Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 281944 / HA ZA 10-360
Vonnis van 1 december 2010
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.H.J. van Maanen te ’s-Gravenhage,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. N.S. Reerink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010
- de akte vermeerdering van eis van 11 augustus 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 25 augustus 2010
1.2. Na de zitting ter comparitie is deze zaak verwezen naar de meervoudige kamer van onderhavige rechtbank.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is een stichting die actief is in de zorg. Zij heeft tot doel het werkzaam te (doen) zijn op het gebied van zorg- en dienstverlening aan huis en in woon/zorgvoorzieningen, maatschappelijke dienstverlening, jeugdgezondheidszorg en kinderopvang, en hiermee haar cliënten zowel direct als indirect en alles in de meest ruime zin van het woord maximaal van dienst te zijn.
2.2. [gedaagde] is ingevolge artikel 2:15 lid 3 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij beschikking van 15 december 2009 door de voorzieningenrechter van onderhavige rechtbank aangewezen om als gedaagde in deze procedure op te treden.
2.3. Begin 2003 verkeerde [eiseres] in financiële moeilijkheden. [Stichting I] (hierna: [stichting I]) en [stichting II] (hierna: [stichting II]) hebben haar toen financiële rugdekking gegeven, door middel van een kredietfaciliteit van EUR 4 miljoen, verstrekt door een door [stichting I] en [stichting II] opgerichte [stichting III] (hierna: [stichting III]). [stichting I] en [stichting II] stelde elk één bestuurder aan van [stichting III]. Het bestuur van [eiseres] werd gevormd door het bestuur van [stichting III]. [eiseres] heeft niet onder de door [stichting III] geleverde kredietfaciliteit hoeven te trekken.
2.4. In 2005 was de financiële situatie van [eiseres] verbeterd. Besloten werd dat [eiseres] de verleende managementdiensten van [stichting III] moest voldoen. Daartoe werd het bedrag van EUR 800.000,-- aan [eiseres] doorbelast. Dit bedrag werd aangemerkt als een door [stichting III] verstrekte lening aan [eiseres], die [eiseres] niet onmiddellijk hoefde te voldoen. In verband met deze lening kregen [stichting I] en [stichting II] elk voor EUR 400.000,-- een vordering op [eiseres].
2.5. Op 1 december 2005 heeft [stichting II] haar belang in [stichting III] overgedragen aan [stichting I]. [stichting I] heeft [stichting II] daartoe een bedrag betaald van EUR 2,25 miljoen onder de titel “managementfee” en een bedrag van EUR 400.000,-- voor de overname van de lening van [stichting II] aan [stichting III]. [stichting I] had vanaf dat moment de volledige controle over [eiseres]. [stichting I] vormde op dat moment een samenwerkingsverband met [stichting IV].
2.6. [stichting V], [stichting I] en [stichting IV] waren net als [eiseres] in de periode 2006-2009 werkzaam binnen de gezondheidszorg. [stichting V], [stichting I], [stichting IV] en [eiseres] zijn in 2006 overeengekomen om een (intensiever) samenwerkingsverband in de vorm van een bestuurlijke fusie aan te gaan. In verband met deze beoogde samenwerking is d.d. 22 juni 2006 het “Fusiedocument [stichting V] [stichting I] [stichting IV] [eiseres]” van de Raden van Bestuur van de stichtingen [stichting V] en [stichting I]/[stichting IV] opgesteld (hierna: fusiedocument). Dit document vermeldt onder meer het volgende:
Blz. 1: “(…) Onlangs hebben de raden van bestuur van [stichting I] en [stichting V] dan ook besloten hun bestaande samenwerking te voorzien van een sterkere basis. In de ontwikkeling naar een speler van betekenis hebben zij zich voorgenomen een bestuurlijke fusie aan te gaan, die uiterlijk 1 oktober 2006 een feit moet zijn.”
