ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9649

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711169-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling en medeplegen van opzetheling met werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 november 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldheling en medeplegen van opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 tot en met 26 december 2009 samen met anderen een kluis voorhanden heeft gehad, wetende dat deze kluis van diefstal afkomstig was. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 23 december 2009 tot en met 22 januari 2010 een scooter en kettingslot voorhanden gehad, eveneens wetende dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Tot slot heeft de verdachte in de periode van 23 mei 2010 tot en met 31 mei 2010 een mini-laptop verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze laptop van diefstal afkomstig was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van Bureau Jeugdzorg in overweging genomen, die adviseerden om de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zodat hij begeleiding kan krijgen van de jeugdreclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en heeft dit in zijn voordeel meegewogen. De verdachte heeft afstand gedaan van de in beslag genomen voorwerpen, en de rechtbank heeft de teruggave gelast aan de rechthebbenden. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op 30 november 2010.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711169-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De kinderrechter heeft op 29 september 2010 de zaak naar deze kamer verwezen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 november 2010.
De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. A. van Hardeveld, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich tot driemaal toe schuldig heeft gemaakt aan heling van goederen die van diefstal afkomstig bleken te zijn.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 Bewijsoverwegingen
4.1 Vaststaande feiten
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Aangever [aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn motorscooter. Zijn verklaring houdt in dat op 23 december 2009 zijn rode motorscooter, voorzien van het kenteken [kenteken], die door middel van het stuurslot op slot stond en tevens was voorzien van een kettingslot door het achterwiel, uit de afgesloten tuin bij zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] is weggenomen.
Aangever [aangever 2] heeft aangifte gedaan van een overval op zijn woning. Zijn verklaring houdt in dat hij op 25 december 2009 twee jongens in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft overlopen die geweld tegen hem hebben gebruikt en die – onder meer – een kluis hebben weggenomen.
Door de politie is gerelateerd dat op 26 december 2009 twee jongens op een scooter, voorzien van het kenteken [kenteken], zijn gezien die een groot en kennelijk zwaar voorwerp over de rand van de brug tilden, kennelijk met de bedoeling dit voorwerp in het Valleikanaal te Amersfoort gooien. De opzittenden van de scooter komen bij een achtervolging ten val en ontkomen; de scooter laten zij achter. Bij onderzoek aan de in beslag genomen scooter blijkt het stuurslot te zijn uitgeboord. Het voorwerp dat in het Valleikanaal is gegooid blijkt een kluis te zijn. Deze kluis wordt door aangever [aangever 2] herkend als zijn eigendom.
Door de politie is voorts gerelateerd dat een onderzoek is ingesteld op de website van YouTube waar onder de zoekterm ‘[zoekterm]’ een foto is te zien, met daarop drie personen, een rode scooter, een kluis en de letters ‘shab Liendert’. Voorts is linksboven op die foto door de politie een ronde stip gezien. De politie heeft voorts gerelateerd dat door buurtbeheerders van de woningbouwstichting is aangegeven dat zij het profiel van de stenen muur op de hen getoonde foto van de site ‘[zoekterm]’ hebben herkend als mogelijk afkomstig van een schuurtje van een flatwoning aan de [adres] of [adres]. Op 22 januari 2010 wordt door de wijkagent in de berging van het perceel [adres], het adres van verdachte, een groene stip op de muur gezien en een aantal kettingsloten aangetroffen. De politie concludeert op grond van het voorgaande dat de foto van de website YouTube onder de zoekterm ‘[zoekterm]’ is genomen in de schuur/berging van de [adres].
Op 25 januari 2010 wordt in deze berging een aantal kettingsloten aangetroffen en in beslag genomen.
Eén van de in beslag genomen kettingsloten wordt door aangever [aangever 1] herkend als het slot dat hij door het achterwiel van zijn ontvreemde scooter had gedaan.
Bij een doorzoeking van de woning van verdachte op 31 mei 2010 is een mini-laptop aangetroffen. Door aangever [aangever 3] is aangifte gedaan van beroving van een mini-laptop die hij bij zich had. Aangever [aangever 3] heeft de onder verdachte in beslag genomen laptop herkend als de laptop waarvan hij is beroofd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de onder hem aangetroffen mini-laptop voor 50 euro van twee hem niet bij naam bekende personen op straat heeft gekocht. Omdat hij zich afvroeg of dat wel een reële prijs was, heeft hij deze personen, vóórdat hij tot aankoop overging, nog gevraagd of de laptop niet gestolen was.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen in die zin dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de opvatting van de officier van justitie als opzetheling kan worden gekwalificeerd, nu verdachte – kort gezegd – de enige persoon was die toegang tot de schuur had waarin de gestolen goederen zijn gezien. Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit als schuldheling dient te worden gekwalificeerd, nu verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de mini-laptop van een misdrijf afkomstig was.
4.3 Standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en heeft voor die feiten vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich met de officier van justitie op het standpunt gesteld dat schuldheling kan worden bewezen.
