ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0887

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600502-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en handelen in strijd met de wet wapens en munitie

Op 31 maart 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 mei 2010 in Breukelen een diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een bedrag van € 4.250,- weggenomen van de benadeelde, waarbij hij geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde heeft bedreigd met een alarmpistool en hem heeft geduwd, waarna hij het geld uit de handen van de benadeelde heeft gegrist. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het richten van het vuurwapen op de benadeelde en het uiten van bedreigingen met de dood.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een reclasseringsrapport dat een werkstraf adviseerde. De verdachte heeft verklaard dat hij door een ongeval somberder is geworden en dat hij contact heeft gezocht met een psycholoog. De rechtbank heeft de werkstraf van 240 uren opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een geldboete van € 100,- opgelegd voor het voorhanden hebben van een nabootsing van een vuurwapen.

De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat delen van deze vordering niet-ontvankelijk zijn, omdat ze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft wel een schadevergoeding van € 265,96 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer, omdat ze in strijd zijn met de wet en het algemeen belang.

Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier. De verdachte is strafbaar verklaard en de rechtbank heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600502-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [adres],
raadsman mr. W.G.L. Burgers, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 met geweld en/of bedreiging met geweld:
een portemonnee en/of € 4.250,00 heeft gestolen van [benadeelde],
en/of die [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een portemonnee en/of € 4.250,00;
feit 2 een alarmpistool voorhanden heeft gehad;
feit 3 een nabootsing van een balletjespistool voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 2 en 3 heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Met betrekking tot feit 1 merkt de officier van justitie op dat de diefstal met geweld en niet de afpersing kan worden bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de opmerking van de officier van justitie ten aanzien van feit 1 en heeft voor het overige geen opmerkingen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
[benadeelde] (hierna: [benadeelde]) heeft verklaard dat hij verdachte op 18 mei 2010 te Breukelen op de Scheendijk zag staan. De Scheendijk is een openbare weg. [benadeelde] hoorde verdachte zeggen: “jij hebt de boot afgerekend, ik wil geld zien”. Vervolgens zag [benadeelde] dat verdachte een pistool uit zijn zak haalde. [benadeelde] zag dat verdachte het wapen in de richting bracht van een weiland, aan de overkant van de weg, en een schot af gaf. Hierna hoorde [benadeelde] verdachte schreeuwen: “ik mot je geld” en even later: “ik wil mijn geld, ik wil mijn geld”. Uiteindelijk heeft [benadeelde], nog steeds onder bedreiging van het wapen, het geld uit zijn broekzak gehaald. [benadeelde] hield het geld in zijn hand, waarna verdachte hem met kracht de heg in duwde. Verdachte heeft vervolgens het geld uit de handen van [benadeelde] gegrist.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 mei 2010 zijn alarmpistool heeft gepakt en [benadeelde] in Breukelen heeft opgezocht. Aldaar heeft hij in de lucht richting het weiland met het alarmpistool geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij € 4.250,00 heeft gepakt van [benadeelde]. Verdachte heeft voorts verklaard dat het hem erom ging dat [benadeelde] het geld aan hem zou geven.
Aanvullende overwegingen
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 4.250,00 heeft weggenomen van [benadeelde]. Verdachte heeft zowel voorafgaand als tijdens de diefstal geweld gebruikt en gedreigd met geweld tegen die [benadeelde].
Op grond van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen op [benadeelde] heeft gericht. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tegen [benadeelde] heeft gezegd: “als je bij de politie aangeeft, dan schiet ik je door je kop’, of woorden van gelijke aard of strekking. De rechtbank zal verdachte van die onderdelen van het tenlastegelegde feit dan ook vrijspreken.
Feit 2
Op 18 mei 2010 werd tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte te Breukelen een folder over een ‘ppk police wapen’ aangetroffen. De folder betreft een handleiding van een alarm-pistool van het merk BBM Bruni, model ME8 Police in het kaliber 8mm.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 mei 2010 te Breukelen een alarmpistool heeft gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat de folder die in zijn kluis is aangetroffen, behoorde bij het door hem gebruikte wapen.
