ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4775

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711234-10 en 07/400205-08 (TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op woning met vuurwapen en cocaïnebezit

Op 16 november 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten een gewelddadige overval heeft gepleegd op de woning van een slachtoffer. De overval vond plaats op 21 maart 2010, waarbij de aangever werd bedreigd met een vuurwapen en ernstig letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand aan de overval een plan hadden gemaakt en zich gewapend met vuurwapens en tape naar de woning van het slachtoffer hebben begeven. Tijdens de overval werd de aangever vastgebonden, geslagen en bedreigd, wat leidde tot ernstige psychische en fysieke schade voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van diefstal met geweld, en dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het geweld dat werd gebruikt. Naast de overval werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het bezit van een revolver en cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven jaar en zes maanden, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat een aanzienlijke straf noodzakelijk was om de rechtsorde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711234-10 en 07/400205-08 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, HvB Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder parketnummer 16/711234-10 gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. feit 1 primair: met anderen een overval op een woning heeft gepleegd, waarbij de bewoner werd bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en waarbij de bewoner geweld is aangedaan;
t.a.v. feit 1 subsidiair: met anderen gepoogd heeft een overval op een woning te plegen, waarbij de bewoner werd bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en waarbij de bewoner geweld is aangedaan;
t.a.v. feit 2: in het bezit is geweest van een revolver en munitie;
t.a.v. feit 3: opzettelijk 9,48 gram cocaïne heeft verkocht, heeft afgeleverd, verstrekt, heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overval, zoals hem is ten laste gelegd onder feit 1 primair, heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting en de verklaringen van de medeverdachten.
Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft gepleegd, op basis van hetgeen tijdens de doorzoeking in zijn woning is aangetroffen en de bekennende verklaring van verdachte.
Voorts is naar de mening van de officier van justitie sprake van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, welk feit hem onder feit 3 is ten laste gelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair. Het dossier bevat voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, met uitzondering van het geld. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de overige feiten op de dagvaarding.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Onderstaande voetnoten verwijzen steeds naar het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van politie met nummer 2010072749, welk proces-verbaal doorlopend is genummerd tot en met p. 1255.
Daar waar gesproken wordt over aanvullende of andersoortige processen-verbaal wordt dit vermeld.
De rechtbank is bij zijn beoordeling uitgegaan van de volgende, door de daarbij genoemde wettige bewijsmiddelen onderbouwde, feiten en omstandigheden:
Feit 1
Op 22 maart 2010 wordt door de buurvrouw van aangever [slachtoffer] opgemerkt dat er geen beweging is in het huis van aangever. Uiteindelijk belt mevrouw [X] de politie . Deze gaan met behulp van de reservesleutel die zij in bezit heeft bij aangever [slachtoffer] naar binnen. Zij treffen de heer [slachtoffer] liggend op zijn buik op de grond van zijn slaapkamer aan. Zijn handen en voeten zijn gebonden en hij ligt met zijn gezicht in een kussen. Ook is om zijn hoofd en mond een doek met tape gewikkeld. Zijn gezicht vertoont veel aangezichtsletsel. De politie ziet ook dat de woning overhoop is gehaald .
Aangever heeft verklaard dat er op zondagochtend werd aangebeld. Toen hij opendeed zag hij dat er jongens aan de deur stonden die hem beet pakten en aan de kant duwden. Eén van de mannen had een revolver in zijn hand. Zij hebben hem op het bed neergegooid en er werd iets voor zijn mond gedaan, zodat hij niet kon schreeuwen. Door de andere persoon werden zijn benen vastgebonden. Ook werd hij door een van de jongens geslagen. Achteraf mist hij € 60,= uit zijn portemonnee. .
Als gevolg van de overval heeft het slachtoffer het navolgende lichamelijke letsel opgelopen:
- ernstige onderkoelingsverschijnselen;
- zware hersenschudding;
- diverse bloeduitstortingen/kneuzingen/zwellingen in/aan het gelaat;
- diverse bloeduitstortingen/zwellingen aan/op zijn lichaam;
- gekneusde ribben;
- pijnlijke rechterheup;
- diverse ontvellingen aan zijn bovenlichaam.
