parketnummers: 16/711454-09 en 16/600430-10 (gev. ttz) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 december 2010
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats];
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is laatstelijk behandeld op de terechtzitting van 29 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2.1 De verdenking
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/711454-09:
feit 1: in de periode van 15 oktober 2006 tot en met 14 oktober 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, zich ten aanzien van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel;
feit 2: in de periode van 1 mei 2009 tot en met 14 oktober 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, zich ten aanzien van [benadeelde 4] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel;
feit 3: in het jaar 2006 en van 1 mei 2009 tot en met 14 oktober 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, zich ten aanzien van [benadeelde 5] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel;
parketnummer 16/600430-10:
feit 1: in de periode van 15 april 2009 tot en met 13 oktober 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, zich ten aanzien van [benadeelde 6] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel dan wel deze [benadeelde 6] heeft opgelicht;
feit 2: in de periode van 1 februari 2009 tot en met mei 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, zich ten aanzien van [benadeelde 7] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel dan wel die [benadeelde 7] heeft opgelicht;
feit 3: in de periode van 1 september 2006 tot en met 1 oktober 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, zich ten aanzien van [benadeelde 8] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel dan wel die [benadeelde 8] heeft opgelicht;
feit 4: in de periode van 1 september 2007 tot en met 26 september 2007 samen met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde 9] heeft opgelicht dan wel geld van die [benadeelde 9] heeft verduisterd;
feit 5: in de periode van 1 maart 2009 tot en met 30 april 2009 [slachtoffer 1] heeft opgelicht dan wel geld van die [slachtoffer 1] heeft verduisterd;
feit 6: in de periode van 1 juli 2008 tot en met 3 september 2009 samen met een ander of anderen, althans alleen, de [benadeelde 10] heeft opgelicht dan wel geld van die instelling heeft verduisterd;
feit 7: in de periode van 8 december 2008 tot en met 31 januari 2009 [slachtoffer 2] heeft opgelicht dan wel geld van die [slachtoffer 2] heeft verduisterd;
feit 8: op 20 april 2009 [slachtoffer 3] heeft opgelicht dan wel geld van die [slachtoffer 3] heeft verduisterd;
feit 9: in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 30 november 2009 [slachtoffer 4] heeft opgelicht;
feit 10: in de periode van 30 juni 2008 tot en met 24 december 2009 [slachtoffer 5] heeft opgelicht dan wel geld van die [slachtoffer 5] heeft verduisterd.
2.2 Interpretatie
[verdachte] wordt in de feiten 1, 2 en 3 van parketnummer 16/711454-09 en de feiten 1, 2 en 3 van parketnummer 16/600430-10 het (mede)plegen van 4 verschillende modaliteiten van mensenhandel, zoals strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, verweten.
Kort samengevat:
a) het door een (dwang)middel werven (etc.) met het oogmerk van uitbuiting (lid 1 sub 1);
b) het door een (dwang)middel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (lid 1 sub 4);
c) opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting (lid 1 sub 6);
d) dwingen/bewegen hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen (lid 1 sub 9).
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging, voor zover die ziet op sub 1 en 6, als primair en sub 4 en 9 als (impliciet) subsidiair, zodat indien, kort gezegd, sub 1 en 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, de rechtbank niet meer toekomt aan de beoordeling van het tenlastegelegde voor zover dat ziet op sub 4 en 9.
3 De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1 Door de verdediging is bepleit dat het openbaar ministerie (OM) niet kan worden ontvangen in zijn vervolging. Daartoe is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat er in het voorbereidende onderzoek sprake is geweest van (het nalaten van) handelingen door politieambtenaren waardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces, in elk geval waardoor de rechtbank is misleid. Volgens de verdediging heeft het (nalaten van) handelen bestaan uit de volgende vier aspecten:
a. bewust onjuiste en/of onvolledige uitwerking van de auditief opgenomen aangiftes;
b. het (bewust) achterwege laten van het opmaken van proces-verbaal van (voor-, intake- en/of informatieve) gesprekken;
c. beïnvloeding dan wel manipulatie van (kwetsbare) slachtoffers;
d. het onnodig lang in het ongewisse laten van cliënt aangaande de feiten welke op de nieuwe dagvaarding zijn opgenomen
Naar de mening van de verdediging is de ernst van het vormverzuim zodanig groot, dat het OM daarom niet-ontvankelijk in zijn vervolging moet worden verklaard.
Indien de rechtbank niet daartoe zou besluiten, heeft de verdediging om bewijsuitsluiting verzocht, meer subsidiair om strafvermindering.
Met betrekking tot het aangevoerde heeft de rechtbank als volgt overwogen.
3.2 Ten aanzien van punten a, b en c in zijn algemeenheid:
Voorop staat dat politiefunctionarissen door hen waargenomen en ondervonden feiten en omstandigheden nauwkeurig dienen te relateren, waarbij zorgvuldigheid moet worden betracht. Het strafdossier behoort immers de procesdeelnemers inzicht te geven in hetgeen in de achtereenvolgende stadia van het strafproces aan onderzoek is gedaan en welke resultaten dat heeft gehad. Het bepaalde in artikel 152 Wetboek van Strafvordering (Sv) ziet daarop. Het is aan de feitenrechter te beoordelen in hoeverre aan deze verplichtingen is voldaan en of, en, zo ja, welke consequenties verbonden dienen te worden aan de niet-naleving daarvan.
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft de niet-naleving van artikel 152 Sv niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Daarbij is bepalend of de niet-naleving is ingegeven door de wens om de rechter te misleiden of om hem in enig opzicht in zijn controlerende taak te beletten. Voor eventueel andere gevolgen te verbinden aan de niet-naleving van artikel 152 Sv kan van belang zijn de vraag of er voldoende compensatie is geweest, bijvoorbeeld door het horen getuigen of door het alsnog opmaken van proces-verbaal.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – motivering, verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0920/09-009771C, tenzij anders is vermeld.
3.3 Voor de beoordeling is het volgende van belang:
Alle verhoren in deze zaak zijn, tenzij anders vermeld, auditief geregistreerd.
Het stond en staat de verdediging, zolang het onderzoek niet is afgerond, vrij de opnames van de verhoren te beluisteren en/of een woordelijke weergave daarvan te vragen. De verdediging heeft van de eerstgenoemde mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Uit de door de raadsman genoemde processen-verbaal van verhoor van [benadeelde 5] en [benadeelde 8] , welke onzorgvuldigheden zouden bevatten, is volstrekt duidelijk dat deze geen woordelijke weergave van het verhoor inhouden: er is immers geen getuige die een monoloog in volzinnen houdt.
Deze processen-verbaal vermelden niet dat een auditieve registratie ontbreekt. De mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting van 19 april 2010 dat alle auditief geregistreerde verhoren ook woordelijk zijn weergegeven in de processen-verbaal berust dus op een kennelijke vergissing.
De door de raadsman gesignaleerde verschillen tussen de weergave in de processen-verbaal van deze verhoren en de auditieve registratie zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat gezegd kan worden dat sprake is van een bewuste verdraaiing van de feiten.
Opmerking verdient daarbij dat de door de raadsman aangehaalde passages niet de enige passages zijn die ontbreken, maar dat er meer woorden en zinnetjes wegvallen , en dat het taalgebruik wat ‘braver’ wordt, hetgeen niet ongebruikelijk is bij een dergelijke samenvattende wijze van weergeven.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de verklaring van [benadeelde 5] wel andere passages bevat met (ongeveer) dezelfde strekking. Bovendien bevinden zich in het dossier ook veel processen-verbaal met letterlijk uitgewerkte verhoren, waarin zinsneden zoals door de raadsman gesignaleerd voorkomen en waaruit blijkt dat de politie er op aanstuurt dat de getuigen verklaringen afleggen, dat de politie invloed uitoefent door getuigen te confronteren met gegevens en dat zij uitleg geeft over het begrip mensenhandel : de gewraakte onvolledige weergave in de door de raadsman genoemde passages heeft een dergelijke handelwijze dus niet verhuld.
3.4 De rechtbank acht het aannemelijk dat informatieve voorgesprekken hebben plaatsgevonden, in die zin dat de politie informatie heeft verstrekt zoals voorgeschreven in de Aanwijzing mensenhandel. Verslagen of processen-verbaal, dan wel een andere vorm van schriftelijke weergave van deze gesprekken, zijn niet in het dossier opgenomen.
De verplichting uit de Aanwijzing mensenhandel om een verslag te maken van een informatief gesprek met slachtoffers ziet naar het oordeel van de rechtbank echter kennelijk op het geval dat zo’n informatief gesprek lang voor de aangifte is gevoerd. Wanneer dat, zoals in casu, niet het geval is, heeft dat naar het oordeel van de rechtbank dan ook betekenis voor de eventueel aan het ontbreken in het dossier van een schriftelijke weergave van de wel gehouden informatieve gesprekken te verbinden consequenties. Het belang van het bestaan van een dergelijke schriftelijke weergave is immers evident klein(er) als het bedoelde tijdverloop gering is.
3.5 Aannemelijk is voorts dat de politie verklaringen van vrouwen weergeeft als “aangifte” van “mensenhandel”, ook al wensen de vrouwen geen strafvervolging en ook al denken zij bij het begrip mensenhandel aan iets heel anders. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig tegenover die getuigen, die kennelijk ook de betekenis van het begrip aangifte niet doorgronden.
De benaming van een getuigenverklaring als aangifte is in wezen echter irrelevant .
Terecht stelt de raadsman dat de Aanwijzing mensenhandel jegens de slachtoffers uiterste zorgvuldigheid eist; blijkens de context ziet dat echter op zorg voor de slachtoffers als zodanig, waarbij kennelijk gedacht is aan zorg voor kwetsbaarheid van de persoon, niet aan de verklaring als getuige.
3.6 Het bovenstaande tezamen en in onderling verband bezien valt naar het oordeel van de rechtbank in de kern bezien niet anders uit te leggen dan dat de getuigen geen of slechts met terughoudendheid “aangifte” hebben willen doen en hun geld terug willen. Dat er sprake zou kunnen zijn van mensenhandel lijkt niet afkomstig van de getuigen zelf, omdat zij niet bekend lijken te zijn met de betekenis van het juridische begrip mensenhandel. In haar bevraging heeft de politie daarover wel geïnformeerd en bevraagd.
Hoewel de politie daarin ontegenzeglijk het initiatief heeft genomen blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter nergens uit dat de politie daarbij op de getuigen onoorbaar invloed heeft uitgeoefend of zodanige invloed dat sprake is van een onjuiste weergave van hetgeen over de feiten verklaard is. De verdediging heeft ook niet verzocht om nader onderzoek naar de inhoud van de (voor)gesprekken (bijvoorbeeld door het horen van verbalisanten of het woordelijk uitwerken van alle opnames) en de rechtbank acht dit ambtshalve niet noodzakelijk, nu er geen aanwijzingen zijn dat de inhoud van die voorgesprekken tot een andere verklaring over de feiten heeft geleid.
