Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 252856 / HA ZA 08-1570
Vonnis in incident van 17 november 2010
1. MR. WILLEM JAN MAURITS VAN ANDEL,
wonende te Vleuten, gemeente Utrecht,
2. MR. HENDRIK DULACK,
wonende te Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van
de naamloze vennootschap Landis Group N.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landis Group B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landis ICT Group B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Detron Zakelijke Netwerken B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Detron Group B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Detron Metaal B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ICT.com B.V.,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. H. Pasman te Utrecht,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M. Griffiths te Amsterdam,
en
7. de openbare maatschap van accountants
ERNST & YOUNG ACCOUNTANTS,
mede kantoorhoudende te Eindhoven,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna de curatoren, de voormalig bestuurders en commissarissen en de maatschap Ernst & Young genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 23 en 24 juni 2008, met producties, van de zijde van de curatoren;
- de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, tot afschrift van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv en tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv van de zijde van de voormalig bestuurders en commissarissen;
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties, van de zijde van de curatoren;
- de akte uitlating producties en overlegging producties van de zijde van de voormalig bestuurders en commissarissen;
- het vonnis van de rechtbank van 10 februari 2010 waarbij de rechtbank heeft bevolen dat aansluitend aan de te houden pleidooizitting in het incident een comparitie van partijen wordt gehouden om te bezien of procedure-afspraken kunnen worden gemaakt (regiezitting) en zo mogelijk of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
- de pleidooien in het incident en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken en de pleitnotities.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. Op 23 april 2002 hebben de naamloze vennootschap Landis Group N.V. en de tot die groep behorende vennootschappen (hierna gezamenlijk aan te duiden als Landis) surséances van betaling verkregen, met aanstelling van de curatoren als bewindvoerders. Die surséances van betaling zijn nadien, in de periode van 8 juli 2002 tot en met 5 september 2002, omgezet in faillissementen met benoeming van de curatoren als zodanig.
2.2. De vennootschap naar Schots recht The Royal Bank of Scotland PLC, de naamloze vennootschap KBC Bank N.V., de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., de vennootschap naar Belgisch recht Banco Monte Paschi Belgio N.V., de vennootschap naar Frans recht Caisse Régionale de Crédit Agricole Mutuel de Pais et D’Ile de France S.A., de naamloze vennootschap Commerz Nederland N.V., de naamloze vennootschap ING Bank N.V., de vennootschap naar Engels recht LB UK RE Holdings LTD. (in administration), de vennootschap naar Engels recht National Westminster Bank PLC, de vennootschap naar Oostenrijks recht Raiffeisen Zentralbank Österreich AG, en de vennootschap naar Frans recht Société Générale S.A., hebben Landis een gesyndiceerde, niet-gesecureerde lening verstrekt tot een bedrag van EUR 175 miljoen. Die lening is in de tweede helft van 2000 tot stand gekomen.
2.3. De curatoren hebben in augustus 2008 de voormalig bestuurders en commissarissen aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort, dat door de curatoren wordt begroot op ongeveer EUR 165 miljoen.
2.4. De curatoren hebben de na de faillietverklaring bij Landis aangetroffen bescheiden (papier en digitaal) ter opslag aangeboden bij de besloten vennootschap Saan Archiefbeheer B.V. te Utrecht (hierna te noemen Saan), waar Landis haar archief aanhield.
3. De vordering in de hoofdzaak
3.1. De vordering in de hoofdzaak van de curatoren jegens de voormalig bestuurders en commissarissen strekt ertoe -kort weergegeven en voor zover thans van belang- dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de voormalig bestuurders en commissarissen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur c.q. toezicht.
3.2. De vordering in de hoofdzaak richt zich tevens tegen de maatschap Ernst & Young, de accountant van Landis. De vordering in de hoofdzaak van de curatoren jegens de maatschap Ernst & Young strekt ertoe -kort weergegeven en voor zover thans van belang- dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat ook Ernst & Young hoofdelijk aansprakelijk is voor het faillissementstekort op grond van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad.
