ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9607

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600798-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld, diefstal door middel van braak, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld, diefstal door middel van braak, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 augustus 2010 op de openbare weg heeft geprobeerd een tasjesroof te plegen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de aangever. Daarnaast heeft hij op dezelfde dag een computer en printer gestolen uit een restaurant door middel van braak. In een andere zaak, die op 4 april 2010 plaatsvond, heeft de verdachte zijn ex-vriendin gedwongen tot ontuchtige handelingen en haar mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters en getuigen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor verkrachting, omdat niet bewezen kon worden dat hij zijn penis in de vagina van de aangeefster heeft geduwd. Wel werd bewezen dat hij haar heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de minder zware feiten. Gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, heeft de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600798-10 [P]
16/600363-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2010
in de strafzaken tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [adres],
gedetineerd in de PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsvrouwe mr. P.C. Smit te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlasteleggingen zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/600798-10: Feit 1: heeft geprobeerd een tasjesroof te plegen ;
Feit 2: een computer en printer heeft gestolen in een restaurant;
16/600363-10: Feit 1: zijn ex-vriendin heeft verkracht dan wel haar heeft aangerand;
Feit 2: heeft geprobeerd een vriendin van zijn ex-vriendin (zwaar) te mishandelen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot 16/600798-10
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte, de aangiften en een getuigenverklaring.
Met betrekking tot 16/600363-10
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit - de verkrachting van [slachtoffer 1] - wettig en overtuigend bewezen kan worden en zij baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen: de aangifte van [slachtoffer 1], de beschrijving van het letsel door een arts, het NFI-onderzoek en twee getuigenverklaringen.
Daarnaast stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onder 2 primair tenlastegelegde feit, de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2], tevens wettig en overtuigend bewezen kan worden en zij baseert zich daarbij op de deels bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van aangeefster en twee getuigenverklaringen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot 16/600798-10
De verdediging acht beide feiten bewezen, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte, de aangiften en een getuigenverklaring.
Met betrekking tot 16/600363-10
De verdediging voert aan met betrekking tot feit 1 dat zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verzoekt derhalve om vrijspraak. De verdediging stelt dat niet vaststaat dat verdachte aangeefster heeft gepenetreerd of dat verdachte met zijn vingers in haar vagina is gedrongen. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte over de vagina van aangeefster heeft gestreeld of dat verdachte zijn penis tegen de vagina van aangeefster heeft geduwd, nu beide scenario’s slechts door één verklaring worden ondersteund. Daarnaast staat niet vast dat het letsel van aangeefster is ontstaan door toedoen van verdachte en ook staat niet vast dat verdachte door geweld en/of een andere feitelijkheid aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen.
De verdediging stelt dat met betrekking tot feit 2 wellicht het subsidiair ten laste gelegde, de eenvoudige mishandeling, bewezen kan worden, maar zij voert aan dat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet had om aangeefster zwaar letsel toe te brengen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot 16/600798-10
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 16 november 2010 ;
- de aangifte van [aangever] ;
- de getuigenverklaring van [getuige 3] ;
- de aangifte van [benadeelde ] .
Met betrekking tot 16/600363-10
Feit 1
Aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte op 4 april 2010 te[woonplaats] begon met het stompen op haar heupen. Verdachte stompte ook op haar hoofd en kaak. Verdachte begon aan haar onderbroek te trekken en hij duwde haar benen uit elkaar. Verdachte heeft de armen en benen van aangeefster vastgepakt. Hij trok eerst haar knieën uit elkaar en hield haar vast met zijn benen. Verdachte heeft aangeefster gebeten in haar linkerwang, linkeroor en in haar rechterborst. Verdachte scheurde haar onderbroek van haar af. Verdachte probeerde met zijn penis naar binnen te komen. Aangeefster heeft verklaard dat ze niet weet of hij echt in haar is gekomen. Desgevraagd heeft aangeefster verklaard dat zij het gevoel had dat het niet echt een verkrachting was, maar meer gedwongen seks. Aangeefster heeft eerder bij de politie verklaard dat verdachte tegen haar zei: “Je moet wel seks hebben, want je bent een kankerhoer en hoeren moet je neuken”. Aangeefster heeft tevens bij de politie verklaard dat zij de knop van zijn penis tegen haar vagina heeft gevoeld.
