parketnummer: 16/710957-10 en 16/602611-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 oktober 2010
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
Raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: samen met (een) andere(n) een diefstal met geweld heeft gepleegd;
subsidiair: samen met (een) andere(n)heeft geprobeerd een diefstal met geweld te plegen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde beroving danwel de poging daartoe. De raadsman is namelijk van mening dat er weliswaar aanwijzingen zijn in de richting van verdachte, doch dat er geen enkel direct hard bewijs voorhanden is dat verdachte zich werkelijk heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde. Zo lijkt onder meer het signalement dat aangever heeft opgegeven overeen te komen met het signalement van verdachte, maar levert een gedetailleerde lezing van de verklaringen van aangever toch enkele opmerkelijke verschillen op. Volgens de raadsman is het voorts zeer opmerkelijk dat de door aangever genoemde bivakmuts nergens is aangetroffen, de doorzoeking in de woning van verdachte niets heeft opgeleverd en de verklaringen van [getuige] en verdachte niet zo verschillend zijn als de officier van justitie doet voorkomen. Ook is het naar de mening van de raadsman aannemelijk dat verdachte is gevallen vanwege het feit dat hij die avond veel alcoholhoudende drank gedronken had. De geconstateerde hoofdwond en het bezwete voorhoofd zijn hiermee dan ook te verklaren. Het door de het Nederlands Forensisch Instituut verrichte DNA-onderzoek heeft bovendien ook niets belastend ten aanzien van verdachte opgeleverd, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Op 9 mei 2010 heeft [aangever 1] tegenover de politie verklaard dat hij die ochtend omstreeks 4.00 uur naar huis is gefietst. Toen hij halverwege de afdaling was in het fietstunneltje bij het zwembad zag hij iets in zijn linker ooghoek en hoorde hij een harde schreeuw. Het klonk volgens aangever als een soort aanvalskreet. Aangever zag vervolgens een man met een bivakmuts met snelheid op zich afkomen en merkte dat hij van deze man een duw kreeg, waardoor hij op de grond viel. Aangever zag dat de man ook op de grond lag. Toen aangever probeerde te vluchten werd hij door de man vastgehouden en heeft hij om los te komen drie of vier keer van zich afgeslagen. Aangever denkt dat hij de man heeft geraakt op zijn rechter schouder of op de rechterkant van zijn nek. Aangever is ook door de man geslagen. Door het slaan van de man is aangever los gekomen en is hij meteen rennend weggevlucht, waarbij hij merkte dat de man achter hem aankwam . Op het moment dat de man stopte met hem te achtervolgen heeft hij 112 gebeld. Volgens de tijdwaarneming op zijn mobiele telefoon was dat om 4.08 uur . Aangever heeft een signalement van de man gegeven. Uit dit signalementen volgt dat de man geheel in het zwart gekleed ging en nette schoenen droeg. De fiets van verdachte is weggenomen .
Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal gerelateerd dat hij omstreeks 4.10 uur de melding kreeg dat iemand van zijn fiets was getrapt bij het tunneltje, bij zwembad “De Vallei” in Veenendaal en dat de dader de fiets had meegenomen. Ter hoogte van de kruising Zandstraat met het Prins Willem Alexanderpark (nader: PWA-park), Panhuis en de [adres] zag hij twee mannen uit de richting van het PWA-park lopen. Verbalisant zag dat een van de mannen een bezweet voorhoofd had, dat hij een wond aan de rechterkant van zijn voorhoofd had en dat hij bleek te voldoen aan het door aangever opgegeven signalement. Deze man werd vanaf dat moment aangemerkt als verdachte. Verdachte verklaarde toen onder meer tegenover deze verbalisant dat hij was wezen stappen in het centrum en dat hij onderweg naar huis, tussen de flats aan het PWA-park, zijn vriend [getuige] (de rechtbank begrijpt dat waar gesproken wordt over [getuige] of [getuige] er gedoeld wordt op [getuige]) was tegengekomen .
Verdachte is meermalen door de politie gehoord. Verdachte heeft toen, maar ook ter terechtzitting, anders dan eerder tegen verbalisant [verbalisant], verklaard dat hij samen met [getuige] naar het centrum was gegaan en dat hij samen met [getuige] terug naar huis was gegaan. De hoofdwond op zijn voorhoofd zou het gevolg zijn van een val ter hoogte van het benzinestation Shell, aan de Rondweg-West. Volgens verdachte was [getuige] bij deze val aanwezig. Verdachte heeft ter terechtzitting overigens ook niet ontkend dat hij op de plaatsdelict aan de Sportlaan te Veenendaal is geweest. Hij heeft hierover verklaard dat hij op de terugweg naar zijn woning in de [adres], vanuit het centrum via de Rondweg-West is gelopen. De verdachte heeft -daarmee geconfronteerd- verklaard dat het geen logische route is geweest die hij naar huis heeft gelopen.