3.7 Voor zover geklaagd wordt over het ontbreken van een proces-verbaal over een 11-tal contacten met [benadeelde 4] wordt miskend dat het stuk waarin deze contacten genoemd worden zelf een proces-verbaal is waarin de verbalisant de (korte) inhoud van het besprokene weergeeft. Niet is gesteld of gebleken dat die weergave ontoereikend is.
3.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het er alle schijn van heeft dat de politie de verhoren van de getuigen heeft ingezet met in het achterhoofd de juridische werkelijkheid of het juridische kader, en de getuigen in die zin ook gericht heeft bevraagd. Het ware naar het oordeel van de rechtbank chiquer geweest als de politie zich had beperkt tot de louter feitelijke weergave van hetgeen in die verklaringen aan de orde is gekomen en de juridische duiding daarvan had overgelaten aan degenen die daarvoor uit hoofde van hun functie zijn aangewezen. In die zin is er sprake van onvolkomenheden in het handelen van de politie. Niet is evenwel gebleken van bewust op de verkeerde been zetten of anderszins misleiden, omdat immers ook openheid wordt geboden over bevraging en sturing daarin . Daarom is wel sprake van manco’s , maar die doen geen afbreuk aan verdachtes recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet in een en ander dan ook geen aanleiding voor een andere sanctie dan het volstaan met het benoemen ervan.
Behalve van beïnvloeding door de politie blijkt overigens van externe beïnvloeding door anderen die bij de feiten betrokken zijn.
3.9. Ten aanzien van punt d.
Onder d wordt betoogd dat de verdachte onnodig lang in het ongewisse is gelaten aangaande de feiten welke op de nieuwe dagvaarding zijn opgenomen, omdat de feiten vermeld in de nieuwe dagvaarding onderdeel uitmaakten van het gerechtelijk vooronderzoek maar de vervolging pas na 7 maanden (5 maanden na de eerste dagvaarding die was uitgebracht op de voet van artikel 261 lid 3 Wetboek van Strafvordering) kenbaar was voor de verdachte.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar HR 28 mei 2002, NJ 2002, 601 als volgt:
De rechtbank blijft bij haar oordeel dat de feiten op de tweede dagvaarding, waar het het mensenhandel verwijt betreft, begrepen zijn in de vordering gerechtelijk vooronderzoek. Nu het gerechtelijk vooronderzoek is geëindigd door een dagvaarding als bedoeld in art. 261, derde lid, Wetboek van Strafvordering is artikel 244 Wetboek van Strafvordering niet van toepassing.
Het voorlopig karakter, van deze (eerste) dagvaarding brengt mee dat een verdachte daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat hij voor enig feit dat daaronder zou kunnen worden gebracht niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
Hoewel het Openbaar Ministerie verdachte eerder had kunnen dagvaarden, is, mede gelet op het beperkte tijdverloop, niet sprake van een zodanige schending van de belangen van de verdachte en de verdediging, dat dit tot strafvorderlijke consequenties dient te leiden.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, op nader in het schriftelijke requisitoir omschreven gronden, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 16/711454-09 feit 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 16/600430-10 feit 2 tenlastegelegde. Wettig en overtuigend bewezen kunnen worden de feiten 1 en 3 van parketnummer 16/711454-09 en de feiten 1, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair en 10 primair van 16/600429-10.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle tenlastegelegde mensenhandelzaken en heeft daarbij gewezen op het feit dat het bewijs gemankeerd is en objectief steunbewijs niet voorhanden is. Naar het oordeel van de raadsman is er daarnaast evenmin sprake geweest van uitbuiting.
Ten aanzien van de tenlastegelegde oplichtingsfeiten heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte enig oplichtingsmiddel heeft gebezigd; er is slechts sprake van wanprestatie, een zaak die civielrechtelijk zou moeten worden afgedaan, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van deze tenlastegelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Hetgeen in de navolgende motivering van de bewezenverklaring cursief is weergegeven, is de inhoud van bewijsmiddelen.
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0920/09-009771C, tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De vermelding van een eigennaam ziet op processen-verbaal van verhoor van die persoon als getuige of verdachte.
De aanduiding “eigennaam-RC” ziet op het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van de betrokkene. De verklaring van verdachte “ter terechtzitting” verwijst, tenzij anders vermeld, naar de terechtzitting van 14 oktober 2010.
De hierna te noemen geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5º Wetboek van Strafvordering worden alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
4.3.1 Algemeen
Wezenlijk bestanddeel van diverse varianten van het delict mensenhandel is, dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht.
De memorie van antwoord bij het wetsontwerp waarbij artikel 250 ter (oud), de voorloper van en geïncorporeerd in het huidige artikel 273f en toen nog (alleen) gericht op seksuele uitbuiting, werd ingevoerd houdt onder meer het volgende in:
Het woord ‘uitbuitingssituatie’ (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. …Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan (…).
(Kamerstukken?, 1988-1989, 21 027, nr. 5, blz. 3 en 7).
4.3.2 Vrijspraak
Wat betreft feit 1 van dagvaarding 16/711454-09 voor zover betrekking hebbend op [benadeelde 3], wat betreft feit 3 van dagvaarding 16/711454-09 [benadeelde 5] en wat betreft feit 3 primair van dagvaarding 16/600430-10 [benadeelde 8] geldt het volgende:
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen ten aanzien van [benadeelde 3], [benadeelde 5] en [benadeelde 8] niet of onvoldoende worden afgeleid dat sprake zou zijn van een niet (geheel) vrije keuze om de afspraken en de relatie prostituee/souteneur met [medeverdachte] en/of [verdachte] te starten dan wel in stand te houden. Er is, met andere woorden, onvoldoende bewijs voorhanden dat sprake was van een uitbuitingssituatie. Ook acht de rechtbank in onvoldoende mate komen vast te staan dat in deze gevallen sprake was van het oogmerk van uitbuiting bij verdachten [medeverdachte] en/of [verdachte].
Tevens is er onvoldoende bewijs dat deze personen gedwongen of bewogen zijn in de zin van 273f lid 1 sub 4 en sub 9 Wetboek van Strafvordering door [medeverdachte].
Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van [benadeelde 4] en [benadeelde 7] kan niet of onvoldoende worden afgeleid dat [verdachte] bij de door zijn broer [medeverdachte] gepleegde feiten een rol als medepleger heeft gespeeld.
[verdachte] zal dan ook wat deze feiten betreft worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het voorgaande in het bijzonder nog:
Ten aanzien van [benadeelde 3]:
[benadeelde 3] maakte de afspraak dat zij (ruim) de helft van de aan de klant berekende bedragen (€ 75,- van € 125,- - € 150,-) zou ontvangen. Weliswaar is daarbij gezegd dat dat “wit” zou zijn, weliswaar verklaart zij dat [medeverdachte] geld achter hield, en weliswaar is zij gaan werken vanwege haar schulden, maar zij heeft slechts kort gewerkt voor [medeverdachte], zij geeft zelf heel duidelijk aan dat zij bewust heeft gekozen en zich niet tot iets verplicht voelde en naar zij zegt was zij, anders dan de andere meiden, niet bang voor [medeverdachte].
Ten aanzien van [benadeelde 5]:
[benadeelde 5] maakt aanvankelijk de afspraak dat zij (bijna) de helft van de aan de klant berekende bedragen (€ 50,- van € 125,- of € 75,- van € 150,-) zou ontvangen. Toen ze later opnieuw voor [medeverdachte] werkte was dat een kleiner deel (€ 50,- van € 150,-), maar toen [medeverdachte] op vakantie was ook het volle bedrag. Weliswaar had ze de idee dat er geld werd achtergehouden, weliswaar gaf [medeverdachte] aan dat hij ook belasting betaalde –waarvan later bleek dat dat niet zo was – en weliswaar geeft [benadeelde 5] aan dat [medeverdachte] soms “pushte”, weliswaar komt uit de verklaringen van [benadeelde 5] ook naar voren dat [medeverdachte] de kamer voor haar huurde, hij de klanten voor haar regelde en het geld dat zij verdiende controleerde en dat zij geld aan hem heeft moeten afstaan, maar er is niet of onvoldoende bewijs dat dit is gebeurd in een situatie waarin sprake is geweest van een zodanige kwetsbare en afhankelijke positie dat zij geen andere keuze had of in mindere mate een andere keuze had.
Daarbij is mede van belang dat [benadeelde 5] reeds voordat zij [medeverdachte] leerde kennen werkzaam was in de prostitutie. Zij heeft verklaard niet door [medeverdachte] gedwongen te zijn om in de prostitutie te (blijven) werken. Na een periode elders is zij opnieuw voor [medeverdachte] gaan werken.
De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] daarbij (louter) uit was op financieel gewin maakt nog niet dat [medeverdachte]s gedragingen dienen te worden aangemerkt als uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van [benadeelde 8]:
Volgens de verklaring van [benadeelde 8] sprake van één gewelddadige actie door [medeverdachte], toen [benadeelde 8] niet bereid was een triootje te doen, maar dat was voor haar juist aanleiding om de gebroeders [verdachte] de rug toe te keren, zodat dit niet kan worden aangemerkt als middel waardoor ze is geworven, vervoerd, overgebracht gehuisvest of opgenomen, maar veeleer als middel waardoor de relatie souteneur/prostituee tot een einde kwam, hetgeen duidt op haar vrije keuze.
Bij [benadeelde 8] is ten opzichte van [verdachte] geen sprake van een afhankelijke relatie, veeleer geeft zij aan dat zij [verdachte] wel enigszins kan bespelen omdat hij een relatie met haar zoekt.
Wat betreft de tenlastegelegde oplichting blijkt niet of onvoldoende dat [benadeelde 8] door de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen is bewogen.
4.3.3 [benadeelde 1]
Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer het volgende.
[benadeelde 1] heeft gewerkt als prostituee nadat zij in januari 2007 heeft gereageerd op een advertentie op internet van [medeverdachte], die zich aanvankelijk [medeverdachte] noemde .Zij had een “sollicitatiegesprek” in [hotel] vlakbij Hilversum. Zij heeft daar, in Eemnes, slechts een paar dagen gewerkt.
[medeverdachte] legde daar uit dat hij hotelkamers regelde, dat hij klanten regelde, dat hij op internet overal advertenties zette, onder andere op Kinky.nl. Ook werd besproken dat [benadeelde 1] moest pijpen, aftrekken en toelaten wat de klanten wilden, zoals intiem gaan (neuken). De eerste dag ontving zij direct 3 klanten.
Afgesproken werd dat er door een klant € 150,- werd betaald, waarvan [benadeelde 1] € 50,- zou krijgen en [medeverdachte] € 100,--. Zij vond € 50 veel. Voor eerder werk in een massagesalon (vergaande massage) kreeg ze 50%. Voor de € 100 die hij ontving nam [medeverdachte] de telefoon op, ontving hij klanten en zette hij advertenties.
Op 16 januari 2007 is [benadeelde 1] gestart met werken voor [medeverdachte] in hotel [hotel] (de rechtbank begrijpt [benadeelde 10], vlakbij de grens met Amersfoort). ; [benadeelde 1] heeft ook voor [medeverdachte] gewerkt in hotels in De Bilt, Leusden en Vianen.