4. De vordering in het incident
a) tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en tot ontvangst van afschrift van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv
4.1. De voormalig bestuurders en commissarissen vorderen in dit incident dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij wijze van voorlopige voorziening:
(i) de curatoren zal bevelen van de documenten in het bij Saan opgeslagen archief binnen twee maanden na betekening van het vonnis in het incident een deugdelijke archieflijst aan de voormalig bestuurders en commissarissen te verstrekken, waarop eenvoudig en snel is terug te vinden waar ieder individueel bij Saan aanwezig document zich bevindt;
(ii) de curatoren zal bevelen binnen twee maanden na betekening van het vonnis in het incident het bij Saan opgeslagen archief op orde te brengen, zodanig dat op basis van de te verstrekken archieflijst stukken uit het archief van Landis eenvoudig en snel kunnen worden opgevraagd en gevonden;
(iii) de curatoren zal bevelen telkens onverwijld (binnen drie werkdagen nadat erom is gevraagd) de stukken te verstrekken die de voormalig bestuurders en commissarissen op basis van de op te stellen archieflijst uit het archief bij Saan zullen opvragen, door verzending per gewone post aan hun advocaten;
(iv) de curatoren zal bevelen binnen twee weken na betekening van het vonnis in het incident van de documenten in het Schaduwarchief een deugdelijke archieflijst aan de voormalig bestuurders en commissarissen te verstrekken, waarop eenvoudig en snel is terug te vinden waar ieder individueel in het Schaduwarchief aanwezig document zich bevindt;
(v) de curatoren zal bevelen telkens onverwijld (binnen drie werkdagen nadat erom is gevraagd) de stukken te verstrekken die de voormalig bestuurders en commissarissen op basis van de op te stellen archieflijst uit het Schaduwarchief zullen opvragen, door verzending per gewone post aan hun advocaten, althans
-subsidiair- de curatoren zal bevelen de voormalig bestuurders en commissarissen onverwijld na betekening van het vonnis in het incident onbelemmerde toegang te verstrekken tot het Schaduwarchief op het kantoor van mr. Van Andel, opdat zij daarin ongehinderd onderzoek kunnen verrichten en ter plaatse stukken kunnen inzien en kopiëren op dezelfde kopieerfaciliteiten waarvan de curatoren en hun kantoorgenoten doorgaans gebruikmaken;
(vi) de curatoren zal bevelen binnen twee weken na betekening van het vonnis in het incident aan de voormalig bestuurders en commissarissen digitale kopieën te verstrekken van alle e-mailboxen en overige elektronische bestanden van Landis waarover de curatoren beschikken; en
(vii) de curatoren zal bevelen binnen twee maanden na betekening van het vonnis in het incident een deugdelijk overzicht van alle digitale bestanden waarover de curatoren beschikken aan de voormalig bestuurders en commissarissen te verstrekken;
een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad en onder bepaling dat (a) pas zal worden voortgeprocedeerd in de hoofdzaak wanneer integraal aan de onderdelen (i) tot en met (vii) is voldaan, (b) de equality of arms zodoende hersteld zal zijn en (c) de voormalig bestuurders en commissarissen vervolgens voldoende tijd hebben gehad hun verweer in de hoofdzaak, op basis van de door voldoening aan (i) tot en met (vii) verkregen informatie, nader vorm te geven en op schrift te stellen, en voorts voor ieder bevel op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,--, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, voor elke dag (een deel daarvan inbegrepen) dat niet volledig aan het desbetreffende bevel wordt voldaan,
zulks met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de curatoren in de kosten van dit incident.
4.2. De voormalig bestuurders en commissarissen hebben aangevoerd dat de curatoren stukken waarover zij wel beschikken achterhouden, dat stukken onder verantwoordelijkheid van de curatoren zijn verdwenen en dat het (schaduw)archief van Landis zodanig slecht is geïndexeerd en gearchiveerd dat onderzoek in het archief (zowel het papieren als het digitale archief) voor de voormalig bestuurders en commissarissen nauwelijks mogelijk is, waardoor zij in hun verweermogelijkheden worden geschaad. Naar de stelling van de voormalig bestuurders en commissarissen hebben zij dan ook bij de gevorderde incidentele voorlopige voorziening belang.