Blz. 7: “(…) 5. De inrichting van het concern [fusiestichting]
De bestuurlijke fusie resulteert in een concern met een zeer kleine, compacte en hoogwaardige concernorganisatie en drie regionale groepen: [stichting V], [stichting IV] en [stichting I] met haar onderdeel [eiseres], waarbij [eiseres] dient uit te groeien tot vierde groep. De bestuurlijke fusie leidt niet tot wijzigingen voor de onderdelen van [fusiestichting]. Wat wel verandert is de bestuurlijke constellatie, de medezeggenschapstructuur en de concernstaf. De enige andere wijziging is dat de participanten van [stichting V] leiding gaan ontvangen van een groepsdirecteur. (…)”
Blz. 10: “[stichting V] vormt na realisatie van de bestuurlijke fusie naast de groepen [stichting I], [stichting IV] en [eiseres] een groep van het concern [fusiestichting]. De leiding van elke groep is in handen van een groepsdirecteur. [fusiestichting] kent als bestuurlijke organen de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur. De groepsdirecteuren worden aangestuurd door de Raad van Bestuur van [fusiestichting]. (…)
De Bestuurlijke Fusie levert geen andere dan de volgende concrete wijzigingen op:
- De Raad van Toezicht van [stichting V] en de Raad van Commissarissen van [stichting I]/[stichting IV] worden opgeheven. Op het concernniveau [fusiestichting] wordt een nieuwe Raad van Commissarissen geformeerd.
- De Raden van Bestuur van [stichting V] en van [stichting I]/[stichting IV] worden opgeheven. Op het concernniveau [fusiestichting] wordt een nieuwe Raad van Bestuur geformeerd.
- (…)”
2.7. De statuten van [eiseres], zoals deze van kracht waren vanaf 11 juli 2008 tot 24 februari 2009, bepalen onder meer het volgende:
“Artikel 2
Doel
1. De stichting heeft ten doel werkzaam te (doen) zijn op het gebied van zorg- en dienstverlening aan huis en in woon/zorgvoorzieningen, maatschappelijke dienstverlening, jeugdgezondheidszorg en kinderopvang, en hiermee haar klanten zowel direct als indirect voldoende van dienst te zijn, alles in de meest ruimte zin.
2. De stichting heeft voorts ten doel het financieren van de werkmaatschappijen die deel uitmaken van de in artikel 4 van deze statuten vermelde [stichting V], waaronder begrepen het ter leen verstrekken of doen verstrekken van gelden, zomede het ter leen opnemen of doen opnemen van gelden.
Artikel 4
[stichting V]
De stichting is een werkmaatschappij in de [stichting V], gevestigd in [vestigingsplaats].
Artikel 5
Bestuur
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit de leden van de raad van bestuur van de [stichting V], die daarin qualitate qua zitting hebben. Zij vervullen daarin dezelfde functie als bij de [stichting V].
Het lidmaatschap van het bestuur vangt aan bij de aanvaarding van de benoeming tot lid van de raad van bestuur van de [stichting V].
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt bij beëindiging van het lidmaatschap van de raad van bestuur van de [stichting V].
3. (…)
4. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.
5. (…)
(…)”
2.8. De notulen van een vergadering van 17 december 2008 van onder meer een aantal advocaten, accountants en bestuursleden van [stichting V], vermelden onder meer het volgende:
“3 Verrekening verliezen Concern
Het is onduidelijk waarom in het verleden niet alle kosten van [stichting V] [[stichting V], toevoeging rechtbank] zijn doorbelast aan de werkmaatschappijen. [A] merkt op dat dit mogelijk verband houdt met een 95%-5% regel.
In 2005 heeft [stichting I] aan [stichting II] een vergoeding van € 2.25 mio inzake [eiseres] betaald. De vergadering acht het correct om deze betaalde vergoeding alsnog aan [eiseres] door te belasten. [B] zal een concept voorgenomen besluit RvB opstellen.
(…)”
2.9. De heer [C] (hierna: [C]), voorzitter van de Raad van Bestuur van [stichting V], heeft een stuk ondertekend dat is gedateerd 17 december 2008. Onderaan het stuk is ruimte opengelaten ter ondertekening door de heer [D], lid Raad van Bestuur. Dit deel is niet ondertekend. In het stuk is het volgende bepaald:
De Raad van Bestuur [stichting V] neemt op basis van de navolgende overwegingen het volgende voorgenomen besluit:
1. In 2004/05 is de continuïteit van [eiseres] ondersteund middels een gezamenlijke actie van NZa, [stichting I] en [stichting II].
2. [stichting I] heeft eind 2005 [stichting II] uitgekocht van haar belang in [eiseres]. Zij heeft daarvoor een vergoeding van € 2,25 miljoen betaald in de vorm van een managementfee.
