ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4957

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600422-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en straf voor zware mishandeling met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de enige verklaring van het slachtoffer, die stelde dat de verdachte hem met een voorwerp had geslagen, niet voldoende werd ondersteund door andere getuigen. De rechtbank achtte het echter wel bewezen dat de verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door hem meermalen met kracht te schoppen terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dit leidde tot een gebroken oogkas, een gebroken kaak en gekneusde ribben bij het slachtoffer, wat gekwalificeerd werd als zware mishandeling.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 227 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat gedragsinterventie noodzakelijk was om de kans op herhaling van agressief gedrag te verminderen. Ook werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600422-10; 16/610212-09 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd [aangever 1] te doden;
Feit 1 subsidiair: [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 1 meer subsidiair: [aangever 1] heeft mishandeld, waardoor [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Feit 2: [aangever 1] heeft bedreigd met de woorden “Ik maak je kapot”.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 1 meer subsidiair betoogd dat onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om het slaan met een (aluminium) profiel/buis/stang door verdachte bewezen te verklaren.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie vindt wel voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden voor het trappen tegen het hoofd en het bovenlichaam door verdachte en daarmee voor een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangifte van [aangever 1], de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de medische verklaring omtrent het bij [aangever 1] geconstateerde letsel, welk letsel door de officier van justitie als zwaar lichamelijk letsel wordt gekwalificeerd.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en vraagt vrijspraak van dit feit.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 1 meer subsidiair aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het slaan met een (aluminium) profiel/buis/stang door verdachte. De rechtbank kan daarom niet tot een bewezenverklaring komen van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat aangever [aangever 1] eerst verklaarde dat hij in zijn gezicht was getrapt toen hij op de grond lag en dat hij later verklaarde dat hij van anderen had gehoord dat hij in zijn gezicht was getrapt toen hij op de grond lag. In laatstgenoemd geval verklaart alleen getuige [getuige 2] dat [aangever 1] tegen zijn hoofd werd getrapt. Eén getuigenverklaring is onvoldoende om het trappen tegen het hoofd en daarmee feit 1 subsidiair bewezen te verklaren. Indien de rechtbank uitgaat van de eigen waarneming van aangever wat het trappen tegen zijn hoofd betreft refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging refereert zich ook aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het schoppen tegen het lichaam. De rechtbank kan daarmee tot een bewezenverklaring komen van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd kan niet bewezen worden wegens gebrek aan bewijs.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak slaan met een (aluminium) profiel/buis/stang of een dergelijk hard voorwerp
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor het slaan met een (aluminium) profiel/buis/stang of een dergelijk hard voorwerp op het lichaam van [aangever 1] door verdachte. Het is alleen [aangever 1] zelf die heeft verklaard dat verdachte hem met een dergelijk voorwerp sloeg. Die verklaring vindt uitsluitend steun in de verklaring van zijn echtgenote mevrouw [betrokkene 1], maar de rechtbank acht dit in dit geval onvoldoende, aangezien de andere getuigen niet verklaren dat verdachte een dergelijk voorwerp in zijn hand had. Integendeel, getuige [getuige 1] verklaart stellig dat er maar één stok was. Aangezien [aangever 1] heeft toegegeven een staaf uit zijn auto te hebben gepakt moet dit de staaf van [aangever 1] geweest zijn. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging ten aanzien van alle varianten vrijspreken.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in het dossier opgenomen verklaringen niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van aangever [aangever 1]. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen te verklaren nu de verklaring van aangever niet wordt ondersteund door enig ander bewijs. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 2 vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Aangever [aangever 1] verklaarde bij de politie dat hij op 24 april 2010 voor zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] stond toen verdachte naar hem toe kwam rennen. Vervolgens werd [aangever 1] door verdachte aangevallen. [aangever 1] voelde dat verdachte hem met zijn rechterbeen met kracht tegen zijn bovenlichaam trapte, waardoor [aangever 1] achterover op de grond viel. Toen [aangever 1] op de grond lag voelde hij dat verdachte hem diverse malen in zijn gezicht schopte. [aangever 1] is daardoor even buiten westen geraakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bij het proces-verbaal van aangifte gevoegde foto’s van het letsel van aangever.
Uit het door de politie opgemaakte relaas volgt dat [aangever 1] naar het streekziekenhuis in Hilversum is gegaan, waar werd geconstateerd dat [aangever 1] op twee plaatsen een gebroken kaak, een gebroken linker oogkas en gekneusde ribben had opgelopen.
Uit de medische verklaring d.d. 19 mei 2010 volgt dat de kaakchirurg bij [aangever 1] diverse fracturen heeft geconstateerd.
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat [aangever 1] op de grond lag en dat de kale man (daarmee doelt zij, zo begrijpt de rechtbank, op verdachte) met zijn rechtervoet wel vier keer hard tegen de borst en daarna zeker wel twee keer tegen het hoofd van [aangever 1] schopte. Getuige zag dat de kale man nog een keer om [aangever 1] heenliep en hem nog een paar keer hard tegen zijn rug schopte.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat [aangever 1] op de straat lag en dat een man tweemaal tegen het hoofd van [aangever 1] trapte. Getuige zag dat de man ook minimaal eenmaal tegen de ribben van [aangever 1] trapte. De man trapte hard.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 24 april 2010 [aangever 1] zag staan en dat hij met versnelde pas naar [aangever 1] is toegelopen, omdat [aangever 1] druk stond te gebaren. Verdachte was boos. Er is toen een vechtpartij tussen verdachte en [aangever 1] ontstaan. Verdachte bekende dat hij [aangever 1] daarbij had geslagen en geschopt. Verdachte gaf aan dat als getuigen verklaren dat hij [aangever 1] heeft geschopt toen [aangever 1] op de grond lag dat wel zal kloppen.
