelijk waren voor een op het eerste gezicht eenvoudig advies, waardoor deze kosten als bovenmatig, en daardoor als niet te goeder trouw dienen te worden aangemerkt.
Verder heeft de belastingdienst op of rond 26 oktober 2010 een bedrag van ongeveer
€ 3.000,00 bij vergissing gestort op de rekening van de ex- echtgenote van de verzoeker. Niet de ex- echtgenote, maar de verzoeker was gerechtigde van dit geld. De verzoeker heeft het bedrag aan zijn ex- echtgenote gelaten, als zijnde een onverplichte ouderbijdrage voor zijn kinderen. De rechtbank is van oordeel dat de verzoeker zijn schulden hiermee niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten. Nu de verzoeker recht had op de belastingteruggave, had hij dit dienen aan te wenden voor zijn schuldeisers.
Op grond van het bovenstaande dient het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te worden afgewezen.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Weliswaar heeft de verzoeker de onderneming beëindigd, maar dit is op zichzelf geen reden om een keer ten goede aan te nemen. De schulden zijn naar het oordeel van de rechtbank ontstaan uit het nemen van onaanvaardbaar grote risico’s, die lijken voort te komen uit een gebrekkig zakelijk inzicht. Niet gebleken of gesteld is dat de verzoeker maatregelen heeft genomen om een herhaling in de toekomst te voorkomen.
Beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.