[benadeelde 1] heeft voor [medeverdachte] gewerkt van januari 2007 tot september 2008 , behalve 11 juli tot 13 augustus 2007 en de periode rond eind september-november 2007
Nadat [benadeelde 1] ongeveer drie weken bij [medeverdachte] werkte heeft ze [verdachte] leren kennen. Hij werkte op dat moment nog voor een werkgever, maar zag hoe snel [medeverdachte] geld verdiende en dat leek hem wel interessant. Hij is toen hetzelfde gaan doen als zijn broer. [medeverdachte] en [verdachte] deden alles samen. Het geld dat [benadeelde 1] verdiende werd gedeeld door de broers. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] waren “van” [medeverdachte], [benadeelde 2], [A], [B] en [benadeelde 5] waren “van”[verdachte]. [verdachte] gaf ook aan dat hij recht had op de helft van het geld dat [medeverdachte] spaarde, want hij had ook advertenties gezet, escort gereden en klanten ontvangen. [verdachte] ontving de klanten van [benadeelde 1] en hielp met advertenties.
[verdachte] bracht [benadeelde 1] wel eens weg naar een klant .
Als [medeverdachte] en [benadeelde 1] ruzie hadden gehad, ging [verdachte] bemiddelen, en zei dat [benadeelde 1] excuses moest maken aan [medeverdachte]. [benadeelde 1] is samen met [verdachte] op escort gegaan om een man op te lichten.
[verdachte] was, nadat hij zijn baan had opgezegd in 2007, van ’s ochtends half tien tot ’s avonds half tien aanwezig in [benadeelde 10].
[benadeelde 1] heeft een traumatische jeugd gehad zij heeft verbleven in een kindertehuis . [benadeelde 1] heeft een negatief zelfbeeld. Zij heeft faalangst bij een lage begaafdheid. Zij kan niet goed rekenen. Dat laatste was bij [medeverdachte] bekend.
[benadeelde 1] is gaan werken in de prostitutie vanwege huurschulden. [benadeelde 1] heeft [medeverdachte] over die schulden verteld.
[medeverdachte] is een relatie aangegaan met [benadeelde 1] in januari 2007.
Op momenten dat zij weg was bij [medeverdachte] smste hij dat zij zijn meisje was, smste [verdachte] dat [medeverdachte] in tranen was en haar miste en ging zij terug, ook al verdiende zij toen elders veel meer geld. [benadeelde 1] ging terug omdat zij van hem hield. [medeverdachte] gebruikte de relatie om [benadeelde 1] tot bepaalde seksuele handelingen met klanten over te halen: als zij iets niet deed hield zij niet van hem. Dan was [medeverdachte] wekenlang boos, [benadeelde 1] wilde laten zien dat zij echt van hem hield.
[benadeelde 1] deed dingen om maar aan [medeverdachte] te laten zien dat zij van hem hield. Zij wilde hem niet teleurstellen. Na elke ruzie bleef er steeds minder van [benadeelde 1] over. Zij werd weliswaar niet fysiek gedwongen, maar emotioneel had ze wel het gevoel dat het moest en als ze niet deed wat hij wilde, had ze een paar weken lang een boze [medeverdachte]. Met seksuele handelingen ging zij steeds verder omdat [medeverdachte] zei dat er extra geld mee verdiend werd en dat er dan meer klanten zouden komen. Zij deed het voor het geld en omdat ze wilde dat hij trots op haar was .
[benadeelde 1] wilde haar eigen geld beheren, maar dat vond [medeverdachte] niet goed omdat ze dan niet genoeg van hem hield, hem niet vertrouwde. Daarna is ze de discussie over het geld niet meer aangegaan. Het geld ging allemaal in zijn zak.
Als [benadeelde 1] geld nodig had, moest ze dit aan [medeverdachte] moest vragen.
Als [medeverdachte] problemen had met een meisje ging hij over zijn toeren, dan ging hij spugen tot bloedens toe, daarover maakte [benadeelde 1] zich zorgen en dan ging zij harder werken of trachtte zij de problemen op te lossen.
Ook dreigde [medeverdachte] met [C]. [medeverdachte] zei tijdens een ruzie dat als zij niet zou dimmen, hij [C] zou bellen. Zij is toen inderdaad gekomen.
[medeverdachte] maakte [benadeelde 1] bang met [D], de ex-vriendin van [medeverdachte], hij noemde haar [C]. Hij gebruikte [C] om de meiden angst in te boezemen. Hij zou onder meer vertellen dat zij [C], de grote baas was, dat zij van het kamp af zou komen en dat zij wel even langs zou komen als ze niet luisterden.
[medeverdachte] huurde de hotelkamers waar [benadeelde 1] werkte. Zij is daar na enkele weken ook gaan wonen, omdat zij haar huis in Zeist uit moest. Zij verbleef daarna iedere dag in dat hotel, waar [medeverdachte] controle uitoefende op haar doen en laten.
[I] de (ex)vriend van [benadeelde 1], verklaart dat [benadeelde 1] overgehaald werd om steeds verdergaande seksuele handelingen te verrichten, dat [medeverdachte] en [verdachte] het geld dat [benadeelde 1] verdiend had onder zich hielden en dat [medeverdachte] [benadeelde 1] met smoesjes steeds weer liet werken. [benadeelde 1] is goedgelovig, en [medeverdachte] had veel invloed op haar. Zelf is [I] door [medeverdachte] en [verdachte] gebeld toen [benadeelde 1] een keer naar hem toegevlucht was met een enveloppe met geld. Dat geld moest terugkomen. [medeverdachte] en [verdachte] hebben ook wel eens bij hem voor de deur gestaan. [benadeelde 1] ging steeds naar [medeverdachte] terug met mooie praatjes.
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr kan volgen indien [verdachte] (met zijn mededader) met [benadeelde 1] handelingen heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde middelen.
Middelen
Vast staat dat [medeverdachte], naast een werkrelatie, een liefdesrelatie met [benadeelde 1] had. [benadeelde 1] was psychisch en sociaal kwetsbaar, en door haar liefde voor/verliefdheid op [medeverdachte] was zij emotioneel van hem afhankelijk.
Zij bevond zich ook wat betreft haar financiën in een kwetsbare positie. Zij had (huur) schulden en moest daarom haar woning verlaten.
[medeverdachte] heeft misbruik gemaakt van dit overwicht en van de hiervoor beschreven kwetsbare positie van [benadeelde 1] en heeft derhalve de in de wet vermelde middelen gebruikt.
Hij heeft bovendien, zoals weergegeven, [benadeelde 1] bedreigd met geweld.
Handelingen
Vanaf januari 2007 heeft [medeverdachte] [benadeelde 1] een (werk)plek geboden in een hotelkamer, waar hij vervolgens met haar ging samenwonen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [medeverdachte] dit gedaan door misbruik van de kwetsbare positie van [benadeelde 1], van zijn overwicht en – in mindere mate – van bedreiging met geweld. [benadeelde 1] heeft hier weliswaar mee ingestemd, maar deze “vrijwilligheid” is vanwege de ingezette middelen niet relevant. De ongelijke verhouding tussen [medeverdachte] en [benadeelde 1] zorgde ervoor dat zij niet of veel minder vrij was om alternatieven te kiezen.
Daarnaast heeft [medeverdachte] [benadeelde 1] door gebruik van deze middelen geworven (door klanten bij haar te brengen) en vervoerd (in het bijzonder de escorts).
(Oogmerk van) uitbuiting
Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg.
[medeverdachte] kreeg het grootste deel van het door [benadeelde 1] verdiende geld. Op enig moment ontving [benadeelde 1] geen geld meer voor haar prostitutiewerkzaamheden, maar hield [medeverdachte] dit geld in onder het mom van (voor haar) sparen.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af, dat [medeverdachte] niet alleen het oogmerk van uitbuiting had toen hij de bovengenoemde handelingen verrichtte, maar haar daardoor ook daadwerkelijk uitbuitte. [benadeelde 1] kon immers niet, zoals een mondige Nederlandse prostituee, over haar eigen verdiensten beschikken. Ondersteuning voor dat oordeel vindt de rechtbank bovendien in het feit dat [medeverdachte] [benadeelde 1] overhaalde dingen te doen die ze aanvankelijk niet wilde, omdat dat meer geld opbracht.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [benadeelde 1].
Voordeel trekken
[medeverdachte] heeft van [benadeelde 1] grote geldbedragen ontvangen tijdens de periode dat zij bij [medeverdachte] als prostituee werkte. Enerzijds een (groot) deel omdat dat was afgesproken, maar daarnaast het deel dat volgens afspraak aan [benadeelde 1] zelf toekwam. Dit geld wilde hij niet aan haar afdragen toen zij daarom vroeg. Mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent de uitbuiting van [benadeelde 1] is overwogen, leidt dit tot de conclusie dat [medeverdachte] opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde 1].
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van medeplegen van mensenhandel.
[verdachte] was, volgens [benadeelde 1], nadat hij zijn baan had opgezegd in 2007, van ’s ochtends half tien tot ’s avonds half tien aanwezig in Soest.
Terecht voert de verdediging aan dat louter aanwezigheid onvoldoende is.
Uit die aanwezigheid leidt de rechtbank wel af dat [verdachte] bekend was met wat zich afspeelde tussen [medeverdachte] en [benadeelde 1]. Er is bovendien meer.
Verdachte erkent ter terechtzitting van 14 oktober 2010 een kleine rol. Hij erkent ieder geval dat hij wel eens een klant heeft aangenomen, dat hij wel eens advertenties met de meisjes heeft besproken en dat hij [benadeelde 1] wel eens heeft weggebracht.
Uit de verklaring van [benadeelde 1] blijkt dat [verdachte] een wezenlijk aandeel heeft gehad in de uitvoering van de werkzaamheden. Zo heeft zij onder andere verklaard dat [verdachte] haar weleens heeft weggebracht, weleens advertenties heeft geplaatst voor haar en klanten voor haar aannam. [verdachte] heeft haar ook wel gezegd dat hij vond dat hij recht had op de helft van het geld, omdat hij advertenties zette, klanten ontving en escort reed.
Daarnaast heeft [verdachte], op momenten dat [benadeelde 1] zich van [medeverdachte] afkeerde sms-en gestuurd, en aldus, naar de rechtbank begrijpt, invloed uitgeoefend om haar te overtuigen van [medeverdachte]’s liefde.
Onder voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte] en zijn broer [verdachte], dat [verdachte] als medepleger van mensenhandel moet worden aangemerkt.
De rol van [medeverdachte] is, blijkens de verklaringen in het dossier, aanzienlijk groter dan de rol van [verdachte]. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
4.3.4 [benadeelde 2]
Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer het volgende.
[benadeelde 2] is een heel lief meisje. Ze wilde geld verdienen voor haar kindje. . In het sollicitatiegesprek met [medeverdachte], [verdachte], [E] en [F] vertelde ze over haar dochter en dat ze voor haar dochter wilde sparen. Volgens hen kon ze veel verdienen.
