parketnummer: 16/710863-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 november 2010
[verdachte]
Geboren op [1981] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, HvB, te Zwolle
raadsman mr. J.C. Hesen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2010 en 2 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. feit 1 primair: met anderen een overval op een woning heeft gepleegd, waarbij de bewoner werd bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en waarbij de bewoner geweld is aangedaan;
t.a.v. feit 1 subsidiair: met anderen gepoogd heeft een overval op een woning te plegen, waarbij de bewoner werd bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en waarbij de bewoner geweld is aangedaan;
t.a.v. feit 1 meer subsidiair: medeplichtig is geweest aan een overval op een woning, waarbij de bewoner werd bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en waarbij de bewoner geweld is aangedaan, door de overvallers inlichtingen te verschaffen;
t.a.v. feit 1 meest subsidiair: medeplichtig is geweest aan een poging tot een overval op een woning, waarbij de bewoner werd bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en waarbij de bewoner geweld is aangedaan, door de overvallers inlichtingen te verschaffen.
t.a.v. feit 2: het opzettelijk beschadigen van een deur.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 is ten laste gelegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verschillende getuigenverklaringen en de telecomgegegevens en ten aanzien van feit 2 het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 2 november 2010.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van wettig bewijs.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 2 is ten laste gelegd. Zij spreekt hem vrij van hetgeen hem onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd, wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Redengevende feiten en omstandigheden
Onderstaande voetnoten verwijzen steeds naar het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van politie met nummer 2010072749 C, welk proces-verbaal doorlopend is genummerd tot en met p. 1255. Daar waar gesproken wordt over aanvullende of andersoortige processen-verbaal wordt dit vermeld.
Op 21 maart 2010 is de heer [slachtoffer] in zijn woning overvallen waarbij gedreigd is met geweld, maar ook daadwerkelijk geweld is gebruikt. Deze overval is gepleegd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] hem op een verjaardag in Oldebroek apart heeft genomen en heeft verteld dat bij zijn opa geld lag. Hij had hem ook gezegd dat als er iets zou gebeuren, hij wilde meedelen in de opbrengst. [verdachte] is [verdachte] en de schoonvader van zijn vader is de heer [slachtoffer]. [verdachte] kon zelf niet meedoen, omdat hij zijn kinderen thuis had. Nadat hij de woning had verlaten heeft hij in de auto [verdachte] een sms gestuurd met de tekst dat het niet gelukt was. [verdachte] had hier niet op gereageerd. Hij had [verdachte] later er nog wel over gesproken. Die kon niet geloven dat er geen geld lag. Hij klonk verbaasd .
Uit telecomanalyse onderzoek blijkt dat op de avond van 20 maart 2010, omstreeks 20.00 uur, terwijl [medeverdachte 1] op voorverkenning is in Hoogland, er diverse malen telefonisch contact is tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. Voorts wordt op het telefoonnummer dat in gebruik is bij verdachte [verdachte] op 21 maart 2010, om 8.35 uur, tijdens of kort na de overval, een sms ontvangen van het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 1] .
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat die in de woning van [slachtoffer] is geweest met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. [medeverdachte 3] had een tip gekregen. De vader van die tipgever was een kennis of aangetrouwde familie van de man .
De vader van [verdachte] heeft op 9 april 2010 verklaard dat zijn zoon hem ongeveer vier weken voordat zijn zoon was opgepakt heeft gevraagd om het adres van aangever. Hij wilde daar op de koffie gaan, als hij een klus had in Hoogland .
Voorts heeft hij verklaard dat zijn zoon was opgepakt en dat hij geen goed gevoel hierbij had .
De werkgever van [verdachte] heeft volgens de vader van [verdachte] aangegeven dat [verdachte] nooit een klus in Hoogland heeft gehad . Verdachte heeft hierover verklaard dat het om een zwarte klus ging van mevrouw [A], buiten zijn werkgever om . De politie heeft onderzoek gedaan naar die opdrachtgever. Echter die naam is niet herleidbaar gebleken tot een reële persoon.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman is de geloofwaardigheid van [medeverdachte 1] ter discussie gesteld, aangezien hij op meerdere punten aantoonbaar niet de waarheid heeft gesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Al zou [medeverdachte 1] niet over alles de waarheid hebben gesproken, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het punt in zijn verklaring ten aanzien van de rol van [verdachte]. Deze verklaring komt de rechtbank aannemelijk voor, mede gezien de printlijsten van de telecomgegevens die zijn verklaring ondersteunen op dit specifieke punt. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] de avond vóór de overval, als ook ten tijde of nét na de overval contact zoekt met verdachte [verdachte]. Bovendien heeft de vader van verdachte [verdachte] verklaard dat verdachte hem begin maart 2010 vroeg naar het adres van aangever. Terugrekenend is dat kort voor de door [medeverdachte 1] genoemde dag van de verjaardag in Oldebroek, te weten 13 maart 2010. Daarnaast is [verdachte] de enige directe link tussen de overvallers en het slachtoffer.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat het verhaal over het geld en het adres van het slachtoffer wel bij hem vandaan moet komen, maar dat hij dat niet als tip heeft bedoeld . Gezien de verklaring van [medeverdachte 1] en het hiervoor genoemde telecomcontact, acht de rechtbank niet geloofwaardig dat verdachte [verdachte] zonder enige bijbedoeling informatie over het geld én het adres van het slachtoffer heeft doorgegeven. Bovendien acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte [verdachte] aan zijn vader het adres van aangever, een bejaarde man die hij amper kende, vraagt met de enkele bedoeling om, als hij op een later moment een klus in de buurt heeft, koffie bij hem te gaan drinken. De verklaring van verdachte dat hij in de buurt een zwart klusje zou gaan doen is volstrekt niet aannemelijk geworden.