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij aangever binnen zijn geweest. In de woning van [medeverdachte 2] hebben zij er voorafgaand over gesproken, maar niet tot in detail. De bedoeling was om geld weg te halen bij iemand. De bedoeling was om twee aan twee naar binnen te gaan. Zowel hij als [medeverdachte 1] hadden een pistool bij zich en beiden hebben dit pistool op de buik van de man gezet. In de slaapkamer gekomen ontstond de worsteling met de man, waardoor de bedden uit elkaar zijn geschoven. [verdachte] heeft de man vastgetaped, maar ontkent de man te hebben geslagen. Het tapen gebeurde omdat de man veel weerstand bood. [medeverdachte 2] heeft de man meermalen op zijn hoofd geslagen, waardoor hij rustig werd. [medeverdachte 1] heeft de woning verlaten op het moment dat [verdachte] de man nog aan het tapen was. [verdachte] bekent sieraden en een horloge meegenomen te hebben .
Verdachte [verdachte] heeft voorts bij de politie het volgende verklaard.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] werd erover gesproken. Toen besloten was om er heen te gaan, is [verdachte] eerst langs huis gereden om een pistool te halen, om daarmee te dreigen. De anderen waren daarvan op de hoogte. Volgens hem was er van tevoren weinig afgesproken. [medeverdachte 1] en hij gingen als eersten naar de woning, ter plaatse bedachten hij en [medeverdachte 1] de rolverdeling, [medeverdachte 1] zou het wapen op de buik van de man zetten en hij zou de mannen dan de woning in duwen. Daarna zou hij, [verdachte], de man tapen. Het wapen van [medeverdachte 1] was geladen. Zijn eigen pistool niet. [medeverdachte 1] heeft de man met zijn pistool tegen het hoofd getikt. De tape lag in de auto van [medeverdachte 1] en was meegenomen uit de woning van [medeverdachte 2]. De bruine tape kwam uit de woning van de man. De man werd door verdachte [verdachte] de slaapkamer in gedreven en op zijn bed gelegd. De man werd echter niet rustig en beiden vielen tussen bedden op de grond. Omdat de man niet rustig werd heeft [verdachte] hem gezegd dat hij hem zou omleggen. [medeverdachte 2] heeft de man vervolgens met zijn hoofd op de grond geslagen, waarna de man door [medeverdachte 2] en hem werd vastgetaped. De mond, handen en voeten van de man werden door hen getaped. Op dat moment werd de woning door de anderen doorzocht. Toen zij de woning verlieten dacht [verdachte] dat zij de man voor dood achter hadden gelaten .
Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van de medeverdachten.
Bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat [A] hem op een verjaardag in Oldebroek heeft verteld dat bij zijn opa geld lag. Hij had hem ook gezegd dat als er iets zou gebeuren, hij wilde meedelen in de opbrengst. [A] is [A] en zijn stiefopa is de heer [slachtoffer]. [A] kon zelf niet meedoen, omdat hij dat weekend zijn kinderen thuis had. Hij verklaart dat hij de voorverkenning met medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gedaan. Er is niet gesproken over tapen, maar het werd wel meegenomen en daarom was hij ervan uitgegaan dat het slachtoffer zou worden getaped. Hij had in de auto [A] een sms gestuurd met de tekst dat het niet gelukt was, [A] had er niet op gereageerd .
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft als volgt verklaard.
Op 20 maart 2010 heeft hij de situatie reeds met medeverdachte [medeverdachte 1] verkend. De volgende ochtend zijn zij er weer naar toe gegaan, samen met [medeverdachte 2] en [verdachte]. Er zou € 75.000,= in het huis aanwezig zijn. Volgens hem was er geen duidelijk plan. [medeverdachte 1] had een wapen. De man is met grijze tape vastgebonden. Deze rol lag in de auto van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] heeft gezien dat [verdachte] met zijn knie op de nek van de man zat, om de man rustig te krijgen .
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hierover het volgende verklaard.