Vanaf januari 2007 heeft [benadeelde 2] voor het eerst gewerkt voor [medeverdachte]. Ze werkte in hotel [hotel] in [woonplaats], maar heeft ook wel eens in Wageningen gewerkt en een dag in Vianen. Ze heeft daar gewerkt tot oktober 2007 , 26 oktober 2007 .
Na twee maanden, vanaf maart 2007, bleef ze in het hotel slapen en ging ze niet meer in het weekend naar huis. Haar moeder kwam erachter dat ze als prostituee werkte. [medeverdachte] en [verdachte] zeiden tegen haar: kom maar hier wonen, dan kun je blijven slapen en kan je moeder geen roet in het eten gooien.
[medeverdachte] (door [benadeelde 2] aangeduid als [medeverdachte] ) was volgens [benadeelde 2] de baas , [verdachte] knapte voor hem klusjes op, zoals halen en wegbrengen, hij bracht ook wel geld. [verdachte] rekende ook wel af met klanten of haalde bij [benadeelde 2] het door klanten betaalde geld op. [verdachte] heeft ook wel eens een klant ontvangen.
In de eerste periode werkte [benadeelde 2] 5 dagen per week. Later, toen ze in het hotel woonde, werden dat 6 dagen per week. Toen ze 6 dagen per week werkte, werkte ze van 10 uur tot 00.00 uur. Ze had dan ongeveer 5 tot 6 klanten per dag. Ze had tenminste 3 of 4 klanten per dag,
De afspraak was dat [benadeelde 2] € 25,- per uur kreeg, terwijl de klanten € 125,- per uur betaalden of zelfs maar € 25,-- van de € 175,--.
[benadeelde 2] kreeg slechts kleine bedragen. Haar ouders betaalden haar rekeningen omdat zij zelf geen geld had. De rest zei [medeverdachte] voor haar te sparen.
Ze zeiden dat [benadeelde 2] het maar uit moest maken met haar vriend, want die zou jaloers worden en het geld opeisen.
[medeverdachte] zei ook dat [benadeelde 2] € 9.000,-- aan de belastingdienst verschuldigd was en dat zij dit van het door [benadeelde 2] verdiende geld afhaalden.
Eerder was haar verteld dat geld was afgedragen aan de belastingdienst.
Toen [benadeelde 2] naar haar geld vroeg, dreigden ze naar de kinderbescherming en naar de politie of de belastingdienst toe te gaan.
Ze werden in ieder geval boos.
In oktober 2007 voelde zij zich verplicht om te blijven werken omdat [medeverdachte] steeds over de kosten sprak en zij hem niet wilde benadelen.
[benadeelde 2] werd overgehaald door [medeverdachte] twee telefoonabonnementen op haar naam af te sluiten, waarna ze rekeningen van duizend euro kreeg. [verdachte] is bij dat afsluiten met haar meegegaan.
De bedoeling was dat [medeverdachte] en [verdachte] die dan zelf konden gebruiken. [benadeelde 2] had op een gegeven moment € 1.000,-- of € 5.000,- schuld hierdoor.
Bij de vele rekeningen die [benadeelde 2] had, zaten ook rekeningen van providers, maar zij had geen geld had om die te betalen. [medeverdachte] en [verdachte] controleerden [benadeelde 2]: ze mocht, toen ze bleef slapen niet meer alleen naar buiten, er werd een babyfoon op haar kamer geplaatst om haar af te luisteren.
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr kan volgen indien [verdachte] (met zijn mededader) [benadeelde 2] met het oogmerk van uitbuiting door gebruik van middelen heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen (te weten: gedragingen).
Middelen
Allereerst dient vastgesteld te worden of [verdachte] of zijn mededader gebruik heeft gemaakt van middelen in de zin van artikel 273f Sr. Bij de vaststelling is het van belang dat zodra één van deze middelen bewezen verklaard wordt, de instemming van het slachtoffer met de uitbuitingsituatie niet relevant is.
De middelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ acht de rechtbank bewezen: [medeverdachte] wist van [benadeelde 2]s kindje, isoleerde haar enigszins van haar ouders en vriend, dreigde met kinderbescherming en andere instanties op het moment dat [benadeelde 2] aanspraak maakte op het geld dat zij tenminste tegoed had.
Handelingen
Aanvankelijk verschafte [medeverdachte] [benadeelde 2] een (werk) plek, Vanaf maart 2007 heeft [medeverdachte] [benadeelde 2] gehuisvest in de hotelkamer, waar zij 6 dagen per week haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte. [medeverdachte] deed dit onder meer omdat hij niet wilde dat de moeder van [benadeelde 2] “roet in het eten zou gooien”. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [medeverdachte] door misbruik te maken van [benadeelde 2]s kwetsbare positie en van zijn overwicht [benadeelde 2] gehuisvest. [benadeelde 2] heeft hier weliswaar mee ingestemd, maar deze vrijwilligheid is vanwege de ingezette middelen niet relevant. De ongelijke verhouding tussen [medeverdachte] en [benadeelde 2] zorgden ervoor dat zij geen reëel alternatief meer zag.
Daarnaast heeft [medeverdachte] [benadeelde 2] door gebruik van deze middelen geworven (door klanten bij haar te brengen) en vervoerd.
(Oogmerk van) uitbuiting
Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg.
[medeverdachte] kreeg het grootste deel van het door [benadeelde 2] verdiende geld. Op enig moment hield [medeverdachte] nog meer geld in onder het mom van (voor haar) sparen of het betalen van een belastingschuld.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af, dat [medeverdachte] niet alleen het oogmerk van uitbuiting had toen hij de bovengenoemde handelingen verrichtte, maar haar daardoor ook daadwerkelijk uitbuitte. [benadeelde 2] kon immers niet, zoals een mondige Nederlandse prostituee, over haar eigen verdiensten beschikken.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [benadeelde 2]. [medeverdachte] had gedurende de periode dat hij haar huisvestte de volledige controle over [benadeelde 2]. De combinatie en cumulatie van gebeurtenissen zoals die hiervoor in de beschrijving van de feitelijke gang van zaken is weergegeven brengt mede dat er sprake is van uitbuiting.
Voordeel trekken
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat [medeverdachte] van [benadeelde 2] geldbedragen heeft ontvangen tijdens de periode dat zij bij [medeverdachte] als prostituee werkte, alsmede dat hij dit geld niet aan haar wilde afdragen toen zij daarom vroeg. Mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent (het oogmerk van) de uitbuiting van [benadeelde 2] is overwogen, leidt dit tot de conclusie dat [medeverdachte] opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde 2].
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van medeplegen van mensenhandel.
[verdachte] was, volgens [benadeelde 1], nadat hij zijn baan had opgezegd in 2007, van ’s ochtends half tien tot ’s avonds half tien aanwezig in Soest.
Terecht voert de verdediging aan dat louter aanwezigheid onvoldoende is.
Uit die aanwezigheid leidt de rechtbank wel af dat [verdachte] bekend was met wat zich afspeelde tussen [medeverdachte] en [benadeelde 2]. Er is bovendien meer.
Verdachte erkent ter terechtzitting van 14 oktober 2010 een kleine rol. Hij erkent ieder geval het wel eens aannemen van een klant, wel eens ophalen van geld en eenmalig meegaan naar telefoonwinkels.
Zoals hiervoor weergegeven gaat de rechtbank uit van een rol zoals [benadeelde 2] en [benadeelde 1] vermelden bij innen of ophalen van geld, het ontvangen van klanten en het afsluiten van telefoonabonnementen. Er is dus sprake van medeplegen.
De rol van [verdachte] is, blijkens de verklaringen in het dossier, wel aanzienlijk kleiner dan de rol van [medeverdachte]. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
4.3.5 [benadeelde 6]
Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer het volgende:
[benadeelde 6] heeft van april 2009 gewerkt voor [medeverdachte] en [verdachte], aanvankelijk in Zeist, waar [medeverdachte] respectievelijk [verdachte] een ruimte huurde. Vervolgens werkte zij voor hen vanaf 10 augustus 2009 in Amersfoort in massagesalon [naam].
[benadeelde 6] had schulden en [medeverdachte] wist dat.
[benadeelde 6] had een verstandelijke beperking ; zij was in ieder geval erg beïnvloedbaar.
Volgens [benadeelde 8] was [benadeelde 6] depressief en down, mager en aan de drugs.
[medeverdachte] heeft [benadeelde 6] overgehaald tot prostitutie , onder meer door haar cocaïne aan te bieden , [verdachte] heeft getracht haar erin te houden, door haar veelvuldig te sms-en toen zij zich ziek had gemeld. Ook vertelden ze haar dat ze niet eenvoudig ander werk zou kunnen vinden.
[medeverdachte] en [verdachte] regelden een kamer en zochten klanten. Hoewel [benadeelde 6] bepaalde dingen niet wilde adverteerden [medeverdachte] en/of [verdachte] daar toch mee, zodat klanten kwamen die dit wilden en [benadeelde 6] zich gedwongen voelde dit te doen.
[benadeelde 6] werkte 5 of 6 dagen per week . Per dag ontving ze een wisselend aantal klanten, aanvankelijk 3 of 4 klanten per dag, later minder.
De klant betaalde € 150,-- (of meer) per uur. Door [verdachte] en/of [medeverdachte] is aan haar verteld dat het geld als volgt werd verdeeld: 1/3 deel, te weten € 50, werd aan de belastingdienst betaald, 1/3 deel, te weten € 50 was voor [G] en [verdachte] en of [medeverdachte] [G] en [verdachte] en 1/3 deel, te weten € 50 kreeg zijzelf. Er is voor [benadeelde 6] geen geld afgedragen aan de belastingdienst .
[benadeelde 6] ontving in Zeist de eerste week € 1.080,-- en daarna € 100,- - 150,- per week en zij heeft nadien nog eenmalig € 1.300-1.400 gekregen.
[verdachte] heeft verklaard de rest van haar deel voor haar te sparen. Dat geld heeft zij, toen zij daar om vroeg, niet gekregen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij bemiddelt voor dames van plezier, dat hij contact legt met vrouwen via advertenties op internet (kinky, speurders, marktplaats); dat hij samenwerkt met [G] van [naam] en dat hij de accommodatie betaalt, dat hij kamers huurt in Steyn appartementen te Zeist.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik was wel bij [benadeelde 6] betrokken. Ik en [G] regelden klanten voor haar. Ze is zelf met het idee gekomen om te sparen. De klant betaalde € 150,- en € 50,- was dan voor haar.
Ik spaarde samen met [G] geld voor haar. [benadeelde 6] heeft niet alles gekregen waar ze recht op had. Ik heb [benadeelde 6] wel eens een sms-je gestuurd om te vragen of ze de volgende dag weer zou werken.
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr kan volgen indien [verdachte] (met zijn mededader) [benadeelde 6] met het oogmerk van uitbuiting door gebruik van middelen heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen (te weten: gedragingen).
Middelen
Allereerst dient vastgesteld te worden of [medeverdachte] dan wel [verdachte] gebruik heeft gemaakt van middelen in de zin van artikel 273f Sr. Bij de vaststelling is het van belang dat zodra één van deze middelen bewezen verklaard wordt, de instemming van het slachtoffer met de uitbuitingssituatie niet relevant is.