3. Ten tijde van de fusie van [stichting I] met [stichting IV] is [eiseres] organisatorisch opgehangen bij [Stichting I] & [stichting IV], de voorloper van [stichting V].
4. De management fee van € 2,25 miljoen is ten laste van het resultaat van [stichting V] gebracht.
5. [stichting V] is door bovenbeschreven transacties achtergebleven met een negatief eigen vermogen. Dit negatief vermogen dient voor de afronding van de jaarrekening 2007 te worden verantwoord in tenminste een van de werkmaatschappijen.
6. Nu de afschrijving betrekking heeft op kosten voor de steunoperatie van [eiseres] en deze kosten moeten worden uitbelast, is de conclusie gerechtvaardigd dat deze kosten moeten worden uitbelast naar de organisatie ten behoeve waarvan de kosten zijn gemaakt.
7. Besloten wordt om de kostenpost van € 2,25 miljoen door te belasten aan [eiseres].
[vestigingsplaats], 17 december 2008
(handtekening) ………………………….
[C], voorzitter Raad van Bestuur [D], lid Raad van Bestuur ”
2.10. In een factuur van 19 december 2008 van [stichting V] aan [eiseres] is het bedrag van € 2.250.000,-- gefactureerd. Als beschrijving is het volgende in de factuur vermeld:
“Doorbelasting van in 2005 betaalde managementfee conform besluit van Raad van Bestuur d.d. 17 december 2008.”
2.11. [C] heeft op 8 januari 2009 wederom een stuk ondertekend. Het stuk vermeldt dat de Raad van Bestuur [stichting V] een besluit neemt. Het bevat onder de nummers 1 t/m 5 dezelfde inhoud als het hiervoor beschreven stuk van 17 december 2008. De nummers 6 en 7 hebben evenwel een andere inhoud dan de nummers van het stuk van 17 december 2008. Voorts staat onderaan het stuk van 8 januari 2009 niet de naam van de heer [D] genoemd. Onder nummers 6 en 7 is in het stuk van 8 januari 2009 het volgende bepaald:
De Raad van Bestuur [stichting V] neemt op basis van de navolgende overwegingen het volgende besluit:
(…)
6. Nu de afschrijving betrekking heeft op kosten voor de steunoperatie van [eiseres] en deze kosten moeten worden uitbelast, is de conclusie gerechtvaardigd dat deze kosten moeten worden uitbelast naar de organisatie ten behoeve waarvan de kosten zijn gemaakt. Deze conclusie wordt ondersteund door de volgende argumenten:
a. Stichting [eiseres] heeft als onderdeel van het concern [stichting I] & [stichting IV] en later als onderdeel van [stichting V] voordeel genoten;
b. De toewijzing van de management fee aan [eiseres] past in de gehanteerde werkwijze ter afronding van de Jaarrekening 2007;
c. Deze afronding is mede in het belang van [eiseres] en maakt de beoogde snelle doorstart van de combinatie [stichting I] en [eiseres] mogelijk. Deze combinatie biedt het tegenwicht aan het argument van [eiseres] dat haar liquiditeitspositie ernstig wordt verzwakt door de betaling van de managementfee.
7. Besloten wordt na zorgvuldige afweging van de feiten en alternatieven –conform het voorgenomen besluit d.d. 19 december 2008 - om de kostenpost van € 2,25 miljoen door te belasten aan [eiseres].
[vestigingsplaats], 8 januari 2009
(handtekening)
[C], voorzitter Raad van Bestuur”
2.12. Op 15 januari 2009 is door [eiseres] het onder 2.10 genoemde factuurbedrag aan [stichting V] voldaan.
2.13. In de statutenwijziging van 24 februari 2009 is niet meer bepaald dat het bestuur wordt gevormd door leden van het bestuur van [stichting V]. Thans is mevrouw [E] de enige bestuurder van [eiseres].