Feit 3
Op 18 mei 2010 werd tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte te Breukelen een balletjespistool aangetroffen. Dit balletjespistool betreft een nabootsing van een pistool uit de 539 serie van de wapenfabrikant Smith & Wesson.
Verdachte heeft verklaard dat dit balletjespistool is aangetroffen op de kamer van zijn zoon. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij dit balletjespistool samen met zijn zoon heeft gekocht.
Aanvullende overwegingen
Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat het zogenaamde balletjespistool zich bevond in zijn woning en dat hij over het balletjespistool kon beschikken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 mei 2010 te Breukelen, op de openbare weg (te weten de Scheendijk),
- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld [in totaal] 4.250,- euro, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [benadeelde] op toon mondeling heeft toegevoegd, de woorden: "Jij hebt de boot afgerekend, ik wil geld zien", en
- die [benadeelde] een vuurwapen heeft getoond en
- vervolgens dat vuurwapen heeft afgevuurd en
- vervolgens die [benadeelde] op toon mondeling heeft toegevoegd, de woorden "Ik mot je geld" en "Ik wil mijn je geld, ik wil je geld", en
- die [benadeelde] heeft geduwd en
- die hoeveelheid geld uit de handen van die [benadeelde] heeft gegrist.
2.
op 18 mei 2010 te Breukelen een wapen van categorie III, te weten een alarm-pistool (merk BBM Bruni, model ME 8 Police, kaliber 8 mm), voorhanden heeft gehad;
3.
op 18 mei 2010 te Breukelen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (in de vorm van een zogenaamd balletjespistool), die door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool uit de 539 serie van de wapenfabrikant Smith en Wesson, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 2 Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3 Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan verdachte op te leggen ten aanzien van de feiten 1 en 2 een werkstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, dient in mindering te worden gebracht op de uit te voeren werkstraf. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de specifieke omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan niet passend is. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 100,00, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat zij zich kan vinden in het voorstel van 240 uren werkstraf als gevorderd door de officier van justitie. Met betrekking tot de duur van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf stelt de verdediging zich op het standpunt dat 6 maanden passend zou zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.
Daarbij heeft de rechtbank met betrekking tot de feiten 1 en 2 het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met geweld en bedreiging met geweld een geldbedrag weggenomen van een persoon. Verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van een alarmpistool, waarbij hij niet op deze persoon heeft geschoten, maar deze persoon wel heeft bedreigd en hem schrik heeft aangejaagd. Tevens heeft verdachte het slachtoffer in een heg geduwd.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer ontzettend bang is geweest en dat hij thans nog steeds bang is. Het slachtoffer durfde niet in zijn eigen woning te verblijven en heeft daarom een tijd bij vrienden verbleven. De angst is minder geworden, maar het slachtoffer voelt zich nog altijd niet veilig. Het slachtoffer heeft tevens verklaard dat hij door het gebeurde behoorlijk wantrouwend is geworden. Het slachtoffer heeft zichzelf de vraag gesteld hoe verdachte, die hij kende en waarmee hij tot dan toe heel prettig heeft samengewerkt, tot deze daad is gekomen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn daad deze gevoelens van angst en wantrouwen heeft veroorzaakt bij het slachtoffer. Bovendien rekent de rechtbank het verdachte zeer aan dat hij eigenrichting heeft gepleegd, terwijl hij voor de gestelde inning van zijn vordering de daarvoor geëigende wegen had dienen te bewandelen.
De rechtbank heeft gelet op het reclasseringsrapport van 25 februari 2011, waarin de reclassering adviseert een werkstraf op te leggen. De reclassering is van mening dat het feit dient te worden gezien als een incident en schat het recidiverisico in als laag.