De middelen ‘misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ acht de rechtbank bewezen.
[benadeelde 6] had een verstandelijke beperking. Ook indien die niet aanstonds kenbaar was, spreekt een ander over haar als over een beïnvloedbaar meisje. Dat was dus wél kenbaar. Ook was zij volgens [benadeelde 8] aan de drugs. [medeverdachte] heeft haar drugs aangeboden om haar tot prostitutie over te halen. [verdachte] heeft haar via veelvuldig SMS-en overgehaald opnieuw te komen werken.
[medeverdachte] en/of [verdachte] dwongen haar (indirect) dingen te doen die zij niet wilde.
Handelingen
[medeverdachte] en [verdachte] hebben (deels samen met een ander) [benadeelde 6] een (werk)plek en verblijfplaats geboden. [benadeelde 6] zegt wel dat zij hiermee heeft ingestemd, maar deze “vrijwilligheid” is vanwege de ingezette middelen niet relevant. De ongelijke verhouding tussen [medeverdachte] en [verdachte] en [benadeelde 6] zorgden ervoor dat zij geen reëel alternatief meer zag.
Daarnaast hebben [medeverdachte] en [verdachte][benadeelde 6] door gebruik van deze middelen geworven (door klanten bij haar te brengen).
Oogmerk van uitbuiting
Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg.
[medeverdachte] en [verdachte] kregen het grootste deel van het door [benadeelde 6] verdiende geld. Een deel van het geld dat zij inhielden zou aan de belasting betaald worden, maar dit is niet gebeurd. Op enig moment hielden zij nog meer geld in onder het mom van (voor haar) sparen.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af, dat [medeverdachte] niet alleen het oogmerk van uitbuiting had toen hij de bovengenoemde handelingen verrichtte, maar haar daardoor ook daadwerkelijk uitbuitte. [benadeelde 6] kon immers niet, zoals een mondige Nederlandse prostituee, over haar eigen verdiensten beschikken.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [benadeelde 6].
Voordeel trekken
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte] van [benadeelde 6] geldbedragen hebben ontvangen tijdens de periode dat zij bij hen als prostituee werkte. Het ging niet alleen om het deel dat hem toekwam en het deel dat naar hij zei aan de belastingdienst zou worden afgedragen, maar ook om geld dat [verdachte] voor haar “spaarde”. [medeverdachte] en/of [verdachte] wilden dit geld niet aan haar afdragen toen zij daarom vroeg. Mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent (het oogmerk van) de uitbuiting van [benadeelde 6] is overwogen, leidt dit tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte] opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde 6].
Medeplegen
Ook [verdachte] heeft, samen met [medeverdachte], [benadeelde 6] aangespoord te werken als prostituee, advertenties gezet, haar geld “gespaard”.
Verdachte erkent ter terechtzitting van 14 oktober 2010 dat hij met [benadeelde 6] heeft gewerkt.
Er is dus sprake van medeplegen.
4.3.6 Algemene bewijsoverweging wat betreft de bewezenverklaring (en de vrijspraken) van mensenhandelfeiten
De verdachte heeft ter terechtzitting van 14 oktober – zakelijk weergegeven - verklaard dat hij hetzelfde deed als zijn broer, maar in een kleinere rol.
De rechtbank begrijpt daaruit
- dat hij aan escortbemiddeling deed;
- dat hij en een ander kamers huurden in appartementen en hotels;
- dat het ging om [hotel] in Soest, mogelijk april 2007 tot in 2009;
- dat escort ook wel in andere hotels werd gedaan; dan gingen zij (de rechtbank begrijpt verdachte en/of een ander) met de dame naar een klant in een hotel toe;
- dat hij klanten en dames zocht door advertenties te plaatsen;
- dat het klopt dat hij een deel van het geld van de meisjes (de rechtbank begrijpt: waar hij voor bemiddelde) onder zich hield.
Deze verklaring van de verdachte vormt op onderdelen steunbewijs voor de bewezenverklaarde feiten.
Voor de cruciale onderdelen van de bewezenverklaring (de middelen die commerciële bemiddeling voor/van prostituees tot mensenhandel maken) acht de rechtbank de rechtbank met name de verklaringen van de meisjes over en weer van belang.
Anders dan in het geval van het door verdachte gewraakte “schakelbewijs” is het niet zo dat het ontbreken van bewijs voor een deel van het tenlastegelegde geheeld wordt door bewijs ten aanzien van andere feiten
In deze zaak is sprake van verklaringen van de slachtoffers zelf, met enig steunbewijs wat betreft concrete feiten, zoals hiervoor weergegeven.
Daarnaast vormen de verklaringen in de zaken over en weer ondersteuning van de betrouwbaarheid van de afzonderlijke verklaringen omdat uit de verschillende verklaringen eenzelfde patroon blijkt:
[medeverdachte] of [verdachte] werft prostituees en klanten voor die prostituees. [medeverdachte] of [verdachte] huurt (hotel)ruimte waar de seksuele handelingen kunnen plaatsvinden en int gelden van die klanten en betaalt die prostituees daarvan een (zeer) klein deel uit.
Om de inkomsten te maximaliseren haalt [medeverdachte] of [verdachte] de meisjes over, of zet hij ze onder druk, om veel te werken en hij gebruikt trucs om ze vergaande handelingen te laten verrichten.
De meeste van de door [verdachte] bemiddelde meisjes/dames en enkele van de door [medeverdachte] bemiddelde meisjes/dames zijn mondig genoeg om eigen keuzes te maken. Zij krijgen veelal een groter deel van het geld , werken slechts een of meer korte periode(s) voor [medeverdachte] en/of [verdachte] , negeren de klanten en [medeverdachte]’s boosheid als hij meer plant dan afgesproken of maken bezwaar als [medeverdachte] klanten ”vergeet” af te rekenen.
Deze zaken leiden tot vrijspraak of zijn zelfs niet ten laste gelegd.
De meisjes ten aanzien van wie mensenhandel bewezen is verklaard hebben echter niet die vrije keuze: het waren beïnvloedbare meisjes, ze waren emotioneel afhankelijk, ze hadden schulden of hadden dringend geld nodig, werden misleid. of ze verkeerden anderszins in een kwetsbare positie; Zij krijgen een klein deel van de opbrengst, maken vele dagen en uren en durven [medeverdachte] en/of [verdachte] niet te trotseren.
Bij hen is dus sprake van de situatie zoals de wetsgeschiedenis die noemt, een situatie waarin zij niet of in verminderde mate vrij zijn een bewuste keuze te maken. Dat zij dat soms zelf anders zien zoals de verdediging betoogt, doet daar niet aan af.
Tenslotte draagt de hoeveelheid zaken bij aan het bewijs van het oogmerk gericht op uitbuiting in de afzonderlijke zaken.
Naar aanleiding van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd overweegt de rechtbank nog als volgt:
De verdediging betoogt dat verdachte vanaf het begin van de samenwerking met [G] in [naam] aan [G] belasting zou hebben afgedragen, maar dat [G] deze niet aan de belastingdienst heeft betaald, zoals afgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt: vast staat dat verdachte niet bij de belastingdienst bekend is met een opting-in regeling in verband met een prostitutiebedrijf.
Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat [medeverdachte] en [verdachte] van plan waren op termijn met [G] samen te werken en/of (zonder [G]) met een vergunning en met een legale fiscale regeling te werken, acht de rechtbank bewezen dat dat in de bewezenverklaarde periodes, behalve in de korte periode dat [H] (en mogelijk ook toen [benadeelde 7]) in Amersfoort werkten, (nog) niet gebeurde op grond van het volgende:
[G] verklaart dat [medeverdachte] hem geen geld heeft gegeven voor de belasting.
Van de kant van de verdediging is onvoldoende onderbouwd dat zodanige bedragen betaald zijn aan [G].
[H], die heeft gewerkt in Soest, Amersfoort en Zeist, verklaart dat [G] haar het opting-in systeem heeft uitgelegd, dat [medeverdachte] daar niet blij mee was omdat ze dan teveel wist en dat [medeverdachte] zei dat hij € 50,-- betaalde voor opting-in maar dat dat niet klopte, omdat ze nooit iets heeft hoeven tekenen. Ook [benadeelde 8] (die ook in Zeist heeft gewerkt) heeft nooit iets getekend.
Overigens: ook als de verdachten geld hebben betaald aan [G] zonder er zorg voor te dragen dat dat bij de Belastingdienst terecht kwam, kan bewezen verklaard worden dat verdachte en/of zijn mededader geld van de meisjes heeft laten afgeven/heeft gehouden onder het mom van afdracht aan de Belastingdienst.
De verdediging voert aan dat de meisjes zelf wilden dat verdachte het geld onder zich hield.
Dit is voor de bewezenverklaring niet relevant, omdat, zoals hiervoor weergegeven, de meisjes die om hun geld vroegen dit niet of niet helemaal (terug)kregen.
4.3.7 [benadeelde 9]
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [benadeelde 9] heeft opgelicht door haar voor hem te laten werken, zonder de intentie te hebben haar te zullen gaan betalen. Tevens wordt aan verdachte verweten dat hij het geld dat zij heeft verdiend heeft verduisterd.
[benadeelde 9] heeft gereageerd op een advertentie op seksjobs.nl waarin dames werden gevraagd die mensen konden ontvangen in hotels. De adverteerders zouden eten, drinken, ruimte om mensen te ontvangen, en klanten regelen en een schadevergoeding als je een dag geen mensen ontving.
[benadeelde 9] had via de mail en telefoon contact met [medeverdachte].
Op een woensdag in september 2007 is zij opgehaald van het station in Amersfoort door twee heren die zich voorstelden als [medeverdachte] en [verdachte] of [verdachte]. [medeverdachte] vertelde dat de ander zijn broer was.
[benadeelde 9] heeft een foto van [verdachte] herkend als deze [verdachte]/[verdachte].
[benadeelde 9] is vervolgens naar een hotel/restaurant gebracht in de buurt van Amersfoort.
[medeverdachte] vertelde onderweg dat zij altijd wel een paar kamers huurden. [benadeelde 9] had op kinky.nl gezien dat [medeverdachte] en [verdachte]/[verdachte] meerdere dames voor zich hadden werken.
[medeverdachte] en [verdachte]/[verdachte] vertelden verder dat zij voor het eten zouden zorgen en dat zij binnen moest blijven. De broers hadden een verdeling in de werkzaamheden. [medeverdachte] nam de telefoontjes aan en [verdachte]/[verdachte] kwam altijd eten en drinken brengen. [verdachte]/[verdachte] rekende ook af met de klanten.
[medeverdachte] en [verdachte]/[verdachte] zouden van tevoren met de klant afrekenen en [benadeelde 9] zou aan het einde van de dag een envelop krijgen waarin haar geld zou zitten. [benadeelde 9] had die avond een klant, die haar verteld heeft dat hij € 150,- betaald heeft.