2.14. [stichting V] is inmiddels gefailleerd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, na vermeerdering van eis samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Primair: verklaart voor recht:
a. dat de betaling van € 2,25 miljoen door [eiseres] aan [stichting V] in strijd is met artikel 2:285 lid 3 BW en daarmee van rechtswege nietig is;
b. dat de betaling aan [stichting V] derhalve onverschuldigd is verricht;
c. dat ook de aan deze betaling ten grondslag liggende besluiten van [eiseres] op deze grondslag nietig zijn;
Subsidiair: nietig verklaart, althans vernietigt de tussen 17 december 2008 en 15 januari 2009 genomen besluiten van het bestuur van [eiseres],
(i) waarmee [eiseres] destijds jegens [stichting V] de verplichting heeft aanvaard om haar een bedrag ad EUR 2,25 miljoen te betalen dat betrekking heeft op de eerder voor [eiseres] betaalde overnamesom en
(ii) waarmee de betaling van voormeld bedrag van [eiseres] aan [stichting V] op 14 januari 2009, althans op 15 januari 2009 daadwerkelijk is geëffectueerd;
2. [eiseres] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Onderhavige zaak draait om een door [eiseres] aan [stichting V] verrichte betaling van EUR 2,25 miljoen. [eiseres] betoogt primair dat deze betaling in strijd is met de voor haar stichting geldende statuten en de wet, zodat deze betaling nietig is. Subsidiair betoogt zij dat een aantal aan deze betaling voorafgaande besluiten van haar bestuur vernietigbaar, althans nietig zijn.
4.2. Ten aanzien van het primair en subsidiair gevorderde overweegt de rechtbank het volgende.
Ontvankelijkheid van [eiseres] ten aanzien van haar primaire vorderingen onder 1 bij a en b
4.3. Blijkens de inleidende dagvaarding was de inzet van onderhavige procedure de vordering tot vernietiging, althans nietigverklaring van de tussen 17 december 2008 en 15 januari 2009 door [eiseres] zelf genomen besluiten. De wetgever heeft voor een dergelijke vordering van een rechtspersoon voorzien in een bijzondere regeling welke is neergelegd in artikel 2:15 lid 3 sub b BW, op grond waarvan de voorzieningenrechter op verzoek van de rechtspersoon een persoon kan aanwijzen die in de bodemprocedure als verwerende procespartij optreedt.
4.4. Op grond van voormelde regeling heeft [eiseres] de voorzieningenrechter van onderhavige rechtbank aanwijzing verzocht van een persoon als gedaagde partij in onderhavige procedure. De voorzieningenrechter heeft naar aanleiding van dit verzoek in rechtsoverweging 2.1 van zijn beschikking van 15 december 2009 overwogen dat het verzoek van [eiseres] strekt tot aanwijzing van een gedaagde ex artikel 2:15 lid 3 sub b BW die zij kan dagvaarden in een procedure tot nietigverklaring c.q. vernietiging van de tussen 17 december 2008 en 14 januari 2009 genomen bestuursbesluiten van de rechtspersoon zelf. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [eiseres] in het kader van haar verzoek [gedaagde] heeft voorgesteld. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verzoek van [eiseres] toegewezen en [gedaagde] aangewezen.
4.5. De aanwijzing door de voorzieningenrechter in zijn beschikking van 15 december 2009 van [gedaagde] als gedaagde partij ziet derhalve enkel op de vorderingen van [eiseres] tot vernietiging of nietigverklaring van de door haar zelf genomen bestuursbesluiten. Hetgeen [eiseres] thans primair vordert onder 1 bij a en b (zoals hiervoor onder 3.1. verwoord) ziet op (de gevolgen van) de door haar gestelde nietigheid uit hoofde van artikel 2:285, derde lid BW van de betaling door [eiseres] van EUR 2,25 miljoen op 14 of 15 januari 2009. Naar de rechtbank dit deel van de vordering verstaat, gaat het daarbij volgens [eiseres] enkel om de nietigheid van de feitelijke betaling door [eiseres], als uitvoeringshandeling van één of meer daaraan voorafgaande bestuursbesluiten van [eiseres]. Dit deel van de vordering betreft aldus niet de nietigheid of vernietigbaarheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:14 of 2:15 BW. De onderhavige procedure, welke in het derde lid, aanhef en onder b, van artikel 2:15 BW is voorzien voor vorderingen van de rechtspersoon zelf tot vernietiging van besluiten van (één van) haar organen jegens een daartoe door de voorzieningenrechter aangewezen gedaagde, biedt voor de bedoelde deelvordering dan ook geen ruimte. Op die grond zal [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar primaire vordering onder 1 bij a en b.
