parketnummer: 16-600285-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2010
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. M.A. van de Weerd, advocaat te ’s-Gravenhage.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in vereniging de geldbedragen van € 28.500,- en/of € 27.500,- heeft witgewassen;
Feit 2: in vereniging een hypotheekverstrekker heeft opgelicht;
Feit 3: in vereniging valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
Volgens de officier van justitie dient verdachte ten aanzien van feit 3 partieel te worden vrijgesproken van het valselijk opmaken van:
- een loonstrook van [verdachte] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [A] van € 3.450,- bruto per maand;
- een loonstrook van [verdachte] van de maand mei 2007 betreffende een inkomen van [B] van € 3.925,- bruto per maand.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de onder 3 ten laste gelegde werkgeversverklaring ten aanzien van [A] met een dienstverband bij [verdachte] valselijk heeft opgemaakt. Met betrekking tot de werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband bij [verdachte] heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte deze heeft ondertekend en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van dit schriftelijke stuk.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweren met betrekking tot het bewijs gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Partiële vrijspraken
Feit 3: valsheid in geschrift
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van:
- een loonstrook van [verdachte] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [A] van € 3.450,- bruto per maand;
- een loonstrook van [verdachte] van de maand mei 2007 betreffende een inkomen van [B] van € 3.925,- bruto per maand.
De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Door de rechtbank worden de volgende bewijsmiddelen gebruikt waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1: witwassen
Feit 2: oplichting
Zaaksdossier 19: [adres] te [woonplaats]
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als sales manager Benelux sinds 1 augustus 2006 bij [C] met een bruto jaarsalaris
€ 33.000,- exclusief vakantiegeld ;
- een loonstrook van [C] van de maand oktober 2006 betreffende een inkomen van [verdachte] van € 1.878,69 netto per maand ;
- een factuur van [D], factuurdatum 10 november 2006, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [woonplaats], factuurbedrag € 35.367,- inclusief btw ;
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als transporteur sinds 1 december 2006 bij [A] met een bruto jaarsalaris van € 36.600,- exclusief vakantiegeld ;
- een loonstrook van [A] van de maand maart 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] van € 3.050,- bruto per maand .
Op 29 november 2006 heeft Fortis een hypothecaire geldlening van € 285.000,- inclusief een bouwdepot van € 28.500,- verstrekt aan [verdachte] en [E] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] te [woonplaats]. Op 10 april 2007 is een aanvullende hypothecaire lening van € 27.500,- als bouwdepot aan hen verstrekt .
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat op verzoek van [I] de volgende stukken valselijk zijn opgemaakt:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als sales manager Benelux sinds 1 augustus 2006 bij [C] met een bruto jaarsalaris
€ 33.000,- exclusief vakantiegeld ;
- een loonstrook van [C] van de maand oktober 2006 betreffende een inkomen van [verdachte] van € 1.878,69 netto per maand ;
- de werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als transporteur sinds 1 december 2006 bij [A] met een bruto jaarsalaris van € 36.600,- exclusief vakantiegeld ;
- een loonstrook van [A] van de maand maart 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] van € 3.050,- bruto per maand .
[verdachte] heeft de bouwdepots van € 28.500,- en € 27.500,- op zijn rekening gestort gekregen en heeft daarmee schulden bij zijn schoonvader en zwager afbetaald. [verdachte] heeft in de woning van [I] zijn handtekening gezet op de factuur van [D], factuurdatum 10 november 2006, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [woonplaats], factuurbedrag € 35.367,- inclusief btw . Volgens [verdachte] heeft [H], werkzaam bij [D], in zijn woning [adres] geklust, maar heeft [H] niet de bouwwerkzaamheden verricht die op voornoemde factuur staan vermeld. De werkzaamheden die op de factuur staan vermeld, zijn op advies van [I] allemaal zwart verricht. [verdachte] wist dat [I] voormelde schriftelijke stukken zou gebruiken om een hypothecaire geldlening voor [verdachte] te verkrijgen, aldus [verdachte] ter zitting. [verdachte] wilde zijn huis verbouwen en daarvoor zijn valse schriftelijke stukken ingediend.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij nooit bij [C] of [A] heeft gewerkt. [verdachte] heeft een declaratieformulier van de bank ingevuld en de bedragen laten overschrijven op zijn rekening. [verdachte] heeft op deze manier de geldbedragen uit beide bouwdepots onttrokken . [verdachte] heeft het salaris van een bedrag van € 2.297,59 dat door [A] aan hem is overgemaakt teruggestort op diens rekening. [verdachte] heeft dit op voorspraak van [I] gedaan .
