parketnummers: 16.600053-11 en 16.601310-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 april 2011
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in de gemeentelijke basisadministratie,
ter terechtzitting opgegeven verblijfadres: [adres] te [woonplaats],
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 maart 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte twee blikjes bier heeft gestolen uit de supermarkt en daarbij geweld heeft gebruikt danwel daarmee heeft gedreigd.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding nietig is, omdat zowel onder het eerste gedachtenstreepje van de tenlastelegging, als onder het derde gedachtenstreepje staat vermeld dat verdachte tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft geduwd. Uit de tenlastelegging blijkt niet op welke handelingen van verdachte deze beschrijvingen betrekking hebben en nu deze niet van elkaar te onderscheiden zijn, is de dagvaarding niet voldoende duidelijk, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van twee afzonderlijke momenten waarop verdachte geweld heeft toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat van een nietige dagvaarding, zoals de raadsman heeft gesteld, geen sprake is. Uit de tenlastelegging blijkt voldoende op welke situatie de beschrijving betrekking heeft en wat verdachte wordt verweten. Het verweer van de raadsman tot nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met uitzondering van het dichthouden van de keel van [slachtoffer] en baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman voert aan dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat wat aan bewijsmateriaal is vergaard als gevolg hiervan van het bewijs dient te worden uitgesloten. De aanhouding van verdachte heeft blijkens het dossier slechts op grond van gevoelens en vermoedens van het winkelpersoneel plaatsgevonden en niet op grond van waarnemingen. De raadsman voert verder aan dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor de bedreigende woorden door verdachte en voor het dichtknijpen en –houden van de keel van [slachtoffer].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer], werkzaam bij [bedrijf] te [vestigingsplaats], verklaart dat hij op 15 januari 2011 aan het werk was, toen zijn collega [getuige] hem vertelde dat er iemand waarschijnlijk aan het jatten was. [getuige] vertelde dat hij een man had gezien met twee blikken bier in zijn handen, dat hij kort geen zicht had op de handen van de man en daarna zag dat de man nog maar één blik bier in zijn handen had. Nadat hij weer even geen zicht had gehad op de handen van de man, zag hij dat de man geen blikjes bier meer in zijn handen had. Hij zag bovendien dat er geen blikjes bier in het winkelmandje van de man lagen en dat de twee jaszakken van de man vol leken. [slachtoffer] loopt met [getuige] mee naar de kassa’s en [getuige] wijst verdachte aan, die boodschappen aan het afrekenen was. [getuige] ziet dat verdachte geen bier afrekent. [slachtoffer] ziet in de jaszak van verdachte een blik bier zitten. [getuige] spreekt verdachte aan nadat alles is afgerekend en vraagt hem zijn zakken leeg te maken. Verdachte wil daaraan niet meewerken en beukt met volle kracht met zijn schouder in het middenrif van [slachtoffer]. Daarna zegt hij tegen [slachtoffer] dat hij zijn kop zal verbouwen als hij niet aan de kant zou gaan. Vervolgens pakt verdachte met zijn rechterhand [slachtoffer] bij de keel en knijpt zijn keel dicht. [slachtoffer] voelt direct pijn. Verdachte duwt [slachtoffer] weg. [getuige] bevestigt dat verdachte verbaal agressief is en schreeuwt, dat hij [slachtoffer] een duw geeft en hem even later met kracht met een hand om zijn nek vastpakt.
Hoewel verdachte slechts bekent dat hij twee blikjes bier heeft gestolen, dat hij [slachtoffer] een schouderduw heeft gegeven en dat hij [slachtoffer] hals heeft aangeraakt , acht de rechtbank op grond van het voorgaande bovendien bewezen dat verdachte [slachtoffer] verbaal heeft bedreigd met de woorden dat hij zijn kop zou verbouwen wanneer hij niet aan de kant zou gaan en dat hij [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt.
Het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding en dat wat daaruit is verkregen van het bewijs moet worden uitgesloten, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt voorop dat onrechtmatige onderzoekshandelingen tijdens een particulier opsporingsonderzoek slechts kunnen leiden tot bewijsuitsluiting, wanneer de overheid bemoeienis heeft gehad met de onrechtmatige bewijsgaring en door deze onrechtmatigheid een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift is geschonden, dan wel ingeval van het ontbreken van die bemoeienis een belangrijk strafvorderlijk beginsel in aanzienlijke mate is geschonden. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en zijn collega wel degelijk waarnemingen bevatten die een redelijk vermoeden van schuld rechtvaardigen en komt aldus niet toe aan de vraag of in deze zaak bewijsuitsluiting zou moeten plaatsvinden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 januari 2011 te [vestigingsplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee blikjes bier toebehorende aan [bedrijf], welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
-met zijn, verdachtes, schouder in het middenrif van die [slachtoffer] heeft gebeukt en
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat hij, verdachte, zijn
kop zou verbouwen wanneer hij niet aan de kant zou gaan en
-die [slachtoffer] bij zijn keel heeft vastgepakt en heeft dichtgeknepen, en
-tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft in onderhavige zaak diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld bewezen verklaard. Daarmee heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen en belangen van anderen en zijn eigen belangen voorop te stellen. Dat verdachte zijn eigen belangen voorop stelt blijkt ook uit het verloop van de gebeurtenissen, wanneer verdachte verbaal en fysiek geweld inzet om het gestolene bij zich te kunnen houden, dan wel om te kunnen ontkomen aan strafvervolging. Hierbij neemt hij kennelijk voor lief dat hij [slachtoffer] pijn bezorgt en angst aanjaagt. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf noodzakelijk is. De door de officier van justitie gevorderde straf doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 14 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 17 maart 2010 ten uitvoer zal worden gelegd. De officier van justitie heeft zich gerefereerd ten aanzien van een omzetting van de gevangenisstraf in een werkstraf.
De raadsman heeft verzocht om omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf in een werkstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8 Het beslag
De officier van justitie heeft ten behoeve van de rechthebbenden bewaring gevorderd van de sleutels en sleutelbos.
De verdediging heeft aangevoerd dat de sleutels en sleutelbos niet van verdachte zijn.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
- verklaart de verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de sleutelbos en de sleutel;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 17 maart 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16.601310-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 14 dagen gevangenisstraf;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 14 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 april 2011.