Een arts heeft in een proces-verbaal van bevindingen op 4 april 2010 het volgende letsel bij aangeefster geconstateerd: op haar linkerwang twee randen met verkleuring mogelijk tandafdrukken, een blauwe plek op haar rechterborst (bovenzijde) en een rode striem mogelijk afkomstig van tanden, een horizontale striem op haar linker bovenbeen (ontveld) mogelijk afkomstig van haar onderbroek, een kras op haar rechter bovenbeen en een blauwe plek op haar rechterheup.
Getuige [getuige 1], de bovenbuurman van aangeefster, heeft verklaard dat hij op 4 april 2010 een hele hoop herrie hoorde uit de woning van aangeefster. De getuige hoorde een vrouw tweemaal schreeuwen: “Hou op, wegwezen”. Verder hoorde de getuige dat er zowel met binnen- als buitendeuren werd gesmeten. De getuige heeft verklaard dat hij het idee had dat er echt gevochten werd, net of er iemand werd gewurgd. Hij hoorde een gorgelgeluid en dacht nog dat er misschien wel iemand de keel werd dichtgehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de desbetreffende avond [slachtoffer 1] heeft aangehaald en aan haar gevraagd heeft of ze zin had in seks. Hierop mompelde [slachtoffer 1] volgens hem: ‘nee’. Verdachte heeft verklaard dat het voor hem niet geheel duidelijk was dat zij geen seks wilde, aangezien hij het niet gewend was dat zij geen seks met hem wilde. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat als hij door ging met haar aanhalen, hij misschien wel seks met haar zou hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij over haar buik heeft gewreven en dat hij met zijn vingers over haar vagina is heengegaan. Verdachte heeft bevestigd dat mogelijk lawaai uit de woning is gekomen, aangezien hij en aangeefster een beetje hebben gevochten en geworsteld. Het kan volgens verdachte kloppen dat aangeefster heeft gezegd: “Hou op, wegwezen”, want hij heeft aangeefster uiteindelijk uit het bed getrapt.
De rechtbank overweegt dat aangeefster niet heeft verklaard dat verdachte zijn penis in haar vagina heeft geduwd of gebracht. Aangeefster heeft zowel bij de rechter-commissaris als bij de politie verklaard dat zij niet weet of hij met zijn penis in haar vagina is geweest. Verdachte heeft telkens ontkend dat hij aangeefster de betreffende avond heeft gepenetreerd. Voorts heeft aangeefster aangegeven dat zij niet het gevoel had dat het een verkrachting was, maar meer gedwongen seks. Getuige [getuige 2] heeft weliswaar verklaard dat het eerste dat aangeefster tegen hem zei was dat ze door verdachte was verkracht, maar dit wordt door aangeefster niet verklaard in de verhoren bij de politie of bij de rechter-commissaris.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij misschien met zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gezeten. Verdachte verwijst in deze verklaring naar zijn eerdere verklaring, afgelegd bij de politie een dag daarvoor, waarbij hij opmerkt dat het kan zijn dat hij met een van zijn vingers inwendig in haar vagina is geweest. Aangeefster heeft niet verklaard dat verdachte met zijn vingers in haar vagina is geweest.
De rechtbank overweegt dat uit deze verklaringen en uit de inhoud van de overige processtukken niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte zijn penis of zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft geduwd of gebracht. Nu het seksueel binnendringen van verdachte bij aangeefster niet is komen vast te staan, dient verdachte van het primair tenlastegelegde, de verkrachting, te worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 1] haar heeft gedwongen te dulden dat hij haar over haar vagina streelde en met zijn penis tegen haar vagina duwde, zoals subsidiair is tenlastegelegd.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij op 3 april 2010 te [woonplaats] [slachtoffer 2] een duw heeft gegeven, om zich een weg te banen naar de wc. Toen hij klaar was met plassen, kreeg hij drie klappen met de vuist van [slachtoffer 2] in zijn gezicht. Daarop heeft hij [slachtoffer 2] bij haar nek vastgepakt en haar in de richting van de wc-pot geduwd. Hiermee is verdachte ongeveer acht seconden doorgegaan totdat [getuige 2] hem terugtrok.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte haar met twee handen tegen haar borst een duw gaf, waarna zij achterover viel en de wc-pot in haar rug voelde. Toen zij op de grond lag, heeft zij verdachte twee vuistslagen in de richting van zijn gezicht gegeven. Verdachte zette zijn beide handen om haar keel heen waardoor zij buiten bewustzijn is geraakt. Getuigen [slachtoffer 1] en [getuige 2], die beiden het incident vanaf korte afstand hebben aanschouwd, hebben in hun verklaringen de verklaring van aangeefster ondersteund.