Toen [benadeelde 9] de volgende dag vertrok en naar het station gebracht werd door [verdachte]/[verdachte] vroeg zij deze om haar geld. [verdachte]/[verdachte] zei dat het geld nog op het kantoor zou liggen. [benadeelde 9] heeft [medeverdachte] gebeld en heeft haar rekeningnummer doorgegeven, omdat [verdachte]/[verdachte] toezegde het geld over te maken. Nadien heeft [benadeelde 9] nogmaals gebeld met [medeverdachte] en nadien meermalen geprobeerd te bellen, waarbij niet werd opgenomen of direct werd opgehangen. [benadeelde 9] heeft haar geld nooit ontvangen. [benadeelde 9] had tenminste € 50,- moeten krijgen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting gezegd dat het goed zou kunnen dat [benadeelde 9] nog geld tegoed had.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat hij alle bestanddelen van het delict oplichting bewezen acht. De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde oplichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte geen enkel oplichtingsmiddel heeft gebezigd.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte enig oplichtingsmiddel zoals in de wet bedoeld heeft gebezigd, zodat verdachte niet zal worden veroordeeld voor de ten laste gelegde oplichting.
Ten aanzien van de eveneens ten laste gelegde verduistering overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft het geld, dat hij voor [benadeelde 9] onder zich had en dat dele toebehoorde aan [benadeelde 9] niet aan haar uitbetaald en zich dus wederrechtelijk toegeëigend.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor de tenlastegelegde verduistering.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat op basis van de verklaring van aangeefster [benadeelde 9] duidelijk is geworden dat verdachte nauw samenwerkte met zijn broer [medeverdachte]. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met die, welke zijn aangehaald wat betreft hiervoor bewezenverklaarde feiten, waarbij van eenzelfde samenwerking tussen de broers is gebleken, leidt de rechtbank af dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
4.3.8 [slachtoffer 1]
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 1] heeft opgelicht door [slachtoffer 1] voor hem, verdachte, te laten werken en dat hij die [slachtoffer 1] hierbij zou hebben bewogen tot de afgifte van een borg van € 750,-, zonder de intentie te hebben hem dit bedrag terug te betalen. Tevens wordt aan verdachte verweten dat hij het geld dat hij als borg heeft gekregen, heeft verduisterd.
Aangever [slachtoffer 1] heeft begin maart 2009 gereageerd op een advertentie op Speurders.nl voor een escortservice.
Er kwam mailwisseling op gang met [verdachte]. Op 14 maart 2009 is er een afspraak geweest. In een mail had [verdachte] al verteld dat [slachtoffer 1] een borg van € 750,- moest betalen, te storten op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte], adres [adres] in [woonplaats].
De reden voor het betalen van de borg was dat er chauffeurs waren geweest die na het innen van het geld van de klanten er met dat geld vandoor waren gegaan.
[slachtoffer 1] heeft het bedrag van € 750,- aan verdachte gegeven in een envelop.
Op 16 maart 2009 zou [slachtoffer 1] de eerste rit hebben, maar hij kreeg een sms-je dat de rit niet door kon gaan. Op dat moment kreeg [slachtoffer 1] de indruk dat het niet klopte. Hij heeft een bedrag van € 0,01 overgemaakt naar het rekeningnummer dat aan hem was opgegeven. Dit rekeningnummer bleek toen op naam te staan van [verdachte] te [woonplaats].
Eind maart, begin april 2009 heeft [slachtoffer 1] gemaild naar [verdachte]/[verdachte], om aan te geven dat hij wilde stoppen en dat hij zijn geld terug wilde. Zij hebben daarop een afspraak gemaakt voor 25 april 2009 in De Biltsche Hoek. [slachtoffer 1] kreeg wederom een sms-je dat het niet door kon gaan, omdat [verdachte]/[verdachte] ziek was. [slachtoffer 1] heeft zijn geld niet meer teruggezien.
De rekening met nummer [rekeningnummer] staat op naam van [verdachte], adres [adres] te [woonplaats]. [slachtoffer 1] herkent verdachte als [verdachte] met wie hij een afspraak had.
Ter terechtzitting van 14 oktober 2010 heeft verdachte erkend dat hij het geld niet aan [slachtoffer 1] heeft terugbetaald maar dat hij er nog niet aan toe gekomen is. Daarin ligt besloten dat hij het geld had moeten terugbetalen.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat hij de ten laste gelegde oplichting bewezen acht. De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde oplichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte geen enkel oplichtingsmiddel heeft gebezigd.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat niet of onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte een oplichtingsmiddel heeft gebezigd, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting.
Ten aanzien van de ten laste gelegde verduistering overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair ten laste is gelegd nu verdachte de aan hem betaalde borg, die hij terug zou moeten betalen, niet heeft terugbetaald en dus zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ter terechtzitting van 29 november 2010 is gebleken dat verdachte het bedrag van € 750,- inmiddels heeft terug betaald aan [slachtoffer 1]. Dat verdachte dit bedrag na ruim anderhalf jaar heeft terugbetaald, doet echter niets af aan het voorgaande.
4.3.9 [benadeelde 10]
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij de Inter-parochiële [benadeelde 10] heeft opgelicht door zich voor te doen als een bonafide lener en hierdoor de Inter-parochiële [benadeelde 10] zou hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, zonder de intentie te hebben gehad dit bedrag terug te betalen. Tevens wordt aan verdachte verweten dat hij het geld dat hij heeft geleend van de Inter-parochiële [benadeelde 10] heeft verduisterd.
[aangever 2], voorzitter van de [benadeelde 10]
is benaderd door [medeverdachte] en [verdachte] in november 2008.
Dezen vertelden hem dat zij geen huisvesting hadden. Om huisvesting te krijgen hadden zij geld nodig. Zij konden op de camping [camping] aan de [adres] te [woonplaats] woonruimte krijgen. Deze camping is gelegen naast [hotel].
[aangever 2] heeft, na overleg met zijn medebestuursleden, dit bedrag toegezegd.
[aangever 2] is samen met [medeverdachte] en [verdachte] meegegaan om zelf het geld aan de verhuurder te geven. Ter plekke hebben [medeverdachte] en [verdachte] tegen [aangever 2] gezegd dat ze liever niet hadden dat hij meeging naar de beheerder omdat zij dat gênant vonden.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben een schuldbekentenis getekend voor het bedrag dat zij leenden van de instelling. Het totale bedrag dat zij hebben gekregen is € 2.250,-.
[aangever 2] heeft wel een kwitantie gekregen; de schuldbekentenis is ondertekend op 26 november 2008. Men zou de renteloze lening met ingang van 1 januari 2009 gaan afbetalen. Er zou een bedrag van € 250,- per maand worden terugbetaald. Er is echter geen betaling gedaan.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat hij alle bestanddelen van het delict oplichting bewezen acht. De raadsman heeft aangevoerd dat de primair ten laste gelegde oplichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte geen enkel oplichtingsmiddel heeft gebezigd.
De rechtbank acht echter de ten laste gelegde oplichting bewezen op grond van het volgende.
De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen al bestond vóór de afgifte van het geld.
Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat aan [aangever 2] doelbewust meerdere leugens verteld zijn om het geld te verkrijgen. [medeverdachte] en [verdachte] verbleven immers in november 2008 in [hotel] in Soest zodat zij geen woonruimte nodig hadden op de camping ernaast. Het verhaal over de schaamte voor de beheerder was daarom ook een leugen en had tot doel dat [aangever 2] een dergelijke persoon niet kon ontmoeten, zodat de andere leugens niet ontdekt zouden worden. Uit de verklaring van [benadeelde 1] dat zij eerder op aandringen van [medeverdachte] de kerk te Soest had opgelicht voor een bedrag van € 1.500,--., welk geld zij ontving van [aangever 2] bevestigt nogmaals de indruk van de rechtbank dat het van meet af aan niet de bedoeling is geweest het geld terug te geven. Verdachten hebben zich met al deze leugens ten onrechte voorgedaan als bonafide leners.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat op basis van de verklaring van aangevers [aangever 1] en [aangever 2] voldoende is komen vast te staan dat bij de oplichting van de [benadeelde 10] beide verdachten betrokken waren. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
4.3.10 [slachtoffer 2]
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 2] heeft opgelicht door zich voor te doen als een bonafide verkoper en hierdoor [slachtoffer 2] zou hebben bewogen tot het betalen van een aanbetaling van € 200,-, zonder de intentie te hebben gehad om het goed, in dit geval een zonnebank, te leveren. Tevens wordt aan verdachte verweten dat hij het geld dat hij heeft ontvangen van [slachtoffer 2] voor de aanbetaling heeft verduisterd.
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] in verband met oplichting door [verdachte], waarbij hij rekeningnummer [rekeningnummer] noemde, is nader onderzoek gedaan naar mogelijk analoge feiten in het politiesysteem. Hieruit bleken meerdere aangiften te bestaan waarin dit rekeningnummer, toebehorende aan [verdachte], voorkwam. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben aangifte gedaan van oplichting via internet. Zij hebben een aanbetaling gedaan, maar geen goed geleverd gekregen. Het rekeningnummer [rekeningnummer] staat op naam van [verdachte], adres [adres] te [woonplaats].
[slachtoffer 2], wonende in [woonplaats], heeft op 8 december 2009 (de rechtbank begrijpt: 8 december 2008, nu de aangifte dateert van 4 februari 2009) een advertentie op Marktplaats.nl gezien voor een zonnebank.
[slachtoffer 2] heeft gereageerd op deze advertentie. Er werd gevraagd om aanbetaling van € 200,-. Dit bedrag is door [slachtoffer 2] betaald op rekening [rekeningnummer] ten name van [verdachte] te [woonplaats].
Tussen [slachtoffer 2] en de aanbieder van de zonnebank is afgesproken dat de zonnebank op 17 januari 2009 thuis geleverd zou worden, maar [slachtoffer 2] heeft niets ontvangen.
Nadien is er via mail contact geweest met “[verdachte]”, waarbij [slachtoffer 2] heeft medegedeeld dat zij het geld teruggestort wilde hebben, maar tot het moment van de aangifte (4 februari 2009) heeft [slachtoffer 2] niets ontvangen.
Door de verdediging is betoogd dat een bankafschrift ontbreekt en dat het emailadres niet is onderzocht. Daarmee wordt miskend dat de verklaring van [slachtoffer 2] (in combinatie met het rekeningnummer ten name van [verdachte] en in samenhang met het bewijs wat betreft de feiten 5 en 8) voldoende bewijs oplevert.
Daaruit blijkt immers dat geld is overgemaakt naar een rekeningnummer dat onbetwist (naar blijkt uit verdachtes verklaring over de feiten 5 en 8) aan verdachte toebehoort en met een mailwisseling met een persoon die zich [verdachte] noemt.