4.3. Daarnaast werpen de curatoren -naar de stelling van de voormalig bestuurders en commissarissen- telkens belemmeringen op bij de inzage van stukken en de digitale bestanden, waardoor zij eveneens in hun verweermogelijkheden worden geschaad. In verband daarmee vorderen de voormalig bestuurders en commissarissen afgifte van de stukken en de digitale bestanden, voor zover nodig tevens op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv.
4.4. De voormalig bestuurders en commissarissen hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de handelwijze van de curatoren in strijd is met het beginsel van ‘fair play’. Zij hebben zich tevens beroepen op het in artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde beginsel van ‘equality of arms’.
4.5. De curatoren betwisten dat zij belemmeringen hebben opgeworpen en dat zij in strijd met de beginselen van ‘equality of arms’ en ‘fair play’ hebben gehandeld. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij voortdurend, en voor zover zij daar de beschikking over hadden, de voormalig bestuurders en commissarissen in de gelegenheid hebben gesteld kennis te nemen van stukken en digitale bestanden uit het Landis-archief.
4.6. De rechtbank zal hierna -voor zover nodig- op de overige stellingen van partijen ingaan.
5. De beoordeling in het incident
a) tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en tot ontvangst van afschrift van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv
Algemeen
5.1. De voormalig bestuurders en commissarissen betogen dat de curatoren in strijd handelen met de Praktijkregels van Insolad en het door mr. R.J. Schimmelpenninck gepubliceerde “Protocol oorzakenonderzoek voor complexe faillissementen”. Die publicatie behelst een voorstel voor een protocol waarin is vastgelegd hoe de curator zijn onderzoek in grote faillissementen dient in te richten en waarin tevens beginselen van ‘fair play’ zijn opgenomen. Zij stellen dat de curatoren onzorgvuldig en in strijd met die beginselen van ‘fair play’ hebben gehandeld.
5.2. Daargelaten de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan deze Praktijkregels en het voorstel voor een protocol -partijen verschillen daarover van mening- kunnen de stellingen die de voormalig bestuurders en commissarissen in verband daarmee naar voren hebben gebracht slechts aan de orde komen voor zover die van belang zijn bij de beoordeling of de incidentele vordering toewijsbaar is.
5.3. De voormalig bestuurders en commissarissen beroepen zich daarnaast op het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces dat meebrengt dat partijen gelijke kansen moeten krijgen hun zaak aan de rechter voor te leggen. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de door hen ingestelde vorderingen er toe leiden dat de ongelijkheid die thans tussen partijen bestaat wordt weggenomen en dat daarmee een ‘equality of arms’ wordt gecreëerd. De rechtbank zal daarop hierna ingaan bij de beoordeling van de vorderingen.
5.4. De voormalig bestuurders en commissarissen uiten in dit incident tevens bezwaren tegen de wijze van totstandkoming van een op verzoek van de curatoren uitgebracht rapport van de onderzoekscommissie en de wijze van totstandkoming van de rapportage van de door de Ondernemingskamer benoemde enquêteurs. Die bezwaren bestaan daaruit dat die rapportages gebaseerd zijn op eenzijdig door de curatoren aangeleverde informatie. In verband met die door de voormalig bestuurders en commissarissen geuite bezwaren is tussen partijen in dit incident een debat ontstaan. Het antwoord op de vraag of die geuite bezwaren terecht zijn, moet echter in het kader van de bewijswaardering in de hoofdzaak worden beoordeeld en gaat het kader van dit incident te buiten. Daarop zal thans dan ook niet worden ingegaan.
De provisionele vordering
5.5. De vorderingen van de voormalig bestuurders en commissarissen onder (i), (ii), (iv) en (vii) strekken ertoe dat de curatoren het (schaduw)archief op orde zullen brengen en daarvan en van de digitale bestanden deugdelijke archieflijsten zullen opstellen. De vorderingen onder (iii), (v) en (vi) strekken tot afgifte van stukken en digitale bestanden en tot het verlenen van toegang en tot het doen van ongehinderd onderzoek op het kantoor van mr. Van Andel.