Zowel aangeefster, verdachte en voornoemde getuigen hebben verklaard dat er die avond door onder anderen aangeefster alcohol is gedronken. Verbalisanten hebben in een proces-verbaal van bevindingen verklaard dat zij zagen en roken dat aangeefster gedronken had en met een dubbele tong sprak.
Uit de inhoud van de processtukken kan niet worden vastgesteld of aangeefster nu daadwerkelijk buiten bewustzijn is geraakt en zo ja, of dit werd veroorzaakt door gedragingen van verdachte. Niet uitgesloten kan worden dat door de hierboven geschetste omstandigheden de gehele situatie ernstiger leek dan hij zich voordeed.
Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen het primair tenlastegelegde, te weten de poging tot zware mishandeling.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling zoals subsidiair is ten laste gelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Met betrekking tot 16/600798-10
Feit 1
op 18 augustus 2010 te Utrecht, op de openbare weg, te weten de Van Bijnkershoeklaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een handtas kleur zwart, toebehorende aan [aangever], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [aangever], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gedurende enige tijd met kracht aan de band van die tas heeft gerukt en heeft getrokken (waardoor die [aangever] ten val is gekomen), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2
op 18 augustus 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een computer en een printer, toebehorende aan chinees/indisch specialiteiten restaurant [restaurant], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op één of meer kabels van voornoemde computer en printer.
Met betrekking tot 16/600363-10:
Feit 1 subsidiair:
op 4 april 2010 te [woonplaats], door geweld [slachtoffer 1] heeft
gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft
hij die [slachtoffer 1] door
- het kapot trekken van het slipje/de onderbroek van [slachtoffer 1] en
- het stompen tegen de heup van [slachtoffer 1] en
- het uit elkaar trekken van de benen van [slachtoffer 1] en
- het meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd stompen en slaan en
- het meermalen schreeuwen tegen die [slachtoffer 1] en
- het met kracht vastpakken en vasthouden van de armen van [slachtoffer 1] en
- het meermalen met kracht bijten in de linkerwang en het linkeroor en de borst van [slachtoffer 1],
gedwongen te dulden dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1], over haar vagina streelde en zijn, verdachte’s, penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] duwde;
Feit 2 subsidiair:
op 3 april 2010 te [woonplaats], opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht tegen de borst heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 2] tegen een wc-pot viel en met kracht de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/600798-10: Feit 1: poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
16/600363-10: Feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 2: mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn
strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd in beide zaken aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een opname in de Piet Roorda-kliniek. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd in de zaak 16/600363-10 op te leggen een contactverbod met [slachtoffer 1].
Met betrekking tot het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte voert de officier van justitie aan dat dit verzoek, gelet op haar eis, dient te worden afgewezen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het niet wenselijk dat een eventuele behandeling van verdachte in de Piet Roorda-kliniek wordt doorkruist door een hoge gevangenisstraf. De verdediging stelt dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in deze passend is. Als bijzondere voorwaarde zou opgenomen kunnen worden dat verdachte 2 à 3 maal per week verplicht reclasseringstoezicht heeft totdat hij in de Piet Roorda-kliniek kan worden opgenomen. De verdediging verzoekt tevens opheffing van de voorlopige hechtenis bij vonnis.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte hard is aangepakt door de politie tijdens het transport naar het politiebureau. Door onder meer het omdoen van een blinddoek van pedaalemmerzakken is disproportioneel geweld toegepast tegen verdachte en dit dient mee gewogen te worden in de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de poging tot diefstal met geweld en de diefstal met braak voor beide slachtoffers een zeer nare ervaring is geweest. Met name voor de tasjesroof geldt dat een dergelijk gewelddadig optreden niet alleen voor aangeefster zeer schokkend is, maar ook voor de ooggetuigen nu dit feit in een publieke gelegenheid en op straat heeft plaatsgevonden en daarmee de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid zijn versterkt. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om ten koste van anderen deze strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van de aanranding van zijn ex-vriendin overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van zijn ex-vriendin geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval heeft het slachtoffer verklaard dat zij sinds het incident angst en gevoelens van onveiligheid ervaart.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat tijdens de incidenten zijn alcohol- en cocaïneverslaving een bepalende rol heeft gespeeld en dat hij onlangs is begonnen met het injecteren van heroïne. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het verschil met zijn situatie nu en zijn situatie ten tijde van zijn vorige afkickpoging is dat hij nu inziet dat hij niet zijn hele leven verslaafd wil zijn aan drugs en graag een opleiding zou willen volgen.