4.6. De primaire vordering onder 1 bij c valt inhoudelijk samen met de subsidiaire vordering, nu beide deelvorderingen zien op de nietigheid of vernietigbaarheid van de bestuursbesluiten die [eiseres] tussen 17 december 2008 en 15 januari 2009 heeft genomen voorafgaand aan en strekkende tot de betaling van EUR 2,25 miljoen aan [stichting V]. Die beide deelvorderingen zal de rechtbank daarom hierna als één vordering beoordelen.
De gevorderde vernietiging c.q. nietigverklaring van een aantal bestuursbesluiten
4.7. [eiseres] vordert onder meer dat de rechtbank een aantal tussen 17 december 2008 en 15 januari 2009 genomen bestuursbesluiten nietig verklaart. Zij stelt daartoe dat zij krachtens deze bestuursbesluiten jegens [stichting V] de verplichting is aangegaan om haar een bedrag ad EUR 2,25 miljoen te betalen en dat zij krachtens een bestuursbesluit dit bedrag ook heeft voldaan, terwijl daarvoor geen juridische verplichting bestond.
4.8. Over de vraag of de door [eiseres] gestelde besluiten door haar bestuur zijn genomen, overweegt de rechtbank het volgende.
Besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009
4.9. Volgens [eiseres] is het aannemelijk dat een bestuursbesluit aan de aanvaarding van de betalingsverplichting jegens [stichting V] is voorafgegaan. In dit verband verwijst zij onder meer naar de hoogte van de betalingsverplichting en naar een tweetal schriftelijke stukken, welke zijn beschreven onder 2.9 en 2.11 van dit vonnis, alsmede naar de notulen overgelegd van een vergadering van 17 december 2008. De rechtbank stelt vast dat het in 2.9 van dit vonnis weergegeven stuk van 17 december 2008 een bestuursbesluit van de Raad van Bestuur [stichting V] betreft, inhoudende een voornemen om het besluit te nemen om
EUR 2,25 miljoen door te belasten aan [eiseres]. Het stuk van 8 januari 2009 dat is weergegeven onder 2.11 van dit vonnis betreft ook een bestuursbesluit van [stichting V].
4.10. De rechtbank acht het aannemelijk dat de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 (mede) bestuursbesluiten zijn van [eiseres]. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.11. De tekst van het onder 2.6 van dit vonnis genoemde fusiedocument vermeldt op blz. 10 dat de Raden van Bestuur van [stichting V] en van [stichting I]/[stichting IV] worden opgeheven en dat een nieuwe Raad van Bestuur zal worden geformeerd op het niveau van [stichting V]. Naar het oordeel van de rechtbank werd het bestuur van [eiseres] vervolgens ook gevormd door de Raad van Bestuur van [stichting V]. Dit blijkt uit de statuten van zowel [eiseres] als [stichting V].
Artikel 4 van de statuten van [eiseres], zoals deze golden ten tijde van het nemen van de litigieuze besluiten, bepaalt dat [eiseres] een werkmaatschappij is van [stichting V]. Uit deze statuten blijkt voorts dat het bestuur van [eiseres] uit dezelfde leden bestaat en dezelfde samenstelling kent als de Raad van Bestuur [stichting V]. Voorts bepalen deze statuten dat het bestuur (van [eiseres]) belast is met het besturen van [eiseres]. Op grond van artikel 6 van de statuten stelt het bestuur een directie aan die belast is met de dagelijkse leiding van de stichting.
De door [eiseres] overgelegde statuten van [stichting V], zoals deze golden op 19 maart 2007, bepalen in artikel 6.3 dat de Raad van Bestuur tevens tot taak heeft het besturen van de werkmaatschappijen. In dit verband bepaalt dit artikel verder:
“Hiertoe formuleert de Raad van Bestuur de strategische en financiële kaders en keurt de begrotingen en de jaarrekeningen goed. Hierover wordt periodiek overleg met de algemene directeuren van de werkmaatschappijen gevoerd.”