5.6. De rechtbank stelt voorop dat is gebleken dat geen zelfstandig “Schaduwarchief” bestaat. Hetgeen door de voormalig bestuurders en commissarissen als zodanig wordt aangeduid, betreft stukken uit het archief van Saan die de curatoren (tijdelijk) uit het archief bij Saan hebben gelicht en die zich op hun kantoor bevinden in verband met de afwikkeling van het faillissement. Ook namens de voormalig bestuurders en commissarissen is tijdens het pleidooi aangegeven dat met het “Schaduwdossier” wordt bedoeld de door de curatoren uit het archief van Saan gelichte stukken die zij relevant achten en die zich op hun kantoor bevinden. Dit betreft echter geen afzonderlijk archief, maar maakt deel uit van het archief dat zich voor het overige bij Saan bevindt. Teneinde te voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat sprake is van twee los van elkaar bestaande Landis-archieven, zal de rechtbank hierna de stukken en de digitale bestanden die zich bij Saan bevinden én de stukken en digitale bestanden die zich -tijdelijk- bij de curatoren bevinden gezamenlijk aanduiden als het Landis-archief of archief.
5.7. Bij een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv geldt als uitgangspunt dat deze samenhangt met de hoofdvordering en dat deze strekt tot het bevelen van een voorlopige maatregel in het kader van het geding in de hoofdzaak en voor de duur daarvan. De provisionele vordering is naar haar aard dan ook gericht op het treffen van een maatregel van voorlopige aard, te weten voor de duur van het geding. Voor zover de voormalig bestuurders en commissarissen hun incidentele vorderingen dan ook op het bepaalde in artikel 223 Rv baseren, moet worden beoordeeld of het vorderingen betreft in de hiervoor vermelde zin.
5.8. De door de voormalig bestuurders en commissarissen ingestelde vorderingen (het op orde brengen van het archief, het opstellen van archieflijsten door de curatoren, het afgeven van stukken, het verstrekken van digitale bestanden, het verlenen van toegang en het doen van ongehinderd onderzoek op het kantoor van mr. Van Andel) voldoen niet aan de hier geldende vereisten. Met name is niet voldaan aan de eis dat de gevorderde voorlopige voorzieningen samenhangen met de hoofdvordering in de hoofdzaak. Van die samenhang is immers, gelet op de strekking van artikel 223 lid Rv, geen sprake indien de gewenste voorlopige voorzieningen, zoals de onderhavige, slechts tot doel hebben de incidentele eisers middelen of mogelijkheden te verschaffen ten behoeve van de formulering van hun standpunten in de hoofdzaak.
5.9. Voor zover de voormalig bestuurders en commissarissen zich met betrekking tot deze vorderingen beroepen op het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, kan dit beroep niet slagen. Van ongelijke kansen om de zaak aan de rechter voor te kunnen leggen is geen sprake, nu partijen in zoverre in dezelfde situatie verkeren. De huidige toegankelijkheid van het archief en de mate waarin van de archiefinhoud lijsten zijn opgesteld, gelden immers gelijkelijk voor alle partijen.
Exhibitie
5.10. De rechtbank leidt echter uit de stellingen van de voormalig bestuurders en commissarissen af, dat zij hun vorderingen tot afgifte dan wel inzage tevens baseren op het bepaalde in artikel 843a Rv.
5.11. Vaststaat dat de curatoren het archief van Landis onder hun berusting hebben. Daarmee beschikken zij als eisers in de hoofdzaak over een aanzienlijke hoeveelheid gegevens, waarover de voormalig bestuurders en commissarissen als gedaagden in de hoofdzaak niet kunnen beschikken. Dit is echter niet zonder meer in strijd met het in artikel 6 EVMR neergelegde beginsel van ‘equality of arms’. De omstandigheid dat een van partijen over een substantieel betere bewijspositie beschikt mag dit weliswaar niet in de weg staan, maar het in artikel 6 EVRM neergelegde beginsel brengt nog niet mee dat elk van partijen toegang dient te krijgen tot alle bewijsmiddelen waarover haar wederpartij kan beschikken.
