ECLI:NL:RBUTR:2010:BO2596

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710415-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling coffeeshopeigenaar voor bewerking, verwerking en bezit van hennep en hasjiesj

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 november 2010 uitspraak gedaan tegen een coffeeshopeigenaar, die werd beschuldigd van het bewerken, verwerken en bezitten van hennep en hasjiesj. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in [woonplaats], werd geconfronteerd met meerdere feiten die verband hielden met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bewerken en verwerken van grote hoeveelheden softdrugs, en dat hij opzettelijk hennep en hasjiesj aanwezig had in zijn coffeeshop en andere panden. De rechtbank vond voldoende bewijs in de vorm van dactyloscopische sporen en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoekingen onrechtmatig waren, en concludeerde dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de gevolgen van overtredingen in de context van de coffeeshopsector.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710415-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1970] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(feit 1)
zich schuldig heeft gemaakt aan het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van een hoeveelheid hennep en hasjiesj, dan wel hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] in [plaats];
(feit 2)
samen met anderen een hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] in [plaats];
(feit 3)
Samen met anderen een hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad in een pand (coffeeshop) aan de [adres] in [plaats].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft betoogd dat de start van het onderzoek en de doorzoeking aan de [adres] te [plaats] onrechtmatig zijn geweest. Ten eerste omdat er onvoldoende sprake was van een redelijk vermoeden van schuld voorafgaand aan het binnentreden. Nu sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking, dienen ook de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen te worden uitgesloten voor het bewijs.
Ten tweede omdat op het moment dat bij de meterkast niet bleek van enige bijzonderheid of afwijking van de meterstand, de politie haar onderzoek had moeten afbreken en aldus er geen sprake (meer) was van een verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten heeft de raadsman – onder meer – betoogd dat niet bewijsbaar is dat verdachte op enigerlei wijze de beschikking heeft gehad over de aangetroffen softdrugs. Het feit dat er vingerafdrukken van verdachte op plastic zakken zijn aangetroffen, doet daaraan niet af, aangezien niet is uit te sluiten dat verdachte de plastic zakken schoon en leeg ooit in zijn handen heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van medeplegen van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad daaromtrent.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het onder 1 tenlastegelegde het volgende.
Op 30 november 2009 is onderzoek ingesteld door brigadier [verbalisant 1], coördinator hennepzaken district Eemland-Zuid, naar het adres [adres] te [plaats]. Dit naar aanleiding van een melding van Eneco dat er sprake is van een zeer hoog energieverbruik. [verbalisant 1] is diezelfde datum ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat het raam op de begane grond was afgedicht en ook de brievenbus in de deur aan de binnenkant was afgedicht met plastic. Volgens personen bij aangrenzende bedrijven zagen zij nagenoeg nooit iemand bij het bedrijf of hoorden zij geluiden. Bij navraag bij de Kamer van Koophandel bleek dat het aldaar gevestigde bedrijf, [bedrijf ] v.o.f., op naam staat van verdachte en [A]. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat verdachte eigenaar is van coffeeshop [coffeeshop ] in [plaats].
Op 21 december 2009 is verbalisant [verbalisant 1], blijkens het proces-verbaal van bevindingen , met zijn collega’s [B], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] opnieuw naar het pand gegaan teneinde binnen te treden. [A] is ter plaatse gekomen en heeft toestemming gegeven in het bedrijfspand te komen kijken. Dit wordt bevestigd door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Alle drie de verbalisanten verklaren dat zij, na opening van de voordeur door [A], zij een sterke geur van hennep roken.
Gelet op voornoemde processen-verbaal van bevindingen is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Dit redelijk vermoeden was gebaseerd op voornoemde feiten en omstandigheden, zoals deze op 30 november 2009 waren gebleken.
