ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9767

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711282-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van getuigenverklaring en meineed in strafzaak

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 23 november 2010 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en meineed. De verdachte had op 8 september 2008 aangifte gedaan tegen de benadeelde partij voor mishandeling en bedreiging. Na een zitting op 28 mei 2010, waarbij de verdachte als getuige optrad, werd er een tap op zijn telefoon gezet. Uit de gesprekken bleek dat de verdachte een valse getuigenverklaring had opgesteld en deze had laten ondertekenen door getuige 1, die de Nederlandse taal niet goed beheerst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring had afgelegd, wat de rechtspleging ernstig ondermijnde. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor immateriële schade van € 1500 aan de benadeelde partij, die door de valse verklaring in haar eer en goede naam was aangetast. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de rechtsstaat, waarbij het plegen van meineed de waarheidsvinding ondermijnt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711282-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een getuigenverklaring heeft vervalst en geprobeerd dit als echt te gebruiken.
Feit 2: meineed heeft gepleegd door ten overstaan van een rechter een valse verklaring af te leggen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en 2 heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van verdachte, de verklaring van getuige [getuige 1] (verder te noemen: [getuige 1]), de verklaring van verdachte ter zitting van 28 mei 2010 in de strafzaak tegen [benadeelde] (verder te noemen: [benadeelde]) en de verklaring afgelegd ter terechtzitting in de onderhavige strafzaak. Na de zitting van 28 mei 2010 is er een tap gezet op de mobiele telefoon van verdachte. Hij heeft contact gehad met [getuige 2] (verder te noemen: [getuige 2]), een andere getuige in de strafzaak tegen [benadeelde]. De gesprekken op 29 en 31 mei en 3 juni 2010 bevestigen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en meineed.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daartoe gesteld dat de verklaring van [getuige 1] ter zitting van 28 mei 2010 ten onrechte zonder tolk is afgelegd en dat die verklaring daardoor niet (geheel) juist is. Voorts is gemotiveerd gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het opmaken van een valse schriftelijke verklaring noch op het afleggen van een valse verklaring ter zitting op 28 mei 2010.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 september 2008 heeft verdachte aangifte gedaan tegen [benadeelde] ter zake van mishandeling en bedreiging.
Op 28 mei 2010 is door de politierechter de strafzaak tegen [benadeelde] behandeld. [getuige 1] had een schriftelijke getuigenverklaring, d.d. 6 oktober 2008, afgelegd waarin staat dat hij verdachte meerdere malen heeft geholpen tijdens de verbouwing op de [adres] en hij er wekelijks over de vloer kwam als vriend. [getuige 1] heeft meerdere malen gezien dat [benadeelde] verdachte meerdere malen hard in het gezicht en op het lichaam heeft geslagen met platte hand en vuist.
Zowel verdachte als [getuige 1] zijn voor de zitting van 28 mei 2010 opgeroepen als getuigen. [getuige 1] verklaart tijdens die zitting dat hij één keer bij verdachte thuis in Overvecht is geweest. Hij heeft hem één keer geholpen. Verdachte en [benadeelde] hadden ruzie. [getuige 1] heeft niets van slaan gezien. Hij zag alleen verdachte naar achteren stappen in een andere ruimte. Hij verklaart verder dat het niet waar is dat hij wekelijks over de vloer kwam bij verdachte. Het klopt dat zijn handtekening onder de schriftelijke verklaring staat. Hij had die verklaring niet moeten tekenen. Verdachte kwam met die verklaring naar hem toe op de sportschool. [getuige 1] heeft de verklaring niet gelezen. Hij dacht dat wat hij ter zitting verklaarde ook in die schriftelijke verklaring stond. Dat heeft verdachte hem ook gezegd. [getuige 1] kan de Nederlandse taal niet goed lezen en dat weet verdachte ook.
Verdachte verklaart op 28 mei 2010 dat [getuige 1] zo’n vier tot zes keer bij hem thuis is geweest. [getuige 1] heeft hem toen geholpen met klussen. [getuige 1] is één keer getuige geweest van een handgemeen tussen [benadeelde] en verdachte. Vervolgens is aan verdachte de cautie gegeven terzake van verdenking van valsheid in geschrift. Hij verklaart dan dat hij de verklaring van [getuige 1] heeft opgesteld op de sportschool. Hij heeft [getuige 1] gevraagd de verklaring te tekenen. Hij verklaart ook dat het wekelijks bij hem over de vloer komen, klopt. [getuige 2] en [getuige 1] zijn beiden getuige geweest van een handgemeen tussen hem en zijn ex-partner.
Ter zitting van 9 november 2010 bevestigt verdachte deze verklaring, behalve het punt dat [getuige 1] meerdere keren bij hem op de [adres] is geweest. Hij zegt dat dit maar één keer is geweest. [getuige 1] is wel meerdere keren op andere woonadressen van hem geweest.