4.4 Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde sprake van opzetheling. Op grond van het hiervoor onder 4.1 overwogene kan naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld worden dat in de berging behorende bij de woning van verdachte, naast het daarin op 22 januari 2010 aangetroffen van diefstal afkomstige kettingslot, de gestolen kluis en een rode scooter aanwezig zijn geweest. Verdachte had als enige de beschikking over de twee sleutels die toegang tot de berging behorende bij zijn woning gaven en kon daarmee, als enige, over de (toegang tot) de berging beschikken. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij slechts over één van de twee sleutels van de berging beschikte en hij, toen hij die had verloren, pas de tweede sleutel kreeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft immers bij de politie in eerste instantie zeer uitvoerig en eenduidig verklaard dat hij van meet af aan over de beide sleutels beschikte. Dat is ook bevestigd door zijn vader, die op 25 januari 2010 heeft verklaard dat de twee sleutels van de berging twee maanden geleden door verdachte in bezit zijn genomen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de kettingsloten niet eerder dan op 25 januari 2010 heeft gezien in de berging, komt voorts niet overeen met zijn verklaring bij de politie op 1 juni 2010 waarin hij verklaart dat hij op 26 of 27 december 2009 zag dat er gereedschappen en sloten in de schuur lagen.
De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat een kluis zeer zwaar is en vrijwel onmogelijk door één persoon kan worden getild. Daarom, en mede gelet op het feit dat de politie heeft gezien dat de weggenomen kluis later door twee personen in het kanaal werd gegooid, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de kluis samen met tenminste één andere persoon voorhanden heeft gehad. Nu de politie de betreffende kluis bovendien tezamen met de wegnomen scooter heeft gezien in aanwezigheid van twee personen, is de rechtbank met betrekking tot de scooter en het kettingslot eveneens van oordeel dat daarmee voldoende vaststaat dat ook dat feit tezamen en in vereniging met tenminste één andere persoon is gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de mini-laptop van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft immers verklaard dat hij voor 50 euro de mini-laptop op straat heeft gekocht van twee hem niet bij naam bekende personen die hem eerder hadden aangesproken of hij geïnteresseerd was in een laptop. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zich heeft afgevraagd of de prijs van 50 euro niet ‘vreemd’ was, mede gezien de kritische vragen die zijn moeder hem voorafgaand aan de koop stelde.
4.5 De bewezenverklaring
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het wettig bewijs geleverd en heeft de rechtbank daaruit de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 25 december 2009 tot en met 26 december 2009 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen een kluis voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde het voorhanden krijgen van die kluis wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in de periode van 23 december 2009 tot en met 22 januari 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen een scooter en een kettingslot voorhanden heeft gehad terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen van die scooter en dat kettingslot wist(en) dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3.
hij in de periode van 23 mei 2010 tot en met 31 mei 2010 te [woonplaats], een mini-laptop heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van die mini-laptop redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
telkens: Medeplegen van opzetheling;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Schuldheling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk onder aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf wordt gesteld dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende zijn proeftijd houdt aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering, waarvan 3 maanden in het kader van het ITB-CRIEM traject.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte een straf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging kan zich vinden in begeleiding door de jeugdreclassering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht van 12 november 2010 en het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 8 september 2010, evenals met de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij in zijn berging een gestolen kluis, motorscooter en kettingslot voorhanden heeft gehad. Verdachte wist dat deze goederen gestolen waren, en heeft kennelijk anderen de gelegenheid geboden die goederen tijdelijk in zijn schuur op te slaan. De rechtbank rekent verdachte dit ernstig aan, temeer daar het gaat om waardevolle goederen, waaronder een kluis die afkomstig is van een woninginbraak. Door anderen opslagruimte te bieden heeft verdachte aan anderen de mogelijkheid geboden aan ontdekking van door hen gepleegde strafbare feiten te ontkomen. Verdachte heeft voorts een van diefstal afkomstige laptop gekocht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich op geen enkele wijze heeft vergewist van de herkomst van de laptop. Verdachte heeft op deze wijze bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit, die immers alleen loont wanneer er afnemers zijn voor gestolen goederen.
In haar beoordeling heeft de rechtbank ten gunste van verdachte meegenomen dat hij niet eerder is veroordeeld.
Uit het rapport van Bureau Jeugdzorg en de toelichting die daarop ter zitting door mevrouw Tenic is gegeven is de rechtbank gebleken dat verdachte duidelijkheid en structuur nodig heeft die vanuit zijn thuissituatie, hoewel zijn moeder en zus zeer betrokken zijn, niet altijd kan worden geboden. Bureau Jeugdzorg heeft de rechtbank daarom geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Aan het voorwaardelijke deel van die straf dient, binnen het kader van de maatregel Hulp en Steun, als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact te worden opgelegd, inclusief het volgen van het traject van de ITB-CRIEM, aldus Bureau Jeugdzorg.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Met deze deels voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk op de manier zoals door Bureau Jeugdzorg is geadviseerd, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht.
7 Het beslag
7.1 De teruggave
Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de onder hem in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 416 en 417 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering, waarvan 3 maanden in de vorm van ITB-CRIEM;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een kluis, een hangslot van het merk Magnum, een hangslot van het merk Abus en een kettingslot.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2010.