Indien verdachte bij dit feit niet betrokken is, had het op zijn weg gelegen om, als rekeninghouder, afschriften te tonen om zijn verweer te onderbouwen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde oplichting, nu niet of onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte een oplichtingmiddel heeft gebezigd en voorts niet kan worden vastgesteld dat verdachte reeds op het moment van het sluiten van de koopoverkomst het oogmerk heeft gehad om zijn verplichting, namelijk het leveren van de zonnebank, niet na te komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend het geldbedrag van € 200,- te hebben ontvangen op zijn rekening. De rechtbank acht dit onaannemelijk, gelet op het feit dat aangeefster het geld heeft overgemaakt naar het rekeningnummer, toebehorende aan verdachte, zoals is gebleken uit de bewijsmiddelen die zijn gebruikt wat betreft de ten laste gelegde feiten 5 en 8.
Verdachte heeft dit bedrag ontvangen en niet terugbetaald aan aangeefster, ondanks het feit dat de afgesproken levering niet heeft plaatsgevonden. Hij heeft zich dit bedrag derhalve wederrechtelijk toegeëigend.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 3] heeft opgelicht door zich voor te doen als een bonafide verkoper en dat hij hierdoor [slachtoffer 3] zou hebben bewogen tot het doen van een aanbetaling van € 200,-, zonder de intentie te hebben gehad om het goed, in dit geval een koelkast, te leveren. Tevens wordt aan verdachte verweten dat hij het geld dat hij heeft ontvangen als aanbetaling heeft verduisterd.
[slachtoffer 3], wonende in [woonplaats], heeft naar aanleiding van een advertentie op internet op of omstreeks 20 april 2009 € 200,- aanbetaald voor een koelkast, na mailcontact met een persoon die zich onder meer [verdachte] noemt. Deze verkoper heeft in een email toegezegd dat hij de koelkast zal versturen, zodra er € 200,- euro is bijgeschreven op zijn rekening.
De rekening met nummer [rekeningnummer], waarop is aanbetaald, was gesteld op naam van [verdachte] te [woonplaats]. [slachtoffer 3] heeft op 24 april een mail gekregen dat het geld was ontvangen, maar heeft verder niets meer gehoord.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 14 oktober 2010 verklaard dat hij een keer een advertentie geplaatst heeft van een koelkast en dat hij de aanbetaling hiervan heeft ontvangen. Voorts verklaarde verdachte dat hij de koelkast niet kon versturen, maar dat hij het geld nooit heeft terugbetaald.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde oplichting, nu niet of onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte een oplichtingmiddel heeft gebezigd en voorts niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het sluiten van de koopoverkomst het oogmerk heeft gehad om zijn verplichting, namelijk het leveren, niet na te komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven het geldbedrag van € 200,- te hebben ontvangen op zijn rekening. Verdachte heeft het bedrag, anders dan door misdrijf, namelijk als een aanbetaling onder zich gehad en verdachte heeft het bedrag opzettelijk niet terugbetaald aan [slachtoffer 3], ondanks het feit dat de afgesproken levering niet heeft plaatsgehad en niet kon plaatsvinden zodat de verdachte gehouden was die aanbetaling terug te storten.
Er is dus sprake van wederrechtelijke toeëigening.
4.3.12 [slachtoffer 4]
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 4] heeft opgelicht door zich voor te doen als een bonafide persoon, die namens [slachtoffer 4] haar schuld van ongeveer € 600,- bij haar ziektekostenverzekeraar zou gaan aflossen, waardoor deze [slachtoffer 4] is bewogen tot de afgifte van dat geldbedrag.
[slachtoffer 4], was werkzaam in [naam] te [woonplaats] om haar rekeningen te kunnen betalen. Zij zocht begin augustus 2009 rekeningen uit. [verdachte] zag dit. Zij moest daarbij huilen.
Het ging om grote bedragen die zij niet ineens kon aflossen en zij wilde een regeling treffen met onder andere haar ziektekostenverzekeraar CZ. [verdachte] belde CZ en die zou bereid zijn tot een regeling wanneer een aanbetaling van € 600,- zou worden gedaan.
[verdachte] deelde mee dat hij die aanbetaling voor haar had gedaan. [slachtoffer 4] vertrouwde erop dat hij dit zou doen.
Toen zij later belde naar de deurwaarders bleken er echter helemaal geen rekeningen te zijn voldaan. Er is met CZ nooit een betalingsregeling getroffen.
[slachtoffer 4] heeft [verdachte] de € 600,- waarvan zij meende dat hij deze had voorgeschoten beetje bij beetje terugbetaald.
De officier van justitie heeft gevorderd de tenlastegelegde oplichting bewezen wordt verklaard.
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde oplichting, nu uit het dossier niet kan volgen dat verdachte enige oplichtingshandeling, zoals in de wet bedoeld, heeft verricht.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman niet en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft [slachtoffer 4] bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 600,- aan hem, door zich voor te doen als degene die voor haar een regeling had getroffen met en een aanbetaling had gedaan bij haar ziektekostenverzekeraar CZ. Op de momenten dat verdachte betaald kreeg van [slachtoffer 4], was hij ervan op de hoogte dat hij geen betalingsregeling had getroffen met de ziektekostenverzekeraar. Ondanks deze wetenschap heeft hij het geld van haar in ontvangst genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij via het GWK betaald zou hebben voor een zorgverzekering en dat hij hiervan een kwitantie zou hebben ontvangen.
Dit levert bewijs voor het ten laste gelegde dat hij tegen [slachtoffer 4] gezegd heeft dat hij zou gaan betalen en betaald heeft.
De rechtbank verwerpt echter de stelling van verdachte dat daadwerkelijk betaald is, nu deze op geen enkele wijze door enig stuk is geschraagd. Ook indien een betalingsbewijs niet (meer) beschikbaar zou zijn, is het, desnoods via justitiële autoriteiten mogelijk navraag te (laten) doen. Bovendien is, zoals hiervoor aangehaald, uit onderzoek gebleken dat nooit enige afbetalingsregeling is getroffen met de ziektekostenverzekeraar van [slachtoffer 4], hetgeen de stelling van verdachte nog minder aannemelijk maakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een de tenlastegelegde oplichting.
4.3.13 [slachtoffer 5]
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 5] heeft opgelicht door zich voor te doen als een bonafide lener en hierdoor [slachtoffer 5] zou hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, zonder de intentie te hebben gehad dit bedrag terug te betalen. Tevens wordt aan verdachte verweten dat hij het geld dat hij heeft geleend van [slachtoffer 5] heeft verduisterd.
[slachtoffer 5], wonend te Almere, verklaart over hetgeen vanaf zomer 2008 heeft plaatsgevonden: hij heeft met [verdachte] afgesproken dat deze een aantal werkzaamheden in het huis van [slachtoffer 5] zou verrichten.
[verdachte] heeft [slachtoffer 5] verzocht om een voorschot op het te betalen bedrag voor die werkzaamheden.
[slachtoffer 5] wilde dat niet zomaar geven en heeft daarom met [verdachte] een overeenkomst van geldlening gesloten ten bedrage van € 2.440,-, welk bedrag zou worden afbetaald met gewerkte uren.
Daarnaast heeft [slachtoffer 5] een overeenkomst van geldlening afgesloten ad € 5.720,--, welk bedrag in termijnen zou worden terugbetaald.
[verdachte] wilde aanvankelijk dat de overeenkomst werd gesteld op naam van [benadeelde 1] (waarvoor hijzelf stukken had opgesteld, die in [verdachte] auto zijn gevonden ), maar dat wilde [slachtoffer 5] niet, zodat de uiteindelijke overeenkomsten zijn gesteld op naam van [verdachte] zelf. Deze overeenkomsten zijn getekend te Soest op 1 augustus 2008 en vermelden terugbetalingstermijnen tot en met 27 juni 2009.
Na enkele keren klussen heeft [verdachte] voorgesteld dat de lening zou worden afgelost met gebruik van een dame. Als [slachtoffer 5] dat weigert, verschijnt [verdachte] niet meer.
[verdachte] heeft aan een door [slachtoffer 5] ingeschakeld incassobureau aangegeven wel enig bedrag verschuldigd te zijn.
Verdachte heeft ter zitting van 14 oktober 2010 erkend dat hij de leningen heeft afgesloten en dat hij het verschuldigde geld niet heeft terugbetaald.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat hij alle bestanddelen van het delict oplichting bewezen acht. De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde oplichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte geen enkel oplichtingsmiddel heeft gebezigd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde oplichting, nu niet of onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte reeds op het moment van het sluiten van de leenoverkomst het oogmerk heeft gehad om zijn verplichting, namelijk het terugbetalen van het geleende bedrag, niet na te komen. Hoewel de conceptovereenkomst op naam van [benadeelde 1] op dat oogmerk zou wijzen, duidt het feit dat hij enkele uren heeft gewerkt als terugbetaling erop dat hij wél wilde terugbetalen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft het bedrag anders dan door misdrijf, namelijk als een lening, onder zich gehad en verdachte heeft het geleende bedrag in strijd met de afspraken opzettelijk niet terugbetaald aan aangever, waarmee hij zich dat bedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 16/711454-09:
1.
op tijdstippen in de periode van januari 2007 tot en met september 2008 te [benadeelde 10] en De Bilt en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde 1],
door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en vervoerd en gehuisvest en opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1],
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 1],
bestaande die dreiging met geweld en dat misbruik (telkens) hieruit
dat verdachte en/of zijn mededader
-een (liefdes)relatie is aangegaan en heeft onderhouden met die [benadeelde 1] en
-die [benadeelde 1] op enig adres heeft/hebben ondergebracht en
-die [benadeelde 1] met (zwaar) geweld heeft/hebben bedreigd en
-die [benadeelde 1] onder druk heeft/hebben gezet en/of ertoe heeft/hebben aangezet en/of gebracht een groot aantal dagen per week en een groot aantal uren per dag als prostituee te werken en
-die [benadeelde 1] een zeer groot deel van haar prostitutieverdiensten heeft/hebben laten afgeven aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, althans die [benadeelde 1] slechts een zeer klein deel van die verdiensten heeft laten behouden
(telkens onder het mom van
- het sparen van die prostitutieverdiensten voor die vrouw en
- het aflossen van schulden van die vrouw
hetgeen (telkens) (in strijd met de waarheid) niet plaatsvond) en
-die [benadeelde 1] in een door verdachte en/of zijn mededader gecontroleerde situatie
heeft/hebben gehouden;
op tijdstippen in de periode van januari 2007 tot en met 14 oktober 2009
te Soest en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde 2],
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en vervoerd en gehuisvest en opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 2],
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 2],
bestaande dat misbruik hieruit dat verdachte en/of zijn mededader
-die [benadeelde 2] op enig adres heeft/hebben ondergebracht en
-die [benadeelde 2] opdracht heeft/hebben gegeven en/of onder druk heeft/hebben gezet en/of ertoe heeft/hebben aangezet en/of gebracht een groot aantal dagen per week,
en een groot aantal uren per dag als prostituee te werken en
-die [benadeelde 2] een zeer groot deel van haar prostitutieverdiensten heeft laten afgeven aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, althans die [benadeelde 2] slechts een zeer klein deel van die verdiensten heeft laten behouden
(telkens onder het mom van
- het sparen van die prostitutieverdiensten voor die vrouw en
- het aflossen van schulden van die vrouw en
- het door verdachte(n) doen van afdrachten namens die vrouw aan de
Belastingdienst,
hetgeen (telkens) (in strijd met de waarheid) niet plaatsvond) en
-die [benadeelde 2] in een door verdachte en/of zijn mededader gecontroleerde situatie
heeft/hebben gehouden;
Parketnummer 16/600430-09:
1.