Een algemene exhibitieplicht kent het Nederlands procesrecht niet. Wel kan de rechter op grond van het bepaalde in artikel 22 Rv bevelen dat een bepaalde partij stukken in het geding brengt, maar een partij kan dit op grond van gewichtige redenen weigeren.
5.12. Daarnaast bestaat de mogelijk voor een partij om op grond van artikel 843a Rv inzage te verkrijgen in stukken waarover hijzelf niet beschikt, zoals thans aan de orde.
5.13. Voor toewijzing van een incidentele vordering ex artikel 843a Rv dient aan vier cumulatieve voorwaarden te worden voldaan:
1) degene die vordert dient een rechtmatig belang bij zijn vordering te hebben,
2) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden,
3) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is,
4) de vordering moet zijn gericht tegen degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Indien aan deze vier voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven, indien
a) gewichtige redenen zich daartegen verzetten of
b) redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
5.14. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de voormalig bestuurders en commissarissen niet aan het hiervoor onder 2) vermelde vereiste voor toewijzing van een incidentele vordering ex artikel 843a Rv voldaan. De voormalig bestuurders en commissarissen vorderen immers geen afgifte van dan wel inzage in met name genoemde (digitale) bescheiden, maar afgifte van dan wel inzage in het totale (papieren en digitale) archief van Landis dat zich onder de curatoren bevindt. Het had op de weg van de voormalig bestuurders en commissarissen gelegen duidelijk aan te geven in welke met name genoemde stukken en digitale bestanden zij inzage wensen. Dit mocht van hen worden verwacht, nu zij -als de voormalig bestuurders en commissarissen van Landis - geacht moeten worden op de hoogte te zijn van de stukken en digitale bestanden die zich in het Landis-archief bevinden en die voor hen van belang kunnen zijn.
5.15. De stelling van de voormalig bestuurders en commissarissen dat een aantal stukken en digitale bestanden zich niet meer in het archief bevinden, omdat die zijn weggegooid dan wel omdat door de curatoren ondernemingen zijn verkocht, maakt dit niet anders. Voor zover de curatoren die stukken en digitale bestanden niet meer onder hun berusting hebben, om welke reden dan ook, kunnen zij ook niet verplicht worden tot inzage daarin dan wel afgifte daarvan. Zij verkeren daartoe dan immers in de onmogelijkheid.
5.16. De rechtbank stelt dan ook vast dat de curatoren zich jegens de voormalig bestuurders en commissarissen terecht op het standpunt hebben gesteld dat indien de voormalig bestuurders en commissarissen (digitale) bescheiden willen inzien en daarvan afschrift willen, zij dienen aan te geven welke bescheiden het betreft. Uit de door de curatoren bij hun conclusie van antwoord in het incident overgelegde producties (onder meer de producties 179 tot en met 203) blijkt dat voor zover dit door de voormalig bestuurders en commissarissen is verzocht, zij ook in de gelegenheid zijn gesteld met name te noemen stukken in te zien. Zij hebben van die stukken afschriften verkregen. Voorts is hen de gelegenheid geboden tot inzage in het archief. Dat de voormalig bestuurders en commissarissen om hen moverende redenen daarvan hebben afgezien, kan in redelijkheid niet aan de curatoren worden tegengeworpen. Gelet op het belang dat de voormalig bestuurders en commissarissen stellen te hebben bij inzage in die stukken, ligt het voor de hand dat het tijds- en kostenaspect dat met de inzage gemoeid zou zijn voor hen niet van doorslaggevende betekenis is. Daar komt bij dat de voormalig bestuurders en commissarissen de tijd en kosten die daarmee gemoeid zijn zelf kunnen beperken door aan de curatoren inzage van met name genoemde stukken en digitale bestanden te verzoeken. Dat de curatoren daartoe niet bereid zijn, is niet gebleken. De omstandigheid dat -zoals de voormalig bestuurders en commissarissen stellen- er drie versies van de archieflijst zijn en de inhoud van bepaalde archiefdozen niet (volledig) overeenkwam met hetgeen op de archieflijst was vermeld, maakt dit niet anders. Het betreft immers een zeer omvangrijk archief, zodat aannemelijk is dat -zoals de curatoren aanvoeren- de archieflijsten in de loop der tijd aangevuld moesten worden en dat bij het opbergen van de stukken mogelijk een vergissing is gemaakt.