[I] heeft met betrekking tot de [adres] te [woonplaats] verklaard dat hij de salarisstrook ten name van [verdachte] met een dienstverband bij [A] op verzoek van [I] valselijk heeft opgemaakt .
[J] heeft op 16 september 2009 verklaard dat hij de afgelopen vijf jaren het bedrijf [C] op zijn naam heeft gehad . Volgens [J] is [verdachte] alleen op papier bij hem werkzaam geweest. Er is twee of drie keer geld naar [verdachte] overgemaakt omdat de geldverstrekker dat vereist, aldus [J]. [J] heeft de werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als sales manager Benelux sinds 1 augustus 2006 bij [C] met een bruto jaarsalaris € 33.000,- exclusief vakantiegeld opgemaakt. [I] heeft hiertoe opdracht gegeven. Dit schriftelijke bescheid is volgens [J] gebruikt ten behoeve van de verstrekking van een hypotheek .
[I] heeft verklaard dat hij de werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als transporteur sinds 1 december 2006 bij [A] met een bruto jaarsalaris van € 36.600,- exclusief vakantiegeld heeft ingevuld en dat [A] deze heeft ondertekend .
Aanvullende overweging feit 1 en 2:
[verdachte] heeft op grond van valselijk opgemaakte stukken een hypothecaire geldlening inclusief een bouwdepot en een aanvullend bouwdepot van Fortis verkregen. [verdachte] heeft [I] hiertoe in vertrouwen genomen en op verzoek van [I] diverse schriftelijke stukken valselijk opgemaakt en ondertekend. Daarnaast hebben [I], [J] en [A] op verzoek van [I] meegewerkt aan het valselijk opmaken van daartoe benodigde schriftelijke stukken. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat tussen [verdachte] en [I] sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat zij als medeplegers moeten worden aangemerkt.
Feit 3: valsheid in geschrift
Zaaksdossier 7: [adres]
Zaaksdossier 20: [adres]
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [A] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van € 44.712,- inclusief vakantiegeld ;
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband als transporteur sinds 15 november 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van € 47.100,- exclusief vakantiegeld .
Op 12 april 2007 heeft [bedrijf 2] een hypothecaire geldlening verstrekt aan [A] en [B] voor een bedrag van € 307.500,- waarvan € 40.000,- in een bouwdepot .
Op 13 juni 2007 heeft Westland Utrecht een hypothecaire geldlening aan [B] verstrekt van € 245.000,- ten aanzien van het pand [adres] .
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de werkgeversverklaring ten aanzien van [A] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van € 44.712,- inclusief vakantiegeld op 2 maart 2007 bij [I] thuis heeft ingevuld en ondertekend. [A] heeft volgens [verdachte] niet bij [verdachte] gewerkt.
Voorts heeft [verdachte] ter zitting verklaard dat hij op 18 juni 2007 de werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband als transporteur sinds 15 november 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van € 47.100,- exclusief vakantiegeld heeft ondertekend. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat hij [B] niet kent en dat deze nooit bij hem heeft gewerkt.
Aanvullende overwegingen feit 3:
Blijkens de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen heeft [verdachte] bekend dat hij op 2 maart 2007 de werkgeversverklaring van [A] met een dienstverband bij [verdachte] en op 18 juni 2007 de werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband bij [verdachte] valselijk heeft opgemaakt.
