parketnummer: 16-711771-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2010
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. J. Zandberg, advocaat te Zevenaar.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in vereniging het geldbedrag van € 40.076,64 heeft witgewassen;
Feit 2: in vereniging een hypotheekverstrekker heeft opgelicht;
Feit 3: in vereniging valsheid in geschrift heeft gepleegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
Volgens de officier van justitie dient verdachte ten aanzien van feit 3 te worden vrijgesproken van het valselijk opmaken van een loonstrook van [verdachte] betreffende een inkomen van [X]
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat ABN AMRO is opgelicht doch niet door verdachte en zijn echtgenote. Daarnaast wisten verdachte en zijn echtgenote niet dat het onder 1 ten laste gelegde geldbedrag van € 40.076,64 van enig misdrijf afkomstig was. Ten slotte kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat de handtekeningen op de onder 2 ten laste gelegde schriftelijke bescheiden van verdachte en/of zijn echtgenote zijn.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraken
Zaaksdossier 7: [adres] te [woonplaats]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van:
- een factuur van [bedrijf], factuurdatum 20 april 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [woonplaats], factuurbedrag € 42.800,- inclusief btw, over te maken op rekening [rekeningnummer];
- een declaratieformulier voor het bouwdepot, welke op 21 april 2007 is ondertekend door [verdachte] en [Y], waarop vermeld staat dat de verbouwing volledig gereed is.
De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook partieel vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het declareren van geldbedragen uit het bouwdepot behorende bij de hypothecaire geldleningsovereenkomst betreffende het pand [adres] te [woonplaats], zodat verdachte ook hiervan partieel zal worden vrijgesproken.
Feit 3: valsheid in geschrift
Zaaksdossier 19: [adres] te [woonplaats]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de volgende stukken:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [X] met een dienstverband als transporteur sinds 1 december 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van € 36.600,- exclusief vakantiegeld;
- een loonstrook van [verdachte] van de maand maart 2007 betreffende een inkomen van [X] van € 3.050,- bruto per maand.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de handtekeningen die op deze stukken zijn geplaatst afkomstig zijn van verdachte dan wel van zijn echtgenote. Verdachte zal daarom van feit 3 worden vrijgesproken.
Door de rechtbank worden de volgende bewijsmiddelen gebruikt waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1: witwassen
Feit 2: oplichting
Zaaksdossier 7: [adres] te [woonplaats]
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [X] met een bruto jaarsalaris van € 44.712,- inclusief vakantiegeld ;
- een loonstrook van [X] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] van € 3.450,- bruto per maand. Dit betreft netto een bedrag van € 2.297,59 .
Op 12 april 2007 heeft [bedrijf] een hypothecaire geldlening verstrekt aan [verdachte] en [X] voor een bedrag van € 307.500,- waarvan € 40.000,- in een bouwdepot .
De woning van [A] aan de [adres] te [woonplaats] is op 27 mei 2009 doorzocht . Hierbij is aangetroffen een e-mailbericht van [A] (de rechtbank begrijpt [A]) aan [B] (de rechtbank begrijpt: [B]) waarin [B] wordt verzocht salarisspecificaties op te maken voor [verdachte] met een dienstverband bij [X] met instructies welke gegevens in de werkgeversverklaring moesten worden opgenomen. Bij de doorzoeking van de woning van [A] is eveneens voormelde loonstrook van [X] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] aangetroffen. Daarnaast zijn de loonstroken van de maanden februari 2007 en maart 2007 in de woning gevonden.
Op een mutatieoverzicht van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] staat vermeld dat [verdachte] op 21 maart 2007 een bedrag van € 2.297,59 heeft ontvangen onder vermelding van “salaris maart” van tegenrekening [rekeningnummer] . [X], eigenaar van [X], heeft verklaard dat [rekeningnummer] zijn bankrekeningnummer is .
Op een mutatieoverzicht van de SNS bankrekening met nummer 90.96.73.292 ten name van [X] staat vermeld dat [Y] op 25 april 2007 van ABN AMRO heeft ontvangen € 40.076,64 onder vermelding van uitbetaling saldo depot t.b.v. Fact. Nr 20070420 van [bedrijf] .
