parketnummer: 16/511639-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 september 2010
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadslieden: mr. R.D.A. van Boom en mr. M.H.H. Meulemeesters, beiden advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 495 van het Wetboek van Strafvordering heeft de kinderrechter de zaak op de terechtzitting van 2 juni 2010 naar deze kamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 februari 2010 te Benschop openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1].
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging, met dien verstande dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte en/of de medeverdachte [aangever 1] heeft/hebben gestompt. Ten aanzien van dat gedeelte heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Verdachte ontkent immers zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit en de verschillen in de getuigenverklaringen leiden tot te veel onduidelijkheid en twijfel.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en acht de navolgende feiten en omstandigheden daartoe redengevend.
Aangever [aangever 1] ([aangever 1]) heeft verklaard dat hij op 8 februari 2010 rond 21.15 uur de kantine van de sporthal in Benschop verliet. Hij pakte zijn fiets en zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte] naar hem toe liepen. [medeverdachte 1] vroeg aan [aangever 1] of hij even mee wilde lopen. [aangever 1] gaf hieraan gevolg. Na ongeveer twintig meter stopten [medeverdachte 1] en [verdachte] met lopen. Gelijk hierop hief [medeverdachte 1] zijn rechter arm op en sloeg hij meermalen met gebalde vuist aan de linkerzijde van het gezicht van [aangever 1]. Ook [verdachte] stompte [aangever 1] meerdere keren tegen het gezicht. [aangever 1] heeft voorts ter zitting verklaard dat hij de beide verdachten heeft herkend als [medeverdachte 1] en [verdachte], de jongens die hem gestompt hebben. Uit de aangifte blijkt dat het feit werd gepleegd op de [adres] te Benschop, gemeente Lopik.
Uit de medische informatie volgt dat [aangever 1] door het geweld een bloeding in het oogwit van het linkeroog, een zwelling aan de linkerzijde van het gezicht, de wang en de bovenlip en kleine bloeduitstortingen op de linkerwang en de neus heeft opgelopen. Ook werden door de huisarts tekenen van kneuzingen waargenomen.
Getuige [getuige 1] ([getuige 1]/[getuige 1]) heeft verklaard dat hij op 8 februari 2010 rond 21.10 uur samen met [getuige 2] de sporthal verliet om bij zijn tante zijn scooter op te halen. Op de heenweg naar zijn tante zag hij op de [adres] te Benschop twee jongens staan. Eén van hen herkende hij als [medeverdachte 1]. Nadat hij zijn scooter had opgehaald, is [getuige 1] direct met [getuige 2] teruggegaan richting de sporthal. Op de [adres] zag hij weer [medeverdachte 1] en dezelfde jongen lopen. Zij liepen in de richting van de [adres]. Op de [adres] zag hij [aangever 1] staan, een beetje wankel op zijn benen. Hij zag dat zijn oog helemaal rood was, dat zijn gezicht dik was en dat zijn oog een beetje hing. Ook zag hij een sneetje bij zijn neus.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 8 februari 2010 rond 21.10 uur samen met [getuige 1] is weggegaan uit de kantine van de sporthal om bij de tante van [getuige 1] de scooter van [getuige 1] op te halen. Onderweg zag [getuige 2] [medeverdachte 1] en een andere jongen staan langs de [adres]. Nadat zij de scooter hadden opgehaald, zijn [getuige 2] en [getuige 1] samen teruggereden richting de sporthal. Op de [adres] zag [getuige 2] dat de fiets van [aangever 1] aan de rechterkant van de straat lag. Ongeveer vijftien meter verderop zag hij [medeverdachte 1] en [verdachte] lopen in de richting van de [adres]. Hij weet dat [verdachte] de oudere broer is van [medeverdachte 1]. Hij is ze gepasseerd en zag toen [aangever 1] staan net na de kruising [adres] met de [adres]. Hij zag dat [aangever 1] er dizzy uitzag en dat zijn linkeroog rood was en hing. Hij zag aan de andere kant langs [aangever 1] neus een sneetje van ongeveer 2 centimeter en een scheur in zijn onderlip.
Uit de voornoemde getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en de medeverdachte kort voor én kort na het tijdstip van het ten laste gelegde feit in de nabijheid van de plaats delict zijn gezien. Bovendien heeft geen van de ter zitting op verzoek van de verdediging gehoorde getuigen, te weten [naam], [naam], [naam] en [naam], een zo nauwgezette verklaring gegeven, ook niet in onderling verband bezien, dat uitgesloten is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op het tijdstip van de openlijke geweldpleging op de [adres] te Benschop kunnen zijn geweest. De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan het ten laste gelegde feit.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 februari 2010 te Benschop, gemeente Lopik met een ander op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld bestond uit het meermalen stompen tegen het gezicht van die [aangever 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek van de dag die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde werkstraf fors te matigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich zonder enig kenbare aanleiding samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [aangever 1]. Het door hen gebruikte geweld bestond uit het meermalen stompen tegen het gezicht van die [aangever 1], die als gevolg hiervan ook letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht dergelijk agressief handelen ontoelaatbaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van dergelijk geweld nog geruime tijd (psychische) gevolgen daarvan kan ondervinden. Daarnaast brengt een dergelijk geweldsdelict gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 25 maart 2010. De Raad heeft geen zorgen geconstateerd op de leefgebieden van verdachte. Evenmin lijkt verdachte problemen te hebben met zijn agressieregulatie. De kans op recidive wordt niet aanwezig geacht. Oplegging van een leerstraf of hulpverlening acht de Raad gelet op het voornoemde niet geïndiceerd. De Raad adviseert een werkstraf op te leggen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt in beginsel alleen een onvoorwaardelijke werkstraf. Aangezien verdachte geen verantwoording heeft willen afleggen voor het door hem gepleegde feit ziet de rechtbank geen reden om de door de officier van justitie gevorderde werkstraf (deels) voorwaardelijk op te leggen, zoals door de raadsman is verzocht. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf mede gelet op de straf die aan de medeverdachte wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 25 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 september 2010.
Mr. J.P. Killian en mr. S. Wijna zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.