4.12. Op grond van het voormelde concludeert de rechtbank dat de bestuurlijke fusie tussen de verschillende stichtingen het gevolg heeft gehad dat het (zelfstandige) bestuur van [eiseres], althans van [stichting I], werd opgeheven, en dat daarvoor in de plaats een nieuw bestuur aantrad, namelijk de Raad van Bestuur van [stichting V]. Dit bestuur was bevoegd tot het besturen van alle werkmaatschappijen van [stichting V], waaronder [eiseres]. Voorts blijkt uit de statuten van [stichting V] dat zij zich klaarblijkelijk ook bevoegd achtte om (mede) bestuursbesluiten te nemen als bestuur van [eiseres] en dat het aannemelijk is dat zij in haar hoedanigheid van bestuur van [eiseres] besluiten heeft genomen.
4.13. Hoewel uit de bestuursbesluiten van de Raad van Bestuur van [stichting V] en de daaraan voorafgaande notulen van 17 december 2008 niet zonder meer blijkt dat deze door de Raad van Bestuur van [stichting V] mede in haar hoedanigheid van bestuur van [eiseres] zijn genomen, moet worden aangenomen dat deze bestuursbesluiten mede door [eiseres] zijn genomen. In dit verband is van belang dat de in de periode van de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 geldende statuten van [eiseres] en van [stichting V] bepalen dat de Raad van Bestuur van [stichting V] tevens het bestuur vormde van [eiseres]. In het besluit van 8 januari 2009 zijn expliciet de belangen van [eiseres] meegewogen, zodat aangenomen moet worden dat tijdens het aan het besluit voorafgaande besluitvormingsproces bij de belangen van [eiseres] is stilgestaan, terwijl uit de notulen van de vergadering van 17 december 2008 niet blijkt dat deze vergadering niet mede door bestuursleden van [stichting V] is bijgewoond in hun hoedanigheid van bestuursleden van [eiseres].
4.14. Gelet op het voormelde, oordeelt de rechtbank dat het voldoende aannemelijk is dat de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 door het bestuur van [stichting V] mede in haar hoedanigheid van bestuur van [eiseres] zijn genomen.
4.15. De rechtbank volgt [eiseres] niet voor zover zij betoogt dat naast de hiervoor vermelde bestuursbesluiten van de Raad van Bestuur van [stichting V] nog afzonderlijke bestuursbesluiten strekkende tot aanvaarding van de betalingsverplichting of doorbelasting van EUR 2,25 miljoen van [eiseres] bestaan. De stellingen of overgelegde stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat er nog een ander besluitvormingsproces heeft plaatsgevonden dan het besluitvormingsproces dat heeft geleid tot de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 of voor de conclusie dat door het bestuur van [eiseres] in de door haar bedoelde periode besluiten zijn genomen, niet zijnde de besluiten van 17 december 2008 of 8 januari 2009. De rechtbank zal derhalve uitsluitend beoordelen of de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 voor vernietiging in aanmerking komen, althans of deze nietig zijn.
Strekking van de besluiten
4.16. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 volgt dat het bestuur van [eiseres] de doorbelasting van EUR 2,25 miljoen heeft aanvaard omdat deze kosten in 2005 door [stichting I] zijn gemaakt in het kader van het uitkopen van [stichting II] van haar belang in [eiseres]. Dit bedrag is ten tijde van de bestuurlijke fusie van [stichting I] met [stichting IV] en [stichting V] ten laste van [stichting V] gebracht. Hierdoor is [stichting V] achtergebleven met een negatief eigen vermogen. Het besluit van 8 januari 2009 vermeldt dat deze kosten ten behoeve van [eiseres] zijn gemaakt en daarom ook door [eiseres] moeten worden gedragen. In dit verband vermeldt het besluit dat [eiseres] voordeel heeft genoten als onderdeel van het concern [stichting I] & [stichting IV], dat de toewijzing van het bedrag van EUR 2,25 miljoen in de jaarrekening past en dat deze toewijzing een snellere doorstart van [stichting I] en [eiseres] mogelijk maakt.
4.17. Uit het voormelde leidt de rechtbank af dat de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 strekten tot het aanvaarden van een betalingsverplichting van EUR 2,25 miljoen aan [stichting V]. Klaarblijkelijk was de reden hiervoor dat [stichting V] deze kosten had gemaakt in het kader van haar bestuurlijke fusie met [stichting I] en [stichting IV] en dat zij bestuurlijke belangen had genomen in meerdere stichtingen die werkzaam waren binnen de gezondheidszorg, waarvan [eiseres] er één was. Niet gesteld of gebleken is dat het bedrag van EUR 2,25 miljoen eerder door toedoen van [stichting I], [stichting II] of de bestuurlijke fusie in het vermogen van [eiseres] is gevloeid en/of dat [eiseres] om andere redenen verplicht was dit bedrag aan [stichting V] te voldoen.