Het enkele feit dat op 21 december 2009 bij controle van de meterkast in het pand bleek dat de zegels niet verbroken waren en het hoge energieverbruik kennelijk op een fout doorgegeven of genoteerde meterstand berustte, doet daaraan niet af. Het verweer van de raadsman dat de verbalisanten op dat moment hun onderzoek ter plaatse hadden moeten staken, verwerpt de rechtbank. Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten een sterke hennepgeur roken op het moment dat verdachte de deur opende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] wel degelijk toestemming gegeven het pand te betreden en heeft zich dit niet beperkt tot het bekijken van de meterkast. [A] heeft dit ten overstaan van de officier van justitie d.d. 23 februari 2010 ook bevestigd . Hij heeft vrijwillig met zijn sleutels de voordeur geopend, en nadien ook de kluis en de kofferbakken van de auto’s.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de doorzoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
Het verzoek van de raadsman verbalisant [verbalisant 1] als getuige te horen, indien de rechtbank de doorzoeking rechtmatig zou oordelen, wijst de rechtbank af. De rechtbank heeft reeds ter terechtzitting geoordeeld dat zij het horen van de verbalisant niet noodzakelijk acht voor enig te nemen beslissing in deze strafzaak. De rechtbank is ook thans van oordeel dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting en uit het dossier uit niets blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] wetenschap heeft gehad van onjuist doorgegeven meterstanden en de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het ambtsedig proces-verbaal van voornoemde verbalisant. De verbalisant heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2010 daaromtrent nader gerapporteerd.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] trof men op de eerste etage op de bar een grote digitale weegschaal aan. Voor de bar stond een aantal dozen met daarin tientallen gebruikte sealbags, plastic tassen en bigshoppers. In alle genoemde zakken bevonden zich restanten van henneptoppen. Het was de verbalisant duidelijk dat dit geheel duidde op de verwerking en handel in hennepproducten. [A] heeft ter plaatse verklaard dat zijn compagnon [verdachte] een coffeeshop heeft, [coffeeshop ] genaamd en dat [verdachte] in het pand aan de [adres] hennep en hasj verwerkt.
Onder de bar stond een kleine zwarte kluis, waarin volgens [A] een voorraad hasj zat die hij had aangekocht. De kluis werd door [A] geopend en daarin werden 11 brokken hasj aangetroffen.
Achterin de loods op de begane grond werd eveneens een zeer sterke weedlucht waargenomen. [A] verklaarde dat er in de kofferbakken van drie Mercedessen en de Lancia zakken met henneptoppen lagen. Hij opende met zijn sleutels de kofferbakken van voornoemde auto’s en daarin werd een grote hoeveelheid henneptoppen en hasj aangetroffen, ingepakt in sealbags, vuilniszakken, strijkzakken, bigshoppers en plastic tassen.
In totaal is in de kluis op de eerste etage 1.390 gram hasj aangetroffen en in de betreffende vier auto’s een hoeveelheid van 27.877 gram henneptoppen en hennepgruis en een hoeveelheid van 5950 gram hasj .
Uit de Cannabistest is gebleken dat de henneptoppen van het soort Cannabis waren, als vermeld op lijst 2 onderdeel B van de Opiumwet . Hoewel uit deze tests niet nadrukkelijk is gebleken dat ook de hasj als een product van het soort Cannabis kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank, gelet op de verklaring van [A], geen reden daaraan te twijfelen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij niets weet van de drugs die zijn aangetroffen in zijn autobedrijf . Verdachte huurde volgens zijn verklaring bij de politie het pand aan de [adres] in [plaats] sinds 2005 met [A]. In het pand is ook een groot geldbedrag aan muntgeld aangetroffen, dat volgens verdachte afkomstig is uit zijn coffeeshop. De in het pand aangetroffen weegschaal heeft verdachte volgens zijn verklaring in het verleden gebruikt om softdrugs af te wegen. Volgens de verklaring van verdachte hadden zowel [A] als hij een sleutel van de kluis.
Op de buitenzijde van vier strijkzakken die werden aangetroffen in meerdere auto’s , zijn dactyloscopische sporen aangetroffen, die zijn geïdentificeerd op verdachte .
Gelet op de verklaring van verdachte bij de politie, dat er dactyloscopische sporen van verdachte zijn gevonden op meerdere strijkzakken uit de auto’s, dat verdachte het bedrijfspand huurde en gelet op de goederen die op de eerste etage zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewerken en verwerken van softdrugs. De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op 11 februari 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres] te [plaats]. Aldaar is een grote hoeveelheid henneptoppen en hasjplakken aangetroffen in de kast in de eetkamer, te weten 16,8 kilogram hennep en 9798 gram hasj .
Uit de Cannabistest is gebleken dat de hennep en hasj van het soort Cannabis waren, als vermeld op lijst 2 onderdeel B van de Opiumwet .
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, de hennep en hasj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- Uit het proces-verbaal van bevindingen technisch hulpmiddel dat op de voordeur van de woning aan de [adres] te [plaats] stond geplaatst, blijkt dat op de verkregen beelden is te zien dat verdachte op 28 januari 2010 omstreeks 23.44 uur de woning betrad in gezelschap van een onbekende man. Verdachte opende de deur van de woning en ging als eerste de woning binnen. Op 29 januari 2010 omstreeks 0.03 uur verlieten beide mannen de woning. Verdachte verliet als laatste de woning en sloot de voordeur af.