5.17. Het hiervoor overwogene leidt dan ook tot de conclusie dat het onder (i) tot en met (vii) gevorderde moet worden afgewezen.
5.18. De voormalig bestuurders en commissarissen hebben de rechtbank verzocht voor zover het tussenvonnis de gehele of gedeeltelijke afwijzing behelst van hetgeen -anders dan als voorlopige voorziening- is gevorderd, op grond van artikel 337 lid 2 Rv te bepalen dat tussentijds hoger beroep mogelijk is.
Voor zover die situatie zich voordoet, zal de rechtbank het verzoek niet honoreren, nu onvoldoende gronden bestaan om van de in artikel 337 lid 1 Rv neergelegde hoofdregel af te wijken.
5.19. De voormalig bestuurders en commissarissen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
b) tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv
5.20. De voormalig bestuurders en commissarissen vorderen in het vrijwaringsincident dat haar wordt toegestaan de vennootschap naar Schots recht The Royal Bank of Scotland PLC, de naamloze vennootschap KBC Bank N.V., de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., de vennootschap naar Belgisch recht Banco Monte Paschi Belgio N.V., de vennootschap naar Frans recht Caisse Régionale de Crédit Agricole Mutuel de Pais et D’Ile de France S.A., de naamloze vennootschap ING Bank N.V., de vennootschap naar Engels recht LB UK RE Holdings LTD. (in administration), de vennootschap naar Engels recht National Westminster Bank PLC, de vennootschap naar Oostenrijks recht Raiffeisen Zentralbank Österreich AG, en de vennootschap naar Frans recht Société Générale S.A. (en hun eventuele rechtsopvolgers onder bijzondere of algemene titel), in vrijwaring op te roepen.
5.21. Tijdens het pleidooi hebben de voormalig bestuurders en commissarissen hun vordering in dit incident vermeerderd in die zin dat tevens in vrijwaring moet worden opgeroepen de naamloze vennootschap Commerz Nederland N.V., nu die bank eveneens deel uitmaakte van het syndicaat dat de lening aan Landis heeft verstrekt.
De curatoren hebben tijdens het pleidooi meegedeeld dat zij geen bezwaar hebben tegen die vermeerdering van eis in het vrijwaringsincident, zodat de rechtbank hierna op die vermeerderde vordering tot oproeping in vrijwaring zal beslissen.
5.22. De curatoren hebben zich ten aanzien van de vordering van de voormalig bestuurders en commissarissen in het vrijwaringsincident gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.23. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
5.24. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident tot oproeping in vrijwaring geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident
tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en tot ontvangst van afschrift van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv
6.1. wijst het gevorderde af,
6.2. veroordeelt de voormalig bestuurders en commissarissen in de kosten van het incident, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op EUR 904,00,
tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv
6.3. staat de voormalig bestuurders en commissarissen toe dat tegen de terechtzitting van woensdag 22 december 2010 worden gedagvaard:
- de vennootschap naar Schots recht The Royal Bank of Scotland PLC,
- de naamloze vennootschap KBC Bank N.V.,
- de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
- de vennootschap naar Belgisch recht Banco Monte Paschi Belgio N.V.,
- de vennootschap naar Frans recht Caisse Régionale de Crédit Agricole Mutuel de Pais et D’Ile de France S.A.,
- de naamloze vennootschap ING Bank N.V.,
- de vennootschap naar Engels recht LB UK RE Holdings LTD. (in administration),
- de vennootschap naar Engels recht National Westminster Bank PLC,
- de vennootschap naar Oostenrijks recht Raiffeisen Zentralbank Österreich AG,
- de vennootschap naar Frans recht Société Générale S.A.,
- de naamloze vennootschap Commerz Nederland N.V
(en hun eventuele rechtsopvolgers onder bijzondere of algemene titel),
6.4. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 23 februari 2011 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.A. Steenbergen, A.M. Verhoef en L.A.C. de Vaan en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.?