Op vordering van de officier van justitie is er direct na de zitting van 28 mei 2010 een tap gezet op de mobiele telefoon van verdachte. Op 29 mei 2010 heeft verdachte telefonisch contact met de getuige [getuige 2]. Er wordt gesproken over de zitting van 28 mei 2010. Verdachte zegt tegen [getuige 2]: “Ik zeg nou volgens mij is hij wel een paar keer bij mij thuis geweest. (...) Ik zeg ja hij is een paar keer bij me thuis geweest. Ja maar hij verklaart dat hij maar een keer is geweest en dit en dat en dat klopt ook ik heb gewoon iets verkeerd gedaan weet je wel”.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en meineed, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte alleen heeft gehandeld en van mededaders dus geen sprake is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, die op 8 september 2008 aangifte heeft gedaan tegen [benadeelde] ter zake van mishandeling en bedreiging, een valse verklaring heeft opgesteld en die door [getuige 1], die geen of slecht Nederlands leest en schrijft, op 6 oktober 2008 heeft laten ondertekenen. Blijkens de verklaring van [getuige 1] ter zitting van 28 mei 2010, staat in die verklaring in strijd met de waarheid dat [getuige 1] wekelijks op de [adres] over de vloer kwam en dat hij meerdere malen heeft gezien dat [benadeelde] verdachte meerdere malen hard in het gezicht en op het lichaam heeft geslagen met platte hand en vuist.
Gezien de verklaring van [getuige 1] en het hiervoor weergegeven tapgesprek, heeft verdachte voorts op 28 mei 2010 ten overstaan van de politierechter een valse verklaring afgelegd door te verklaren dat [getuige 1] vier tot zes keer bij hem thuis is geweest, wekelijks bij hem over de vloer kwam en [getuige 1] een keer getuige is geweest van een handgemeen tussen verdachte en [benadeelde].
Door de verdediging is aangevoerd dat [getuige 1] op de zitting van 28 mei 2010 ten onrechte zonder tolk is gehoord. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2010 blijkt dat de politierechter destijds heeft vastgesteld dat de getuige de vraagstelling en de context volledig begreep en het daarom niet nodig was om een tolk op te roepen. De rechtbank gaat uit van die vaststelling. De rechtbank heeft dan ook geen redenen om te twijfelen aan de door [getuige 1] ter zitting afgelegde verklaring.
Voor zover verdachte heeft gesteld in zijn verklaring(en) over de aantal bezoeken van [getuige 1] ook heeft gedoeld op bezoeken aan de woning(en) die hij voorafgaand aan de samenwoning met [benadeelde] bewoonde, overweegt de rechtbank dat het gezien de aard van de zaak verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij verklaarde over bezoeken aan de woning aan de [adres].
Kort en zakelijk weergegeven heeft de verdediging voorts aangevoerd dat de schriftelijke verklaring van [getuige 1] en de verklaring van verdachte op de zitting van 28 mei 2010 niet opzettelijk vals zijn opgemaakt of afgelegd.
Gesteld is dat verdachte last heeft van depressieve klachten en hij daarvoor medicijnen slikt. Verdachte heeft last van de bijwerkingen van deze medicijnen. Bovendien is verdachte allergisch voor bepaalde medicatie. Daarnaast had hij de ochtend van de zitting van 28 mei 2010 vaccinaties gekregen, waar hij niet goed op reageerde. Hij voelde zich die dag niet goed en was verward.
De rechtbank ziet in deze gestelde feiten en omstandigheden geen grond om te concluderen dat geen sprake was van opzet aan de zijde van verdachte. Er is geen verklaring van een arts die bevestigt dat verdachte op de tijdstippen dat de ten laste gelegde feiten plaatsvonden, verward was. De ter zitting overgelegde schriftelijke verklaring van de huisarts van 9 november 2010 bevestigt enkel een overgevoeligheid van verdachte voor bepaalde medicijnen. Deze verklaring biedt geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de inhoud van de schriftelijke verklaring van [getuige 1] en de verklaring die verdachte heeft afgelegd op de zitting van 28 mei 2010 door een door het medicijngebruik veroorzaakte verwarde toestand van verdachte is beïnvloed. Dit blijkt evenmin uit de tapverslagen. Uit de telefonische gesprekken van verdachte met [getuige 2] blijkt eerder dat verdachte wel degelijk wist waar hij mee bezig was. Daarenboven moet worden vastgesteld dat nu juist de punten die niet berusten op de waarheid, in het voordeel van verdachte zijn. Ook dit duidt er niet op dat verdachte in een verwarde toestand verkeerde.