Gelet op de genoemde verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 1] tegen zijn hoofd en zijn bovenlichaam heeft geschopt, terwijl [aangever 1] op de grond lag. Op basis van het bij [aangever 1] geconstateerde letsel en de foto’s van het letsel acht de rechtbank bewezen dat verdachte [aangever 1] daarbij een gebroken oogkas, een gebroken kaak en gekneusde ribben heeft toegebracht, welk letsel naar het oordeel van de rechtbank gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
op 24 april 2010 te Baarn aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken oogkas en een gebroken (onder)kaak en gekneusde ribben,
heeft toegebracht, door voornoemde [aangever 1] opzettelijk meermalen met kracht,
terwijl die [aangever 1] op de grond lag, met geschoeide voet(en) tegen het
hoofd en het bovenlichaam, te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 227 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar, alsmede verplicht reclasseringscontact, inclusief een contactverbod met [aangever 1] en een Training Cognitieve Vaardigheden als bijzondere voorwaarden.
Voorts vordert de officier van justitie ten aanzien van de door de benadeelde partij [aangever 1] ingediende vordering het bedrag aan materiële schadevergoeding geheel toe te wijzen en het bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot € 2.500,00 gelet op de mate van mogelijke eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij. Voor het overige concludeert de officier tot niet ontvankelijkheid van de vordering. Tevens verzoekt zij de schademaatregel aan verdachte op te leggen.
De officier van justitie vordert voorts de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toe te wijzen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van hetgeen bewezen kan worden verklaard van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is. De lange duur van het voorarrest laat geen ruimte om in de hoofdzaak nog een extra straf op te leggen. Tevens verzoekt de verdediging de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, danwel de proeftijd te verlengen, met daaraan gekoppeld de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft daarbij aangegeven dat verdachte geen bezwaar heeft tegen een contactverbod met meneer [aangever 1].
De verdediging heeft ten aanzien van de door de benadeelde partij [aangever 1] ingediende vordering aangevoerd dat maximaal € 500,00 aan immateriële schade kan worden toegewezen. Voor wat betreft het bedrag aan materiële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is slaags geraakt met het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer tegen zijn hoofd en zijn bovenlichaam heeft geschopt. Als gevolg hiervan heeft verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het gebeuren zowel fysiek als geestelijk een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer en op zijn gezin.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 augustus 2010 volgt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Op 25 september 2009 is verdachte voor het laatst veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor het plegen van een mishandeling.
Blijkens het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 1 juli 2010, opgemaakt door N. Gouw, reclasseringswerker, is verdachte een sociale, hardwerkende man, die om uiteenlopende redenen met justitie in aanraking is gekomen. De aaneenschakeling van veroordelingen gedurende zijn hele leven laten zien dat verdachte moeilijk leert van zijn fouten en dat hij gebrekkige oplossingsvaardigheden heeft. Het lijkt verdachte te ontbreken aan vaardigheden om met conflicten om te gaan. Wanneer conflicten ontstaan is verdachte niet in staat om zijn zelfbeheersing te bewaren. Verdachte heeft inzicht in de zaken die tot het delictgedrag hebben geleid. Hij ziet redenen voor een interventie gericht op zijn impulsieve en agressieve gedrag. Verdachte wil meewerken indien hem voorwaarden worden opgelegd, omdat hij vindt dat hij moet leren om betere beslissingen te nemen ten aanzien van zijn gedrag.
De reclassering schat het recidiverisico in algemene zin in als hoog gemiddeld.
De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een meldingsgebod en deelname aan de Training Cognitieve Vaardigheden als bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf herkent in de constatering dat hij bij een conflict zijn zelfbeheersing niet kan bewaren. Verdachte heeft aangegeven te willen meewerken aan een Training Cognitieve Vaardigheden om zijn gedrag daaromtrent te kunnen veranderen.
Gelet op de ernst van het feit, de lange tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, alsmede de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf, passend zijn. Het is de rechtbank gebleken dat gedragsinterventie nodig is om de kans op herhaling van dit soort agressieve strafbare feiten in de toekomst te voorkomen en dat ook een contactverbod met [aangever 1] daartoe kan bijdragen. De rechtbank zal dan ook bij de straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een contactverbod, opleggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 3.809,29, waarvan
€ 409,29 ter zake van materiële schade en € 3.400,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is tot genoemd bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade zal de rechtbank in aanzienlijke mate matigen, gelet op het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van het slaan met de (aluminium) profiel/buis/stang, alsmede gelet op het feit dat er mogelijk sprake is van een bepaalde mate van eigen schuld bij de benadeelde partij. De rechtbank zal het bedrag aan immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 500,00.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij voor dat deel haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, welke straf aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 25 september 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van:
- het slaan met een (aluminium) profiel/buis/stang dan wel een dergelijk hard voorwerp op/tegen het lichaam van [aangever 1] ten laste gelegd in feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 1 meer subsidiair;
- het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
- het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 subsidiair: Zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
1- dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
2- dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie Training Cognitieve Vaardigheden;
3- dat verdachte zich voor de duur van de proeftijd zal onthouden van contact met de heer [aangever 1].
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 909,29, waarvan € 409,29 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], € 909,29 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 25 september 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/610212-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 50 uur subsidiair 25 dagen hechtenis;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de datum dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. A.G. van Doorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2010.