op tijdstippen in de periode van ongeveer 15 april 2009 tot en met 13 oktober 2009 te Amersfoort en Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde 6],
door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en gehuisvest,
met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 6]
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 6]
bestaande die misleiding en dat misbruik (telkens) hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- wist(en) dat die [benadeelde 6] schulden had en
-die [benadeelde 6] op enig adres heeft/hebben ondergebracht en
-die [benadeelde 6] een zeer groot deel van haar prostitutieverdiensten heeft laten afgeven aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, althans [benadeelde 6] slechts een zeer klein
deel van die verdiensten heeft/hebben laten behouden
(telkens onder het mom van
- het door verdachte(n) doen van afdrachten namens die [benadeelde 6] aan de
Belastingdienst en
- het sparen van die prostitutieverdiensten voor die [benadeelde 6],
hetgeen (telkens) (in strijd met de waarheid) niet plaatsvond) en
-die [benadeelde 6] in een door verdachte en/of zijn mededader gecontroleerde
situatie heeft/hebben gehouden;
4.
in de periode van 01 september 2007 tot en met 26 september 2007 te Soest,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde 9], welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als werkgever van die [benadeelde 9] (die dat geld namens/voor die [benadeelde 9] van haar klanten in ontvangst had genomen), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
in de periode van 01 maart 2009 tot en met 30 april 2009 te De Bilt,
opzettelijk een hoeveelheid geld (groot 750 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als werkgever van die [slachtoffer 1] (die dat geld als borg voor de werkzaamheden die die [slachtoffer 1] voor hem, verdachte, zou gaan uitvoeren in ontvangst nam), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
in de periode van november 2008 tot en met 03 september 2009
te Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 2] en (het bestuur van) de Inter-parochiële [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld
(groot 2250 euro) hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voor gedaan als bonafide leners die zich zouden houden aan de voorwaarden van de leenovereenkomst),
waardoor [aangever 2] en (het bestuur van) de [benadeelde 10] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
7.
hij in of omstreeks de periode van 08 december 2008 tot en met 31 januari 2009
te [woonplaats] en/of Soest, in elk geval in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld (groot 200 euro) toebehorende aan [slachtoffer 2], welk geld ) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling voor een zonnebank die hij, verdachte, aan die [slachtoffer 2] zou gaan leveren, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
8.
op 20 april 2009 te [woonplaats] en/of Soest, opzettelijk een hoeveelheid geld (groot 200 euro), toebehorende aan [slachtoffer 3], welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling voor een ijskast/koelkast die hij, verdachte, aan die [slachtoffer 3] zou gaan leveren, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
9.
in de periode van 01 augustus 2009 tot en met 30 november 2009 te Amersfoort,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte een hoeveelheid geld (groot ongeveer 600 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd waarheid zich voorgedaan als een bonafide persoon die namens die [slachtoffer 4] haar schuld van ongeveer 600 euro bij haar ziektekostenverzekeraar zou gaan aflossen / had afgelost/voldaan, waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
10.
in de periode van 30 juni 2008 tot en met 24 december 2009 te Almere,
opzettelijk een hoeveelheid geld (groot 8160 euro), toebehorende aan [slachtoffer 5], welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als lener van dat geld (die zich zou houden aan de voorwaarden van de leenovereenkomst),
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16/711454-09:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16/600430-10:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 4 van parketnummer 16/600430-10:
medeplegen van verduistering.
Ten aanzien van feiten 5, 7, 8 en 10 van parketnummer 16/600430-10:
telkens: verduistering
Ten aanzien van feit 6 van parketnummer 16/600430-10:
medeplegen van oplichting.
Ten aanzien van feit 9 van parketnummer 16/600430-10:
oplichting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair een vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich, samen met zijn broer, [medeverdachte] schuldig gemaakt aan mensenhandel.
Het ging, om kwetsbare en beïnvloedbare meisjes, waarvan de meesten in eerste instantie zelf op een advertentie om in de prostitutie te werken gereageerd hadden.
Verdachte of zijn broer heeft deze meisjes vervolgens in de tijd die zij voor hem werkten overgehaald om meer te werken dan zij aanvankelijk van plan waren, ook tijdens ziekte, en min of meer gedwongen om meer seksuele handelingen te verrichten dan zij eigenlijk wilden. Dat zij aanvankelijk vrijwillig in de prostitutie zijn gaan werken, doet daaraan niet af. Een enkele maal heeft [medeverdachte] ook gedreigd, maar meestal was het genoeg om op de meisjes in te praten. Met twee van de meisjes heeft verdachte [medeverdachte] een relatie onderhouden en hen op die manier emotioneel extra afhankelijk gemaakt. Enkele meisjes werden ondergebracht in het hotel waar zij ook werkzaam waren en daar in meer of mindere mate gecontroleerd. Zo werden zij deels van de buitenwereld afgesloten, zodat de invloed van verdachte (en zijn medeverdachte) extra groot werd.
Verdachte of zijn broer hield een groot deel van de opbrengst onder zich. Daarbij werd een deel van de meisjes voorgehouden dat er van het verdiende geld belasting werd afgedragen, terwijl dit niet gebeurde. Bovendien zouden verdachten er een spaarsysteem op nahouden, waarbij het deel van het verdiende geld dat aan de meisjes toekwam door verdachten voor hen werd gespaard. In werkelijkheid hielden verdachten dit geld zelf, en keerden niets of maar een zeer klein gedeelte van dit geld aan de meisjes uit. Hierbij werd in een aantal gevallen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin het meisje zich bevond doordat zij niet zo goed voor zichzelf op kon komen en schulden had, of van het feit dat zij niet zo goed kon rekenen.
Juist omdat het hier om prostitutiewerkzaamheden ging, heeft verdachte door aldus te handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de meisjes. Onder meer uit de informatie die de raadsvrouwe van de slachtoffers [benadeelde 2], [benadeelde 1] en [benadeelde 6] ter terechtzitting van 14 oktober 2010 heeft gegeven, blijkt dat zij nog steeds ernstige psychische klachten ondervinden van hetgeen hen is overkomen en daarvoor ook in behandeling zijn bij een therapeut.
Verdachte en zijn mededader hebben zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen die de slachtoffers zouden ondervinden als gevolg van hun handelen. Zij hebben zich louter laten leiden door hun eigen financieel gewin. De rechtbank rekent hen dit ernstig aan.
Dat verdachte het niet zo nauw neemt met de waarheid, vooral aan zijn eigen portemonnee denkt en daar anderen voor op laat draaien blijkt ook uit de overige bewezenverklaarde feiten, waarbij hij zich schuldig gemaakt heeft aan oplichting en verduistering.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats.
Deze straf is veel lager dan door de officier van justitie is geëist, deels omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt wat betreft de mensenhandelfeiten.
Belangrijk is ook dat de rol van [verdachte] wat betreft [benadeelde 1] en [benadeelde 2] relatief klein is.
Daar staat tegenover dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal oplichtingen. Deze feiten verbleken wat naast de bewezenverklaarde mensenhandelfeiten, maar het zijn wel feiten die het vertrouwen in het (handels)verkeer en intermenselijke contacten ernstig schaden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 26 november 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten als oplichting/verduistering is veroordeeld. In zoverre weegt dit in verdachtes nadeel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsrapport waaruit blijkt dat reclassering interventie niet geïndiceerd is.
Een gedeelte van deze straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom met dergelijke feiten bezig te gaan houden. Daartoe strekt ook de bijzondere voorwaarde.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan worden toegewezen voor een bedrag van € 40.000,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] kan worden toegewezen voor een bedrag van € 19.600,- aan materiële schade en voor een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] kan worden toegewezen voor een bedrag van € 10.500,- aan materiële schade en voor een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij de [benadeelde 10] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.250,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-. Het overige dient naar het oordeel van de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard te worden, nu dit geen rechtstreekse schade betreft.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet ontvankelijk verklaard dient te worden, nu in een civiele procedure reeds is bepaald dat verdachte het gevorderde bedrag dient te betalen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 6], de [benadeelde 10] en [benadeelde 9] dienen naar het oordeel van de officier van justitie hoofdelijk te worden toegewezen.
Bij alle vorderingen heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard primair vanwege de bepleite vrijspraak, subsidiair vanwege het feit dat de vorderingen niet van eenvoudige aard zijn.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 45.000,- voor feit 1 van parketnummer 16/711454-09.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 43.000,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 40.000,- ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 24.600,- voor feit 1 van parketnummer 16/711454-09.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 22.600,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 19.600,- ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 6] vordert een schadevergoeding van € 15.500,- voor feit 1 van parketnummer 16/600430-10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 13.500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 10.500,- ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 9] vordert een schadevergoeding van € 767,40 voor feit 4 van parketnummer 16/600430-10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 50,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat hetgeen zij vordert geen schade is als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 10] vordert een schadevergoeding van € 4.000,- voor feit 6 onder parketnummer 16/600430-10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.250,- ter zake van de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat hetgeen zij vordert geen schade is als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 4.000,- voor feit 7 onder parketnummer 16/600430-10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 200,- ter zake van de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 10.602,70 voor feit 10 van parketnummer 16/600430-10.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu dit bedrag reeds is toegewezen in een civiele procedure.
De vorderingen van [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 6], [benadeelde 9] en de [benadeelde 10] zullen hoofdelijk worden toegewezen.
8.1 Teruggave aan de beslagene
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan beslagene.
8.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.3 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten is aangetroffen. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8.4 Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14, 14c, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 273f, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de bij parketnummer 16/711454-09 onder 1, voorzover dit ziet op [benadeelde 3] en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en de bij parketnummer 16/600430-10 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat de verdachte zich op geen enkele wijze zal bezighouden met prostitutie(bemiddelings)werkzaamheden en escort-services in de ruimste zin van het woord;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan de beslagene van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld onder de nummers 8, 9, 10, 11, 13, 16, 17, 22, 23, 26, 27, 31, 32, 33, 35, 37, 38, 41, 42A, 42, 43, 45, 48, 49, 51, 52, 53, 54, 55, 56 en 57;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld onder de nummers 4, 5, 6, 7, 12, 14, 15, 30, 40, 44;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermeld onder de nummers 21 en 24;
- bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermeld onder de nummers 1, 2 en 3;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 43.000,-, waarvan € 40.000,- ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 22.600,-, waarvan € 19.600,- ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] van € 13.500,-, waarvan € 10.500,- ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 9] van € 50,-, ter zake van de materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] van € 2.250,-, ter zake van de materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,- ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 200,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 43.000,-, 250 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 22.600,-, 148 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 6], € 13.500,-, 102 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 9], € 50,-, 1 dag hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 10] € 2.250,-, 32 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [slachtoffer 2], € 200,-, 4 dagen hechtenis
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. I. Bruna en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 december 2010.