ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8862

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10-2796 en 10-2794
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanmelding voor studie Biomedische Wetenschappen en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft eiser zich tijdig aangemeld voor de studie Biomedische Wetenschappen voor het studiejaar 2010-2011, waarvoor een loting geldt en specifieke vooropleidingseisen zijn vastgesteld. De verweerder, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft op 6 juli 2010 de aanmelding van eiser ingetrokken omdat hij niet tijdig een gewaarmerkte kopie van zijn VWO cijferlijst had ingeleverd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening om de intrekking van zijn aanmelding te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verweerder al voor de intrekking van de aanmelding over voldoende informatie beschikte om te beoordelen of eiser voldeed aan de vooropleidingseisen. De cijferlijst en het VWO-diploma waren al geregistreerd in het digitale systeem Studielink, dat door de verweerder wordt gebruikt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de aanmelding onterecht was en heeft het beroep gegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de beslissing van de verweerder tot intrekking van de aanmelding herroepen en bepaald dat eiser een bewijs van toelating tot de opleiding Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht moet krijgen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 874,-. De uitspraak is bindend en kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/2796 en 10/2794
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.M. Schipper
tegen het besluit van
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), verweerder.
gemachtigde: mr. K.P. Hofstee
Inleiding
1.1 Bij besluit van 6 juli 2010 heeft verweerder eisers aanmelding voor de studie Biomedische Wetenschappen ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de werking van het besluit van 6 juli 2010 tot uitsluiting van de selectieprocedure wordt geschorst en dus zijn aanmelding voor de studie Biomedische Wetenschappen voor het jaar 2010-2011 als niet ingetrokken wordt beschouwd.
1.2 Het verzoek is op 10 september 2010 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 10/2794):
2.3 Eiser heeft zich op 9 april 2010 aangemeld voor de studie Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht voor het studiejaar 2010/2011. Voor deze opleiding geldt een numerus fixus. Op 6 juli 2010 heeft verweerder de aanmelding van eiser ingetrokken omdat het bewijsstuk van eisers voltooide vooropleiding niet binnen de gestelde termijn is ontvangen.
2.4 Op grond van artikel 7.53 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is voor de opleiding biomedische wetenschappen een toelatingsbeperking ingesteld.
2.5 Op grond van artikel 7.57f van de WHW is de aankomend student verplicht een bewijs in te sturen waaruit blijkt dat aan de vooropleidingseisen wordt voldaan.
2.6 Deze eis is uitgewerkt in artikel 7 van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (de Regeling). Daarin is onder meer bepaald dat de aangemelde student het bewijs van de (inhoud van de) vooropleiding levert door voor 23 juni dan wel voor 5 juli een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst of van zijn getuigschrift aan de Minister te zenden.
2.7 Op grond van artikel 11 van de Regeling wordt de aanmelding voor de selectieprocedure als vervallen beschouwd indien niet aan de eisen van paragraaf 3, waaronder artikel 7 van de Regeling, is voldaan.
2.8 Allereerst merkt de voorzieningenrechter op dat in het geval van eiser op grond van de Regeling als bewijsstuk van voltooide vooropleiding alleen een gewaarmerkte kopie van de cijferlijst ingeleverd moet worden. De brieven die verweerder hierover aan eiser heeft gestuurd zijn hier niet duidelijk over. Zo vraagt verweerder in de brief van 1 mei 2010 om een gewaarmerkte kopie van eisers cijferlijst en diploma en in de daaropvolgende brief van 23 juni 2010 vraagt verweerder om een gewaarmerkte kopie van de cijferlijst, diploma of een ander bewijsstuk van zijn voltooide opleiding. Zelfs in het besluit van 6 juli 2010 waarbij verweerder eisers aanmelding intrekt blijft verweerder onduidelijk. Zo wordt de aanmelding ingetrokken omdat een gewaarmerkte kopie van de cijferlijst, diploma of een ander bewijsstuk van zijn voltooide vooropleiding ontbreken. Het bestreden besluit van 11 augustus 2010 is duidelijk, maar daarin baseert verweerder de intrekking van de aanmelding ten onrechte ook op het ontbreken van een kopie van eisers VWO diploma. Het bestreden besluit is op dat punt dan ook onjuist. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat van eiser slechts een gewaarmerkte kopie van zijn cijferlijst wordt verlangd.