De rechtbank overweegt voorts dat ook uit de verklaring van getuige [getuige] de betrokkenheid van verdachte bij de overval in de hoedanigheid van tipgever volgt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte medeplichtig is geweest aan de overval door ten behoeve daarvan opzettelijk informatie over het slachtoffer en het adres van het slachtoffer aan derden te hebben verstrekt.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 2 november 2010, inhoudende dat hij tegen de celdeur heeft getrapt;
- de aangifte door [aangever], namens de APU te Houten van vernieling van een celdeur, waardoor deze niet meer opende.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
op 21 maart 2010 te Hoogland, tezamen en in vereniging,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening hebben weggenomen geld,
en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 3] en/of die [medeverdachte 4] en/of zijn/hun
mededader(s):
- een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en tegen de buik van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt, en
- die [slachtoffer] naar de slaapkamer heeft/hebben geduwd, en
- het hoofd en/of de haren van die [slachtoffer] heeft/hebben beetgepakt en
Het hoofd van die [slachtoffer] tegen de vloer heeft/hebben geslagen, en
- de handen en de voeten van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, en
- een doek en tape rond de mond en het hoofd van die [slachtoffer]
heeft/hebben gedaan, en
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben geslagen en/of
gestompt,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer
tijdstippen in de periode van 01 maart 2010 tot en met 21 maart
2010 in Nederland opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, door aan die [medeverdachte 1] informatie te verstrekken over die [slachtoffer] en/of diens woning en waar die [slachtoffer] geld had;
hij op 10 juni 2010 te Houten,
opzettelijk en wederrechtelijk een deur van een ophoudruimte, toebehorende aan APU Houten, heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk tegen die deur te trappen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 meer subsidiair
Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle varianten van feit 1 vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bewezen is verklaard dat de heer [slachtoffer], de schoonvader van de vader van verdachte, op 21 maart 2010 door vier personen op een gewelddadige manier is overvallen in zijn woning. Verdachte heeft deze overval (mede) mogelijk gemaakt door aan een van de overvallers te vertellen dat zijn stiefopa een heel groot geldbedrag in zijn meterkast zou hebben. Later heeft hij hem het adres van zijn stiefopa gegeven. Met de overval is een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy en integriteit van het slachtoffer. De overvallers zijn, nadat het slachtoffer nietsvermoedend de deur had geopend, de woning binnengedrongen, waarbij zij een vuurwapen op die persoon hebben gericht. Het slachtoffer werd bedreigd met de dood als hij niet rustig zou blijven. Ook hebben de verdachten het slachtoffer met zijn hoofd op de grond geslagen, waardoor hij ernstig letsel heeft bekomen, daarbij is het slachtoffer ook nog vastgetaped. De daders zijn weggegaan en hebben het slachtoffer in vreselijke omstandigheden achtergelaten. Er zijn geld en sieraden meegenomen.
Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven ernstige en langdurige psychische schade aanrichten bij de slachtoffers. Het slachtoffer heeft nadien niet meer zelfstandig kunnen en durven wonen, het heeft dus zeer veel impact op hem gehad, zoals hij ook heeft verwoord in zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte en de overvallers hebben zich kennelijk laten leiden door de zucht naar financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat een dergelijk feit de rechtsorde schokt en bijdraagt aan algemene gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de rol van verdachte anders en kleiner is dan die van de uitvoerende overvallers, maar is ook van oordeel dat als hij de tip niet gegeven had, de heer [slachtoffer] nu waarschijnlijk nog onbekommerd in zijn woning had kunnen wonen.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan beschadiging van een celdeur tijdens zijn verblijf in het APU Houten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van onder meer geweldsdelicten en vermogensdelicten.
Tevens houdt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van strafrecht, bij de bepaling van de hierna te noemen straf, rekening met de omstandigheid, dat verdachte op 2 juli 2010 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, in verband met overtreding van artikel 2 C van de Opiumwet, en nu opnieuw schuldig wordt verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, daarbij aansluiting zoekend bij de straffen die door deze rechtbank doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 16.065,= voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 360,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige materiële deel en voor wat betreft het immateriële deel van het gevorderde bedrag wordt de vordering afgewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen het handelen van verdachte en de schade die het slachtoffer heeft geleden ten gevolge van het tijdens de overval toegepaste geweld.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8.2 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 47, 48, 57, 63, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 meer subsidiair
Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 3;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij 360,= ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- wijst de vordering ter zake van de overige materiële en de immateriële schade af, nu deze schade niet door verdachte is veroorzaakt;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 360,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van C. Lith-van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 november 2010.