[B] heeft verklaard dat hij op verzoek van [A] fictieve salarisstroken en werkgeversverklaringen opgemaakt. [A] gaf [B] hiertoe de gegevens door die op deze stukken moesten worden vermeld. Vervolgens heeft [B] de door hem opgemaakte bescheiden naar [A] gestuurd. [B] heeft een fictieve loonstrook van [X] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] opgemaakt .
Volgens [X], eigenaar van het bedrijf [X], heeft [verdachte] niet bij hem gewerkt .
[Y] heeft verklaard dat [A] de hypothecaire geldlening ten aanzien van de [adres] te [woonplaats] heeft geregeld. Haar echtgenoot [verdachte] heeft nooit bij [X] gewerkt .
[verdachte] heeft verklaard dat hij en [X] het geld uit het bouwdepot hebben gebruikt om hun schulden af te betalen. Er zijn geen verbouwingswerkzaamheden geweest .
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat [A] de hypothecaire geldlening ten behoeve van de [adres] te [woonplaats] heeft geregeld. [verdachte] en [Y] wilden hun schulden afbetalen. Op advies van [A] is hiertoe een bouwdepot aangevraagd. [verdachte] is niet in dienst geweest bij [X]. [A] heeft [verdachte] en [Y] wel eens schriftelijke stukken laten ondertekenen ten behoeve van de bank. Dit ging volgens [verdachte] om ongeveer tien documenten. [verdachte] en [Y] waren hier altijd samen bij aanwezig. [verdachte] heeft op 21 maart 2007 een bedrag van € 2.297,59 op zijn bankrekening ontvangen onder vermelding van “salaris maart” van tegenrekening [rekeningnummer], aldus [verdachte] ter zitting.
Aanvullende overweging feit 2:
[verdachte] heeft ter terechtzitting geen uitleg gegeven waarom hij van [X] het bedrag van
€ 2.297,59 onder vermelding van “salaris maart” op zijn rekening heeft ontvangen. Gelet op deze betaling is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [Y] moeten hebben geweten dat de hypothecaire geldlening op grond van een fictief dienstverband van [verdachte] bij [X] aan hen is verstrekt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 26 april 2007 tot en met 8 februari 2010, te Sint Agatha en/of te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten navolgend geldbedrag: 40.076,64 euro, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddelijk of middelijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
op tijdstippen in de periode van 10 maart 2007 tot en met 21 april 2007 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, ABN AMRO heeft bewogen tot het aangaan van een schuld te weten een hypothecaire lening inclusief bouwdepot met [X] en [verdachte] betreffende het pand aan de [adres] te [woonplaats] middels de oplichtingsmiddelen als hieronder nader omschreven, hebbende verdachte en / of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en / of in strijd met de waarheid aan ABN AMRO valse documenten overgelegd, te weten:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [X] met een bruto jaarsalaris van 44.712,00 euro inclusief vakantiegeld en
- een loonstrook van [X] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] van 3.450,00 euro bruto per maand
waardoor de ABN AMRO werd bewogen tot het aangaan van bovenomschreven hypothecaire lening en/of het afgeven van een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van witwassen;
Feit 2: Medeplegen van oplichting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot een op te leggen straf en/of maatregel.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een hypotheekverstrekker opgelicht door op grond van valse stukken een hypothecaire geldlening aan te gaan. Namens verdachte is hiertoe een valse werkgeversverklaring en een valse loonstrook bij een bank ingediend. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de hypotheekverstrekker in dergelijke stukken mag stellen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 40.076,64. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economische verkeer.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 maart 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Nu de rechtbank verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit zal vrijspreken is de rechtbank van oordeel dat met oplegging van een werkstraf van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis kan worden volstaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van:
- de onder 2 ten laste gelegde zinsnedes:
o “een factuur van [bedrijf], factuurdatum 20 april 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [woonplaats], factuurbedrag 42.800,00 euro inclusief btw, over te maken op rekening [rekeningnummer]”;
o “een declaratieformulier voor het bouwdepot, welke op 21 april 2007 is ondertekend door [verdachte] en [Y], waarop vermeld dat de verbouwing volledig gereed is”;
o “het afgeven van een goed, te weten het betalen van geldbedragen uit het bouwdepot”;
o “het afgeven van een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed”;
- het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van witwassen;
Feit 2: Medeplegen van oplichting.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 70 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 35 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 oktober 2010.