De rechtbank heeft tevens gelet op het strafblad van verdachte van 10 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet recent voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door een samenloop van omstandigheden, zo kon verdachte door een ongeval niet langer het werk verrichten dat hij wilde, somberder is geworden. De rechtbank hecht er waarde aan dat verdachte uit eigen beweging contact heeft gezocht met een psycholoog om met de ontstane situatie om te leren gaan en hieraan gericht te werken.
Alles afwegende acht de rechtbank voor de feiten 1 en 2 de gevorderde werkstraf van 240 uren passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de uit te voeren werkstraf. De rechtbank ziet in de hiervoor geschetste omstandigheden geen aanleiding om de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Met betrekking tot feit 3 zal de rechtbank, gelijk de officier van justitie heeft gevorderd, een geldboete van € 100,00 opleggen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van in totaal € 9.068,96 voor feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met uitzondering van de post ‘gederfde inkomsten’. Nu deze post onvoldoende is onderbouwd, dient de benadeelde partij in dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de oplegging van de schademaatregel.
De verdediging heeft opgemerkt de visie van de officier van justitie met betrekking tot de post ‘gederfde inkomsten’ te delen. De post ‘kosten voor verblijf’ is onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij dient derhalve ten aanzien van dit gedeelte niet-ontvankelijk te worden verklaard. De post ‘kosten vervoer’ kan worden toegewezen. De post ‘smartengeld’ dient te worden gematigd tot € 750,00. Ten aanzien van de post ‘verkoop boot’ refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is met betrekking tot de gevorderde schade het navolgende van oordeel.
Ten aanzien van de posten ‘gederfde inkomsten’ (€ 2.900,00) en ‘kosten voor verblijf
(€ 250,00) is de rechtbank van oordeel dat behandeling van deze gedeelten van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in deze gedeelten van haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de post ‘verkoop boot’ (€ 4.250,00) het volgende. De benadeelde partij heeft gesteld dat dit bedrag als materiële schade dient te worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bewezen verklaard in de onderhavige strafzaak dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld en bedreiging met geweld van
€ 4.250,00, toebehorende aan [benadeelde] (de benadeelde partij). [benadeelde] heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij ruim € 8.000,00 schuld had bij verdachte. Verdachte heeft bevestigd dat dit inderdaad het geval was. [benadeelde] heeft tevens verklaard dat een deel van de opbrengst van de boot, het geld dat hij op de betreffende dag bij zich zou hebben, voor verdachte bestemd was. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat beantwoording van de vraag of de benadeelde partij materiele schade heeft geleden ter hoogte van het gevorderde bedrag thans een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade bestaande uit de post ‘kosten vervoer’ (€ 15,96) een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade bestaande uit de post ‘smartengeld’
(€ 1.653,00) een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt tot een bedrag van € 250,00, zodat de vordering zal worden toegewezen tot dit bedrag. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van haar vordering. Zij kan dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende gedeelten van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De onttrekking aan het verkeer
De officier van justitie heeft gevorderd de op de beslaglijst vermelde voorwerpen te onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat onder het voorwerp als omschreven onder 1 van de beslaglijst mede dient te worden verstaan de plastic schede van het wapen en de munitie van het wapen, nu deze als onderdelen van het wapen dienen te worden beschouwd.
De verdediging heeft opgemerkt de visie van de officier van justitie te delen.
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, met inbegrip van de plastic schede en de munitie ten aanzien van het wapen als vermeld onder 1 op de beslaglijst, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 26 Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 2 Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3 Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Met betrekking tot feit 1 en feit 2:
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Met betrekking tot feit 3:
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 100,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1. 1.00 STK Wapen Kl: zwart, met inbegrip van de plastic schede en de munitie;
* 2. 1.00 STK Drukwerk: klein boekje, ppk police wapen;
* 3. 1.00 STK Wapen: balletjespistool,
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 265,96, waarvan € 15,96 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], € 265,96 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 maart 2011.
Mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. A.J. Reitsma zijn niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.