De rechtbank ziet gezien de ernst en de omvang van de vier strafbare feiten geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet aanleiding een deel van deze gevangenisstraf, te weten 8 maanden, voorwaardelijk op te leggen. De voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering en behandeling in de verslavingskliniek Piet Roorda mogelijk.. Tevens wordt met de voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij teleurgesteld is in [slachtoffer 1] en graag met haar zou willen spreken over wat zij hem allemaal heeft aangedaan. De rechtbank ziet hierin en na afweging van alle betrokken belangen aanleiding om als bijzondere voorwaarde tevens aan verdachte in de zaak 16/600363-10 op te leggen een contactverbod met [slachtoffer 1], zoals gevorderd door de officier van justitie.
Ten aanzien van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank dat de ernstige bezwaren, die tot het bevel tot gevangenhouding van verdachte hebben geleid, ook thans nog bestaan en dat ook thans nog gronden aanwezig zijn voor toepassing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat gelet op artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dient te worden afgewezen.
7 De benadeelde partij
Met betrekking tot 16/600798-10
De benadeelde partij [benadeelde ] vordert een schadevergoeding van EUR 2.343,00 voor feit 2. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat de computer inclusief monitor en de software voor bestellingen door verdachte is beschadigd en verwijst daarbij naar twee facturen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van EUR 320,00 zoals vermeld op de factuur gedateerd 19 augustus 2010 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De factuur gedateerd 7 januari 2008 is opgebouwd uit verschillende posten met een totaalbedrag van EUR 2.023,00. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze factuur de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot 16/600363-10
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van EUR 2.500,00 voor feit 1. De benadeelde partij onderbouwt haar vordering met een naar haar mening soortgelijke zaak, in een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 1999 (rolnr. 98/957). De rechtbank begrijpt uit de bijlage dat de benadeelde partij een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met gelijke datum en rolnummer heeft bedoeld. De rechtbank overweegt dat voor zover de benadeelde partij naar die uitspraak heeft verwezen, de gemaakte vergelijking met de onderhavige zaak niet opgaat. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van EUR 500,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, zijnde de aanranding en niet de verkrachting, ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 246, 300, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
Met betrekking tot 16/600363-10
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/600798-10: Feit 1: poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
16/600363-10: Feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 2: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Centrum Maliebaan, zolang deze instelling dat noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt een behandeling bij of opname in de Piet Roorda-kliniek gedurende een maximale periode van één jaar;
* dat verdachte zich binnen 3 dagen volgend op zijn ontslag uit de penitentiaire inrichting, of 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, dient te melden bij de Reclassering Centrum Maliebaan, adres: Tolsteegsingel 2A te Utrecht;
* draagt voornoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van genoemde voorwaarden;
* dat verdachte geen contact heeft, op welke manier dan ook, met mevrouw [slachtoffer 1], geboren [1970] te [geboorteplaats] voor de duur van een jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf;
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag van € 500,--, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde ] een bedrag van € 320,--, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partijen in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
* benadeelde partij [slachtoffer 1] (gemachtigde mw. mr. J. de Jong) EUR 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis;
* benadeelde partij [benadeelde ] EUR 320,00, te vervangen door 6 dagen hechtenis,
- met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2010.