2.9 Over het vereiste dat zijn cijferlijst voor 23 juni 2010, dan wel 5 juli 2010, ingeleverd moet zijn, heeft eiser in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat hij het bewijsstuk van zijn vooropleiding al bij zijn aanmelding in 2009 bij Studielink heeft ingediend en dat die gegevens op 16 januari 2010 door DUO, de Afdeling Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP) geverifieerd zijn en akkoord bevonden. Bij zijn inschrijving op 9 april 2010 voor de studie biomedische wetenschappen is hij er niet over geïnformeerd dat hij dit bewijsstuk wéér moest indienen en is hem niet gemeld dat zijn inschrijving onvolledig was, hetgeen eiser logisch lijkt omdat het vereiste bewijsstuk al bij Studielink als geverifieerde informatie staat geregisterd. Ter zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat hij zich al eerder, namelijk voor het studiejaar 2009/2010 voor de studie Biomedische Wetenschappen heeft aangemeld. Dat jaar was hij echter te laat met zijn aanmelding voor die studie en is hij in plaats daarvan Biologie gaan studeren. Hij heeft toen wel een gewaarmerkte kopie van zijn cijferlijst en VWO diploma naar verweerder gestuurd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser pagina’s van Studielink die op hem betrekking hebben overgelegd.
2.10 Vast staat dat eiser in 2009 zijn gymnasiumopleiding heeft voltooid. Uit de door eiser overgelegde print uit het systeem Studielink van de pagina “Inzien vooropleiding” blijkt dat daar staat geregistreerd dat hij op 1 juli 2009 een diploma VWO OUD (N+G) aan het Erasmianum Gemeente Gymnasium in Rotterdam heeft behaald en dat het diploma is geverifieerd. Daaronder op dezelfde pagina staat eisers cijferlijst. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat Studielink het systeem is dat alle gegevens van de student met betrekking tot zijn inschrijving en aanmelding verzamelt en vervolgens doorgeeft aan DUO. Studielink is de gegevensleverancier, zo zegt verweerder. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat de gegevens zoals die bij Studielink staan geregistreerd aan DUO zijn doorgegeven. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder niet in het bestreden besluit noch ter zitting heeft betwist dat eiser in het jaar 2009 al een gewaarmerkte cijferlijst heeft ingestuurd. Verweerder heeft evenmin betwist dat de cijferlijst die bij Studielink is geregistreerd en waarvan eiser een print heeft overgelegd, vóór 23 juni 2010 bij Studielink stond geregistreerd. Gelet hierop en mede gelet op verweerders brief van 16 juli 2009, waarin hij eiser meedeelt dat hij te laat is met zijn aanmelding voor de studie Biomedische Wetenschappen maar hem in verband met een eventuele wachtlijst verzoekt een gewaarmerkte kopie van zijn cijferlijst en diploma op te sturen, moet het ervoor worden gehouden dat eisers gewaarmerkte cijferlijst en diploma inderdaad al in 2009, maar in ieder geval voor 23 juni 2010, bij verweerder (via Studielink) bekend waren. Een extra reden om daarvan uit te gaan ziet de voorzieningenrechter in het feit dat eiser in het jaar 2009/2010 een studie Biologie heeft gevolgd aan de Universiteit Utrecht waarvoor, zoals uit informatie op de site van de universiteit blijkt, net als voor de studie Biomedische Wetenschappen, een VWO-diploma (N+G) is vereist. Ook voor deze studie verloopt de inschrijving via Studielink en worden blijkens de via internet te raadplegen handleiding voor Studielink de door de student opgegeven vooropleidinggegevens (diploma en cijferlijst) door Studielink gecontroleerd.