Met zijn vieren zijn zij in de woning van de man geweest. Er zou daar een groot geldbedrag in de meterkast liggen. Hij is samen met [medeverdachte 3] naar binnen gegaan. De andere twee - [medeverdachte 1] en [verdachte] - waren toen al binnen.[verdachte] had een pistool bij zich en was de hele tijd bij de man bij het bed. [verdachte] heeft de man ook vastgetaped. Ook [medeverdachte 3] had een pistool bij zich, waarmee hij de man ook heeft geslagen. [medeverdachte 3] zat bovenop de man en beukte in op die man met zijn handen. Ook heeft hij [medeverdachte 3] met bruin tape gezien. Ook sloeg [medeverdachte 3] de man met zijn handen op zijn hoofd. De [medeverdachte 3] waarover hij eerder heeft verklaard is [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] verklaart voorts dat hij in de woning heeft rond gekeken en in de keuken een portemonnee met daarin kleingeld en passen zag. Hij heeft de portemonnee onaangeroerd laten liggen. Hij is naar buiten gelopen en heeft met [medeverdachte 1] in de auto gewacht op de anderen .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 2] heeft gehoord dat [medeverdachte 2] in de woning is geweest met [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden aangebeld bij de woning. De bedden waren door de worsteling uit elkaar geschoven en de man was er tussen gevallen. Later zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar binnen gegaan. [medeverdachte 2] had man met zijn hoofd op het beton geslagen, om te weten te komen waar het geld zou liggen, omdat zij het geld niet konden vinden in de woning. Volgens [medeverdachte 2] had een ander een kussen op het hoofd van de man gedrukt. Dit was [medeverdachte 1]. De man was vastgetaped met bruine tape uit de woning en het huis was doorzocht. [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden flink liggen worstelen met de man, en [verdachte] had de man een klap gegeven. [medeverdachte 1] had als eerste de woning verlaten omdat hij het niet meer aan kon. [medeverdachte 2] had een tip gekregen. De vader van die tipgever was een kennis of aangetrouwde familie van de man .
Getuige [getuige 2] geeft, omdat zijn naam rondging als mogelijke dader, de politie ongevraagd informatie, inhoudende dat hij van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft gehoord dat zij in de woning waren geweest, samen met iemand waarvan hij de naam niet kent. Eerst gingen twee van de vier mannen naar binnen en later zouden de twee afgewisseld hebben met de twee die aanvankelijk in de auto - op de uitkijk - bleven wachten. [medeverdachte 1] of [verdachte] heeft de man met een pistool geslagen. De man zouden zij op zijn buik hebben gegooid, waarbij iemand een been in de nek van de man hield. [verdachte] heeft de man getaped. De man zou flinke weerstand hebben geboden en er zou geen leven meer in de man hebben gezeten, op het moment dat zij de woning verlieten. Hij weet dat [A] een van de naasten is van het slachtoffer. [A] had hem de uitzending van tv op zijn laptop laten zien .
Bewijsoverwegingen
Uit het hiervoor weergegeven bewijs volgt dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tezamen een overval hebben gepleegd, die werd vergezeld van grof geweld tegen het slachtoffer. Gezien de voorverkenning, de voorbespreking bij [medeverdachte 2] thuis, de wetenschap bij de deelnemers met welk doel zij 21 maart 2010 samen op pad gingen, de wijze waarop de overval is gepleegd en zij tezamen weer huiswaarts keerden, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en dat dit kan worden geduid als het “medeplegen” van die overval.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de (voorwaardelijke) opzet was gericht op het gebruik van geweld. Immers, verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hielden er rekening mee dat het slachtoffer thuis was - wat gezien de dag en het tijdstip van de overval ook voor de hand lag - en zij namen wapens en tape mee om daarmee geweld tegen het slachtoffer te gebruiken dan wel met het gebruik daarvan te dreigen. Zij hebben daarmee allen de kans op de koop toe genomen dat zijzelf en/of hun mededaders daarbij ook geweld zouden gebruiken. Eenmaal in de woning is vervolgens grof geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het handelen van zijn mededader(s) of heeft getracht deze(n) te weerhouden van het verdere gebruik van geweld. Nu sprake is van medeplegen, zijn verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] allen verantwoordelijk voor dit geweld en rekent de rechtbank dit geweld alle vier deze verdachten even zwaar aan.
Door de verdediging is betoogd is dat verdachte geen geld heeft meegenomen, er mogelijk zelfs in het geheel geen geld is weggenomen, en voor zover de medeverdachten dit hebben meegenomen uit de woning van het slachtoffer, dit verdachte niet kan worden verweten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben allen verklaard dat zij kwamen om een flink bedrag te stelen. Dat zij niet konden vinden waarvoor zij waren gekomen en één van hen het mindere heeft meegenomen, maakt nog niet dat de opzet hierop niet aanwezig is geweest en dat hetgeen is voorgevallen slechts kan worden geduid als een poging tot diefstal met geweld. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever dat hij € 60,= mist. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten om meer geld bewezen te verklaren.