4.18. De rechtbank overweegt dat een stichting op grond van artikel 2:285, lid 1 BW beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. Uit de meest redelijke uitleg op grond van objectieve maatstaven van de statuten volgt dat de besluiten strekkende tot de betalingsverplichting of doorbelasting van EUR 2,25 miljoen in strijd zijn met de strekking van de statutaire doelomschrijving van [eiseres], zoals beschreven in artikel 2 van haar ten tijde van deze besluiten geldende statuten. Op grond van artikel 2, eerste lid van deze statuten heeft [eiseres] immers tot doel werkzaam te (doen) zijn op het gebied van zorg- en dienstverlening en het in dienst zijn van haar klanten hierin. De betaling van EUR 2,25 miljoen aan [stichting V] is niet met de verwezenlijking van dit doel te rijmen. Ook is de betaling niet in overeenstemming met artikel 2, tweede lid, van de statuten. Deze bepaling heeft weliswaar betrekking op financiering van de werkmaatschappijen die deel uitmaken van [stichting V], maar [stichting V] zelf is niet één van haar werkmaatschappijen. In de doelomschrijving van artikel 2 van de statuten of de andere bepalingen van de statuten is verder niets bepaald waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres] mede tot doel heeft een andere stichting te financieren, anders dan in verband met zorg- en dienstverlening of het zijn van werkmaatschappij van [stichting V]. Hieruit volgt reeds dat de besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 in strijd zijn met de inhoud en strekking van de statutaire doelomschrijving van [eiseres]. In het besluit van 8 januari 2009 is bovendien opgemerkt dat de liquiditeitspositie van [eiseres] ernstig wordt verzwakt door de doorbelasting en betaling van EUR 2,25 miljoen. Een ernstige verzwakking van de liquiditeitspositie van een stichting brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het voortbestaan en de continuïteit van een stichting wordt bedreigd, terwijl bovendien daardoor minder vermogen beschikbaar is om de in de statuten omschreven doelen te verwezenlijken. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook in strijd met het doel van [eiseres].
4.19. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voormelde dat de hiervoor vermelde besluiten strekkende tot aanvaarding van de betalingsverplichting of doorbelasting van EUR 2,25 miljoen, in strijd zijn met de strekking en de inhoud van de statutaire doelstelling van [eiseres]. Voor zover deze besluiten zijn genomen door het bestuur van [eiseres], zijn deze daarom op grond van artikel 2:14, lid 1 BW, nietig.
De rechtbank zal derhalve deze bestuursbesluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 nietig verklaren. De vraag of deze besluiten vanwege andere gronden voor vernietiging in aanmerking komen, kan buiten beschouwing blijven.
4.20. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hoewel artikel 2:15 BW de inzet is van onderhavige procedure en dit artikel zich beperkt tot de rechterlijke vernietiging van besluiten, uit de systematiek van de wet volgt dat de rechter aan wie in een procedure zoals bedoeld in artikel 2:15, lid 1, sub b BW de vernietiging of nietigverklaring van het bestuursbesluit is verzocht, vast kan stellen dat dit besluit nietig is. Nu de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 15 december 2009 [gedaagde] ook heeft aangewezen om ten aanzien van de door [eiseres] verzochte nietigverklaring van haar bestuursbesluiten als gedaagde procespartij in onderhavige procedure op te treden, acht de rechtbank zich bevoegd de verzochte nietigverklaring in onderhavige procedure uit te spreken.
4.21. [eiseres] zal conform het bepaalde in artikel 2:15, lid 3, sub b van het BW in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.167,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [eiseres] ten aanzien van het door haar primair onder 1 bij a en b gevorderde niet-ontvankelijk,
5.2. verklaart voor recht dat de onder 2.9 en 2.11 van dit vonnis bedoelde besluiten van 17 december 2008 en 8 januari 2009 van het bestuur van [eiseres] nietig zijn,
5.3. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.167,00,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan, mr. R.A. Steenbergen en mr. G.A. Bos en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.?