- Op in totaal zeven plastic zakken waarin de hennep en hasj werd aangetroffen in de woning, zijn dactyloscopische sporen aangetroffen, die zijn geïdentificeerd op verdachte .
- In de woning werd een grote canvas sporttas aangetroffen welke exact gelijk was aan een sporttas die op 11 februari 2010 in het autobedrijf van verdachte werd aangetroffen aan de [adres] te [plaats] .
- De woning [adres] te [plaats] is eigendom van[C] en werd gehuurd door [D]. Zowel [C] als [D] hebben bij de politie verklaard dat zij [verdachte] kennen.
- Een proces-verbaal met betrekking tot een onderzoek in de mobiele telefoon van verdachte, waarin bij de opgeslagen sms-berichten onderstaand inkomend bericht is opgeslagen, afkomstig van [C]: “Vriend. Bel me ff voor het huisje. Gr. [C]” d.d. 26 december 2009 12.56.09 uur .
- Een proces-verbaal tapgesprekken aangaande handel in softdrugs contra [verdachte], inhoudende een tapgesprek d.d. 10 februari 2010 te 22.35 uur waarbij verdachte wordt gebeld door een onbekende man. Verdachte zegt: “bij de [adres]” .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 11 februari 2010 de feitelijke beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep en hasj en derhalve opzettelijk in de woning aan de [adres] te [plaats] deze softdrugs aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van anderen en derhalve het medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde acht rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig in het dossier en de rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op 2 maart 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van coffeeshop [coffeeshop ] aan de [adres] te [plaats]. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat in de twee kluizen onder bar, in de lade onder de bar, in de lade onder de kassa, in de tuin, in de meterkast en in de vaatwasser welke in de tuin stond in totaal ongeveer 1750 gram hennep en 592 gram hasj is aangetroffen.
De coffeeshop [coffeeshop ] v.o.f. heeft, zo volgt uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel , als vennoten [E] en [verdachte].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het werk achter de schermen, de boekhouding en administratie van de coffeeshop, doet.
Zijn medevennoot [E] heeft bij de politie verklaard dat hij en [verdachte] samen verantwoordelijk zijn en zowel hij als [verdachte] kopen van mensen die hennep aanbieden. Het is ‘stom’ geweest, aldus [E] dat de gedoogde maximale handelsvoorraad van 500 gram is overschreden. Dat er weed in de tuin en in de vaatwasser in de tuin waren verstopt, is gedaan om te voorkomen dat de toegestane voorraad van 500 gram in de shop wordt overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte samen met [E] eigenaar van de coffeeshop en ontving verdachte een salaris, zelfs hoger dan dat van zijn medevennoot [E]. Verdachte had de leiding over hetgeen in de coffeeshop plaatsvond, ook al was hij niet voortdurend in de coffeeshop aanwezig. Verdachte voerde de volledige administratie en wist daardoor wat de inkoop en de omzet in de coffeeshop was.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat zich een grotere handelsvoorraad in de coffeeshop bevond dan wordt gedoogd. De plaatsen waar de hennep en hasj zijn aangetroffen, onder meer in de meterkast en in een vaatwasmachine in de tuin maken duidelijk, zoals [E] bij de politie heeft bevestigd, dat het de bedoeling was om de toegestane handelsvoorraad te omzeilen.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 21 december 2009 te [plaats], opzettelijk heeft
bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres]
- 27.877 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
- ongeveer 5.590 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 11 februari 2010 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres]
- 16,8 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, en
- ongeveer 9792 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
3.
op 2 maart 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand (coffeeshop) aan de [adres]
- ongeveer 1.750 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
- 592 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zijnde een hoeveelheid van meer dan 500 gram (zoals gedoogd voor een coffeeshop).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs. Gelet op deze grote hoeveelheid aangetroffen softdrugs is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verdachte de werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van een organisatie die zich op betrekkelijk grote schaal bezighield met handel in softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Daar komt bij dat verdachte als eigenaar van een coffeeshop de gedoogde handelsvoorraad heeft overschreden. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 14 juli 2010 blijkt niet van bijzondere omstandigheden die een reclasseringstoezicht indiceren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, op zijn plaats is. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 Het beslag
De rechtbank zal omtrent de in beslag genomen goederen geen beslissing nemen, nu er conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op deze goederen is gelegd.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven
verbod
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, D.A.C. Koster en Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 november 2010.
Mr. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.