2.11 Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder met de bij de eerdere aanmelding ingestuurde cijferlijst, maar ook met enkel de in Studielink geregistreerde cijferlijst en diploma, voor 23 juni 2010 voldoende informatie had om te beoordelen of eiser voldoet aan de vooropleidingseis. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser bij zijn aanmelding op 9 april 2010 de gewaarmerkte cijferlijst opnieuw aan verweerder had moeten sturen, verandert dat niets aan dit oordeel. Met de bij verweerder voor 23 juni 2010 bekende cijferlijst beschikte verweerder over een bewijsstuk als bedoeld in artikel 7 van de regeling en artikel 7.57f van de WHW, zodat verweerder zijn aanmelding voor de lotingprocedure niet had mogen intrekken.
2.12 Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat aan de student moet worden gecommuniceerd wanneer hij bepaalde bewijsstukken moet inleveren, hetgeen de rechtbank onderschrijft. Daarom stuurt verweerder in mei en juni brieven aan de aangemelde student, met het verzoek bewijsstuk(ken) van de vooropleiding voor 23 juni, dan wel, 5 juli, in te sturen, zo heeft verweerder ter zitting toegelicht. Los van de vraag of het door verweerder gehanteerde gegevensbeheer door het gebruik van de namen IB groep, DUO en Studielink voldoende duidelijk is voor de gebruiker en ook de vraag of de per januari 2010 doorgevoerde wijzigingen in het systeem wel geheel vlekkeloos zijn verlopen, daargelaten, valt met een dergelijk uitgangspunt niet te rijmen dat verweerder in eisers geval deze voor de aanmelding cruciale brieven enkel en alleen naar één adres stuurt, terwijl in Studielink op dat moment drie adressen van eiser vermeld stonden. Zeker nu verweerder ter zitting heeft verklaard juist rekening te willen houden met de praktijk, waarin studenten nog al eens verhuizen en ook vaak als correspondentieadres het ouderlijk adres opgeven. Voor zover uit een oogpunt van zorgvuldigheid verweerder de brieven niet naar alle drie de adressen had moeten sturen, lag het toch in ieder geval voor de hand om te kiezen voor het nieuwe adres dat eiser in verband met zijn verhuizing bij Studielink had doorgegeven en dat door het GBA was gecontroleerd en geverifieerd en/of het ouderlijk adres dat vanaf de eerste aanmelding van eiser als correspondentieadres is opgegeven en gehandhaafd. Dat verweerder de brieven alleen naar het adres stuurt waarvan eiser heeft doorgegeven dat hij daar niet meer woont en waarvan is gebleken dat hij daar ook niet meer staat ingeschreven, biedt juist gelet op de praktijk, waar studenten nog al eens van het ene naar het andere studentenhuis verhuizen, onvoldoende zekerheid dat eiser ook daadwerkelijk kennis kan nemen van de inhoud van de brieven.
2.13 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de bepalingen uit de WHW en de Regeling en artikel 7:12 van de Awb. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat als eisers aanmelding als niet ingetrokken dient te worden beschouwd eiser geen nadeel van de onterechte intrekking zal ondervinden. Eiser wordt dan tussen de toegelaten aanmeldingen gevoegd en er zal gekeken worden of er nog een plaats vrij is. Als dat niet het geval is dan zal er overleg met de betreffende universiteit plaatsvinden om te kijken of er een extra plaats gecreëerd kan worden. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het feit dat het studiejaar op 1 september begint, aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en zelf in de zaak te voorzien inhoudende dat de beslissing van 6 juli 2010 wordt herroepen en dat aan eiser een bewijs van toelating tot de opleiding biomedische wetenschappen aan de universiteit van Utrecht wordt verstrekt.
2.14 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 10/2796):
2.15 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de beslissing op bezwaar van 11 augustus 2010;
3.3 herroept de beslissing van 6 juli 2010 en bepaalt dat aan eiser een bewijs van toelating tot de opleiding biomedische wetenschappen aan de universiteit van Utrecht wordt verstrekt;
3.5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.6 bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874,-, te betalen door de Staat der Nederlanden.
Ten aanzien van het verzoek:
3.8 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
3.9 bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt;
3.10 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 437,-, te betalen door de Staat der Nederlanden.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2010.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. G. Delissen mr. M. ter Brugge
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.