Aan verdachte is op 29 november 2006 een hypotheek verstrekt op grond van onder meer valse werkgeversverklaringen. Verdachte heeft vervolgens op 2 maart 2007 de valse werkgeversverklaring ten aanzien van [A] met een dienstverband bij [verdachte] opgemaakt en op 18 juni 2007 de werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband bij [verdachte]. Verdachte heeft dus gebruik gemaakt van valse werkgeversverklaringen ten behoeve van zijn eigen hypotheekaanvraag alvorens hij de onder feit 3 genoemde werkgeversverklaringen heeft opgemaakt. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] ten tijde van het opmaken van de ten laste gelegde werkgeversverklaringen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze eveneens zouden worden gebruikt om hypothecaire geldleningen te verkrijgen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 10 april 2007 tot en met 8 februari 2010 te [woonplaats] voorwerpen, te weten navolgende geldbedragen: 28.500,00 en 27.500,00 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddelijk of middelijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
op tijdstippen in de periode 31 september 2006 tot en met 10 april 2007 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels Fortis heeft bewogen tot het aangaan van een schuld te weten een hypothecaire lening inclusief bouwdepot met [verdachte] betreffende het pand aan de [adres] te [woonplaats] en het afgeven van een goed, te weten het betalen van geldbedragen uit het bouwdepot,
hebbende verdachte en / of zijn mededader toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en / of in strijd met de waarheid aan Fortis valse documenten overgelegd, te weten:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als sales manager Benelux sinds 1 augustus 2006 bij [C] met een bruto jaarsalaris van 33.000,00 euro exclusief vakantiegeld en
- een loonstrook van [C] van de maand oktober 2006 betreffende een inkomen van [verdachte] van 1.878,69 euro netto per maand en
- een factuur van [D], factuurdatum 10 november 2006, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [woonplaats], factuurbedrag 35.367,00 euro inclusief btw en
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [verdachte] met een dienstverband als transporteur sinds 1 december 2006 bij [A] met een bruto jaarsalaris van 36.600,00 euro exclusief vakantiegeld en
- een loonstrook van [A] van de maand maart 2007 betreffende een inkomen van [verdachte] van 3.050,00 euro bruto per maand en
- een bankafschrift van [verdachte], betreffende salaris en onkostenvergoeding ontvangen in de periode van 26 maart 2007 tot en met 29 juli 2007 (in totaal 2.297,59 euro) van [A],
waardoor Fortis werd bewogen tot het aangaan van bovenomschreven hypothecaire lening en het afgeven van geldbedragen;
3.
op tijdstippen in de periode van 10 maart 2007 tot en met 13 juli 2007 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander telkens hierna genoemde geschriften, elk zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en/of zijn mededader telkens valselijk opgemaakt
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [A] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van 44.712,00 euro inclusief vakantiegeld en
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband als transporteur sinds 15 november 2006 bij [verdachte] met een bruto jaarsalaris van 47.100,00 euro exclusief vakantiegeld,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop omdat voor hetzelfde feitencomplex drie verschillende feiten op de tenlastelegging staan vermeld, terwijl de steller van de tenlastelegging had kunnen volstaan met het dagvaarden voor een enkel feit, te weten oplichting dan wel valsheid in geschrift. Volgens de raadsman had verdachte geen witwassen hoeven te worden ten laste gelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een hypotheekverstrekker opgelicht door op grond van valse stukken een hypothecaire lening aan te gaan en gelden te onttrekken uit de hierbij behorende bouwdepots. Namens verdachte zijn hiertoe valse werkgeversverklaringen, valse loonstroken en een valse bouwfactuur bij de hypotheekverstrekker ingediend. Verdachte heeft daarnaast valsheid in geschrift gepleegd door valselijk twee werkgeversverklaringen op te maken welke door derden werden gebruikt om hypothecaire geldleningen aan te vragen.
Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de hypotheekverstrekker in dergelijke stukken mag stellen.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van € 56.000,-. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economische verkeer.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 maart 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd die meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld zodat geen sprake is van eendaadse samenloop doch van meerdaadse samenloop. De rechtbank zal hier bij de straftoemeting rekening mee houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat met oplegging van een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis kan worden volstaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 3 ten laste gelegde zinsneden:
- “een loonstrook van [verdachte] van de maand januari 2007 (betreffende een inkomen van [A] van 3.45,00 euro bruto per maand)”;
- “een loonstrook van [verdachte] van de maand mei 2007 (betreffende een inkomen van [B] van 3.925,00 euro bruto per maand”;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 oktober 2010.