De stelling dat verdachte onder grote (tijds)druk stond toen hij de verklaring van [getuige 1] opmaakte, kort voor de civiele (kort geding)procedure over het huis waar verdachte met [benadeelde] woonde, en er daardoor mogelijk fouten in staan, volgt de rechtbank niet. Gezien de aangifte van verdachte tegen [benadeelde], de inzet van de bedoelde procedure en de inhoud van de verklaring, acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk dat er geen sprake is van opzet aan de zijde van verdachte.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte op 28 mei 2010 niet begrepen heeft dat hem de cautie werd gegeven. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2010 blijkt dat de politierechter de cautie aan verdachte duidelijk heeft uitgelegd. De stelling van verdachte dat hij dit niet begrepen heeft, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 oktober 2008 te Utrecht, een geschrift, zijnde een schriftelijke getuigeverklaring van [getuige 1], dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in dat geschrift opgenomen dat [getuige 1] meermalen heeft geholpen tijdens de verbouwing op de [adres] en wekelijks bij verdachte over de vloer kwam en meermalen heeft gezien dat [benadeelde] verdachte meerdere malen hard in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen met platte hand en vuist, zulks met het oogmerk dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan.
2. op 28 mei 2010 te Utrecht, ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank, als getuige in de strafzaak tegen [benadeelde] (parketnummer 16/504270-09), na de krachtens wettelijk voorschrift gevorderde belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk geheel of ten dele in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – heeft verklaard:
- “[getuige 1] is zo’n vier tot zes keer bij mij thuis geweest” en
- “Hij is één keer getuige geweest van een handgemeen” en
- “Het wekelijks bij mij over de vloer komen, klopt”,
terwijl voornoemde valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van verdachte [benadeelde].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: valsheid in geschrift.
Feit 2: in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair vrijspraak omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Mocht de rechtbank wel tot een veroordeling komen dan is de eis van de officier van justitie buiten proportie. De gevangenisstraf is te lang en verdachte zou dit niet aankunnen, gelet op zijn persoon. Verdachte lijdt aan depressiviteit, die als een rode draad door zijn leven loopt. Verdachte slikt tryptisol, een anti-depressiva, en heeft last van de bijwerkingen. Hij heeft last van zenuwachtigheid en lijdt aan slapeloosheid, concentratieverlies en angstaanvallen. De verdediging verzoekt de rechtbank een werkstraf in plaats van een gevangenisstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en meineed in een strafzaak ten nadele van zijn ex-partner die in die zaak verdachte was.
Het opmaken en afleggen van een valse verklaring heeft niet alleen nadelige gevolgen voor het slachtoffer, maar met name voor het gehele gerechtelijke apparaat. De rechtbank tilt zwaar aan deze feiten aangezien de rechtspleging hierdoor wordt belemmerd. Het plegen van meineed ondermijnt daarnaast de waarheidsvinding in de rechtsstaat in het algemeen. Dit raakt het algemeen belang in ernstige mate.
De gevolgen voor het slachtoffer blijken uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij. Zij werd vervolgd voor mishandeling, omdat verdachte het bewijs had vervalst. Hierdoor is haar eer en goede naam aangetast. Het gevolg was dat bij vele personen en instanties de indruk is gewekt dat zij een agressief persoon is die geweld niet schroomt. Zij moest ook bij de Raad voor de Kinderbescherming komen, omdat men wilde bekijken in hoeverre haar zoon nog wel in een veilige omgeving opgroeide. De Raad heeft ook contact opgenomen met de school van haar zoon, waarna zij door de school hierover is aangesproken. Zij heeft zich volstrekt onmachtig gevoeld.
Wat betreft de persoon heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar geen veroordelingen op zijn naam heeft staan, doch in een verder verleden eenmaal voor uitkeringsfraude is veroordeeld, en hetgeen omtrent de persoon van de verdachte ter zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank is op grond van de ernst van de bewezen feiten, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat de volgende straf passend is: een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf uitdrukkelijk rekening gehouden met de persoon van de verdachte, waardoor zij uitkomt op een andere straf dan door de officier van justitie is geëist.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde], bijgestaan door mr. A.M.R. van Ginneken, vordert een schadevergoeding van € 1837,50 voor feit 1 en 2, bestaande uit € 337,50 ter zake van materiële schade en € 1500,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1500,00 ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank heeft voor dit bedrag aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken en is van oordeel dat het gevorderde tot dat bedrag voldoende aannemelijk is gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De materiële schade betreft de kosten van gederfde inkomsten voor de tijd die de benadeelde partij heeft besteed aan het verhoor op het politiebureau, een bezoek aan de Raad voor de Kinderbescherming, een bezoek aan de Reclassering zomer 2008, gesprekken met de advocaat (kantoor) tweemaal, de Politierechterzitting d.d. 23 december 2009 en de Politierechterzitting d.d. 28 mei 2010 (inclusief bespreking). De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde salarisspecificatie blijkt dat de benadeelde partij niet fulltime werkt. Onduidelijk is gebleven of zij op de uren waarvan zij aangeeft dat zij inkomsten heeft gederfd, normaliter gewerkt zou hebben. De vordering is derhalve niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De rechtbank acht de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering en voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 207, 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: valsheid in geschrift.
Feit 2: in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1500,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 1500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2010.