Deze verklaringen van verdachte komen niet overeen met de verklaringen van getuigen. Zo heeft [getuige] tegenover de politie verklaard dat hij de betreffende nacht vanuit het centrum alleen naar huis is gefietst en dat verdachte door [betrokkene 1] met de auto naar huis is gebracht. Dat verdachte zou zijn gevallen is door deze [getuige] niet waargenomen. [getuige] heeft verder verklaard dat hij later die nacht bij de woning van verdachte heeft aangebeld, maar dat er niet werd opengedaan. Vervolgens is hij verdachte gaan zoeken . De verklaring van [getuige] dat verdachte met de auto naar huis is gebracht vindt steun in de verklaring van [betrokkene 1], die tegenover de politie heeft verklaard dat hij verdachte die nacht inderdaad met de auto naar huis heeft gebracht . De hiervoor genoemde getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte in het centrum andere kleding droeg en heeft van deze specifieke kleding een beschrijving gegegeven . Dat verdachte eerder in de nacht andere kleding droeg wordt ook bevestigd door [betrokkene 1] . [betrokkene 2], die ook in de auto zat bij [betrokkene 1], heeft verklaard dat verdachte die nacht door hen met de auto naar huis is gebracht .
Nu de verklaringen van genoemde getuigen, over het naar huis brengen van verdachte, niet overeen komen met de niet consistente en onlogische verklaringen van verdachte worden deze verklaringen van verdachte door de rechtbank op dit punt als ongeloofwaardig beschouwd.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is voornoemd specifieke vest in de slaapkamer van verdachte aangetroffen . Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste avond dure schoenen van het merk Hugo Boss droeg .
Uit camerabeelden die zijn geplaatst bij de C1000 blijkt dat om 3.53 uur, dus even voor de gepleegde overval, een manspersoon uit de richting van Panhuis kwam lopen en deze liep in de richting van het Chinees restaurant Golden House, gevestigd aan het PWA-park te Veenendaal. Deze man liep ter hoogte van voornoemd restaurant rechts de parkeerplaats op in de richting van de Rondweg-West. Even na voornoemde overval, omstreeks 4.09 uur, werd op de beelden waargenomen dat er twee personen in tegengestelde richting liepen en dat een van deze personen voor wat betreft kleding en postuur leek op de persoon die eerder werd waargenomen op de beelden van 3.53 uur. Hoewel de afdruk van de beelden niet heel duidelijk is heeft verdachte hierover ter terechtzitting dat hij niet kan uitsluiten dat [getuige] en hij op de beelden te zien zijn. De afstand tussen de plaatsdelict en de C1000 werd door verbalisant licht rennend afgelegd in een tijd van ruim 1 minuut en 14 seconde . Een van de op de beelden waar genomen personen was geheel in het zwart gekleed .
Zeer kort na 4.09 uur werd verdachte in het bijzijn van [getuige] aangehouden op de kruising van het PWA-park en Panhuis, zoals verwoord in het hiervoor genoemde proces-verbaal van [verbalisant].
Op 31 mei 2010 werd in het omleidingskanaal nabij de plaats van de overval een fiets gevonden tijdens baggerwerkzaamheden. Aangever heeft deze fiets herkend als zijn eigendom .
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat verdachte zeer kort na de melding, op korte afstand van de plaatsdelict is aangehouden en zijn signalement overeenkomt met hetgeen door aangever is opgegeven. Verdachte heeft bovendien een verwonding aan zijn hoofd, wat goed valt te rijmen met de verklaring van aangever dat zowel zijn belager als aangever zelf op de grond viel en aangever zijn belager meermalen geslagen heeft. Uit de camerabeelden, welke zijn opgenomen bij de C1000 blijkt dat even voor het delict een manspersoon, geheel gekleed in het zwart, richting de plaatsdelict loopt en deze man omstreeks 4.09 uur in het bijzijn van een andere man in de richting van de woning van verdachte loopt. Deze camerabeelden passen in de verklaring van [getuige] over het niet aantreffen van verdachte in de woning aan de [adres] en het vervolgens door hem gaan zoeken van verdachte. Verdachte moet volgens de hiervoor genoemde getuigen even daarvoor wel thuis zijn geweest en zich verkleed hebben, daar getuigen hem eerder die nacht in een grijs vest, met specifieke kenmerken, hebben gezien en verdachte werd aangehouden gekleed in een zwart vest. Verdachte heeft weliswaar een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over de door hem gelopen route, maar hij ontkent niet dat hij die nacht op de plaatsdelict is geweest. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Hoewel de rechtbank de in het dossier bevindende msn-gesprekken niet zal bezigen voor het bewijs merkt de rechtbank hierover wel op dat het er op lijkt dat verdachte in deze gesprekken in relatie wordt gebracht met de ten laste gelegde beroving.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 09 mei 2010 te Veenendaal, op een openbare weg te weten de Sportlaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld
hierin bestonden dat hij, verdachte,
- die [aangever 1] met een aanvalskreet heeft benaderd en vervolgens
- die [aangever 1] van zijn fiets heeft geduwd waardoor die [aangever 1] is
gevallen en
- die [aangever 1] heeft vastgepakt en heeft geslagen en
- nadat die [aangever 1] ging wegrennen achter die [aangever 1] is aangegaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
primair: diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 22 dagen ten uitvoer te leggen en de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Van de voornoemde 22 dagen jeugddetentie heeft de officier van justitie gevorderd deze -gelet op de inmiddels volwassen leeftijd van verdachte- om te zetten in 22 dagen gevangenisstraf.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie en de vordering van de benadeelde partij dienen naar de mening van de raadsman afgewezen te worden. De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de strafmaat bij een eventuele veroordeling van verdachte.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen geweldadige beroving van een fiets. Deze beroving vond plaats in de nachtelijke uren, waarbij verdachte het slachtoffer schreeuwend en met een bivakmuts over zijn hoofd, plotseling benaderde. Het slachtoffer werd vervolgens van zijn fiets geduwd en er ontstond een worsteling waarbij het slachtoffer meermalen door verdachte is geslagen. Het slachtoffer heeft vervolgens kans gezien te vluchten, maar is op zijn vlucht nog enige tijd achtervolgd door verdachte.