Feiten 2 en 3
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] werd een revolver, 55 patronen, zijnde munitie en op cocaïne gelijkende stof aangetroffen. Dit wapen is een verboden wapen, evenals de munitie . De 9,48 gram aan poeder werd positief getest op aanwezigheid van cocaïne . Verdachte heeft bekend dat dit wapen, munitie en de cocaïne van hem was . Op grond hiervan acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair
hij op 21 maart 2010 te Hoogland, gemeente Amersfoort,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en
sieraden, toebehorende aan [slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld door geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat
verdachte en/of zijn mededader(s):
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer] heeft/hebben
gericht en tegen de buik van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt, en
- die [slachtoffer] naar de slaapkamer heeft/hebben geduwd, en
- het hoofd en/of de haren van die [slachtoffer] heeft/hebben beetgepakt en het
hoofd van die [slachtoffer] tegen de vloer heeft/hebben geslagen, en
- de handen en de voeten van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, en
- een doek en tape rond de mond en het hoofd van die [slachtoffer]
heeft/hebben gedaan, en
- die [slachtoffer], heeft/hebben geslagen en/of gestompt;
2.
hij op 27 mei 2010 te Zwolle, een wapen van categorie III, te weten een revolver,
en munitie van categorie III, te weten 55 scherpe patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 27 mei 2010 te Zwolle, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9,48 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 jaar en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft daarom verzocht om een lagere straf dan geëist op te leggen, opdat verdachte zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om aan zijn problematiek te werken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bewezen is verklaard dat de verdachte op 21 maart 2010 samen met anderen een gewelddadige, gewapende overval heeft gepleegd. De overval vond plaats in de woning van het slachtoffer. Hiermee is een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy en integriteit van het slachtoffer. Verdachte en de medeverdachten zijn, nadat het slachtoffer nietsvermoedend de deur had geopend, de woning binnengedrongen, waarbij zij een vuurwapen op die persoon hadden gericht. Het slachtoffer werd bedreigd met de dood als hij niet rustig zou blijven. Ook hebben de verdachten het slachtoffer met zijn hoofd op de grond geslagen, waardoor hij ernstig letsel heeft bekomen, daarbij is het slachtoffer ook nog vastgetaped. Vervolgens hebben de daders het slachtoffer in vreslijke omstandigheden achtergelaten. Door verdachte en zijn medeverdachten zijn geld en sieraden meegenomen.
Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven ernstige en langdurige psychische schade aanrichten bij de slachtoffers. Het slachtoffer heeft nadien niet meer zelfstandig kunnen en durven wonen, het heeft dus zeer veel impact op hem gehad, zoals hij ook heeft verwoord in zijn schriftelijke slachtofferverklaring. De verdachten hebben zich kennelijk laten leiden door de zucht naar financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat een dergelijk feit de rechtsorde schokt en bijdraagt aan algemene gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij na de overval op geen enkele wijze getracht heeft hulp te vragen voor het slachtoffer bijvoorbeeld door een anoniem telefoontje naar 112.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit.
Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een flinke hoeveelheid cocaïne.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van onder meer geweldsdelicten en vermogensdelicten. Zelfs het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep was voor hem kennelijk geen beletsel door te gaan met het plegen van strafbare feiten.
In het advies van de Reclassering, opgesteld door Tactus verslavingszorg d.d. 29 oktober 2010, wordt geadviseerd om verdachte een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, alsmede om verdachte te onderwerpen aan een onderzoek door het NFIP, om een indicatie te verkrijgen voor een kliniek die voldoende is toegerust op de problematiek van verdachte. De rechtbank ziet daartoe, gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, echter geen aanleiding.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, daarbij aansluiting zoekend bij de straffen die door deze rechtbank doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 16.065,= voor
feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 15.875,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 2.375,= ter zake van materiële schade en € 13.500,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De overige hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 6 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 9 april 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36b, 36c, 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 en 3;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en 4;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 9 april 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 07/400205-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 15.875,=, waarvan € 2.375,= ter zake van materiële schade en € 13.500,= ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer van de mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 15.875,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 114 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van C. Lith, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 november 2010.