Deze gewelddadige beroving moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Kennelijk heeft verdachte zich bij het plegen van de beroving enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin en geen enkel oog gehad voor hetgeen hij zijn slachtoffer aandoet. Uit de door de voorzitter voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer [aangever 1] als gevolg van het gebeurde naast fysiek letsel ook psychische schade heeft opgelopen.
Dat een dergelijke gewelddadige beroving, tegen een schijnbaar willekeurig slachtoffer, zomaar midden op straat heeft plaatsgevonden, heeft bovendien tot gevolg dat het gevoel van onveiligheid en onrust in de samenleving in het algemeen toeneemt. In dit geval te meer daar in de gemeente Veenendaal enkele maanden voorafgaand aan deze beroving diverse zeer gewelddadige berovingen hebben plaatsgevonden en er onder de bevolking van Veenendaal zeer veel onrust leefde. De rechtbank rekent verdachte deze gewelddadige beroving zwaar aan. Een dergelijk feit rechtvaardigt zeker een vrijheidsbenemende straf.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet het volgende.
De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 juni 2010, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor misdrijven, waaronder ook eenmaal voor een vermogensdelict.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d 27 september 2010, opgemaakt door C. de Groot, reclasseringswerker. Dit advies houdt -zakelijk weergeven- in dat betrokkene tot 28 oktober 2010 in een proeftijd liep en hij tot aan zijn detentie onder (jeugdreclasserings)toezicht stond bij de William Schrikker Groep. Los van het onderhavige delict maakt de reclassering zich zorgen om het alcoholgebruik van betrokkene in het weekend. Een inschatting maken omtrent het recidiverisico is niet mogelijk, omdat betrokkene een ontkennende verdachte is. Door de reclassering wordt ingeschat dat er een laag/gemiddeld risico op ontrekken aan voorwaarden is. Uit de rapportage van de jeugdreclassering blijkt namelijk dat betrokkene zich over het algemeen aan de afspraken heeft gehouden en dat ook zijn moeder zich actief en betrokken heeft opgesteld in de begeleiding. De reclassering adviseert -indien verdachte schuldig wordt bevonden- een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod in het kader van reclasseringstoezicht.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank heeft daarnaast in het voordeel van verdachte betrokken het advies van de reclassering en het feit dat de reclassering nog begeleidingsmogelijkheden ziet. De rechtbank zal derhalve een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan gekoppeld de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde. Het voorwaardelijke gedeelte dient daarnaast ook als zogenaamde stok achter de deur, opdat verdachte zich niet nogmaals aan dergelijke feiten schuldig zal maken.
De rechtbank acht -gelet op het vorenstaande- een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met de hierboven door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 1.173, 31.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft -zoals hierboven weergegeven onder 6.1. gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 22 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 oktober 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank stelt echter ook vast dat bij vonnis van de kinderrechter van 15 juni 2009 een gedeelte (11 dagen) van deze voorwaardelijke jeugddetentie al ten uitvoer is gelegd. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen voor het (resterende) gedeelte van 11 dagen jeugddetentie. Nu de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, wordt de jeugddetentie ten uitvoer gelegd als gevangenisstraf.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 77k, 77dd, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van 22 dagen jeugddetentie, die bij vonnis d.d. 29 oktober 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/602611-08, een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 11 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen.
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 1.173,31 waarvan € 561,31 ter zake van materiële schade en € 612,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 1.173,31 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2010.
Mrs. S. Wijna en R.P.G.L.M. Verbunt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.