parketnummer: 16/600014-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 augustus 2010
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: deel heeft uitgemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3];
Feit 2: een celdeur op het politiebureau heeft vernield door op die deur te krassen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Wat feit 1 betreft baseert de officier van justitie zich op de aangiftes, de verklaringen van getuigen en op de verklaring van verdachte dat hij tot de groep behoorde die geweld heeft gepleegd en daarbij zelf ook heeft geslagen. Verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld.
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1]. De officier van justitie vordert verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
Wat feit 2 betreft baseert de officier van justitie zich op de aangifte en op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Wat feit 1 betreft voert de raadsvrouw aan dat het openlijk geweld niet op de ten laste gelegde [adres] heeft plaatsgevonden, dat verdachte geen feitelijk geweld tegen de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers heeft gebruikt op die plaats en dat het door de medeverdachten gepleegde geweld verdachte niet kan worden aangerekend. Verdachte is weliswaar met zijn medeverdachten in de auto meegereden naar de groep, waartoe de slachtoffers behoorden, echter verdachte wist van tevoren niet dat zijn medeverdachten geweld zouden gebruiken.
Wat feit 2 betreft wijst de raadsvrouw op het feit dat de celdeur al volgekrast was. Het daarbij krassen van zijn naam door verdachte leidt daarom niet tot vernieling of beschadiging van de deur door verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit op 13 januari 2010 heeft gepleegd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 3 januari 2010 maakt de rechtbank immers op dat dit feit is gepleegd op 3 januari 2010. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 januari 2010 samen met anderen op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Aangever [aangever 1] verklaarde bij de politie dat hij op 1 januari 2010 omstreeks 2.00 uur met een groep vrienden bestaande uit [betrokkene 1], [aangever 2], [aangever 3] en [betrokkene 2] in Bilthoven ging stappen. Toen zij over het spoor liepen, zagen zij een groep van dertig personen staan. Op het moment dat zij deze groep passeerden, kreeg [betrokkene 2] vuurwerk in zijn nek. Nadat de groep van aangever vroeg waarvoor dat nodig was, kreeg [aangever 3] een klap van een persoon. [aangever 3] rende weg, maar op dat moment kreeg hij nog een klap in zijn gezicht.
Onderweg naar huis werd de groep van aangever ingehaald door een auto. Er stapten vijf personen uit de auto. De jongen die rechts achterin de auto had gezeten kwam op [aangever 1] af met iets in zijn hand. De persoon sloeg, maar [aangever 1] kon de klap ontwijken. Vervolgens ging bij [aangever 1] het licht uit.
Aangever [aangever 2] verklaarde bij de politie dat hij direct en zonder aanleiding een kopstoot kreeg, nadat hij verhaal ging halen, omdat er vlakbij hem vuurwerk werd afgestoken. [aangever 3] werd gepakt door vier jongens uit de andere groep. Zijn gezicht en handen zaten onder het bloed.
Toen de groep van [aangever 2] terugliep stopte er een auto naast hen. Vanuit de auto sprongen 3 à 4 jongens op hen af. [aangever 2] werd direct met een stok geslagen op zijn hoofd en in zijn gezicht. Het volgende moment zag [aangever 2] dat de jongen die hem had geslagen samen met twee andere jongens [aangever 1] tegen de grond sloeg. [aangever 2] zag dat [aangever 1] door twee jongens tegen zijn hoofd werd geschopt.
[aangever 2] verklaarde bij de rechter-commissaris dat [aangever 1] op de grond lag en door een jongen tegen zijn hoofd werd getrapt met de hak van zijn schoen. Een andere jongen sloeg [aangever 1] op zijn hoofd met een stok.
Aangever [aangever 3] verklaarde bij de politie dat hij een klap in zijn gezicht kreeg en dat hij daarna van zes personen uit de groep klappen heeft gehad.
Toen de groep van [aangever 3] naar huis liep stopte er een auto bij hun groep. Er stapten vijf jongens uit de auto. [aangever 2] heeft met een stuk hout een klap op zijn gezicht gehad. Er gingen twee jongens achter [aangever 1] aan. [aangever 1] lag op de grond. Toen [aangever 1] wilde opstaan kreeg hij een trap vol in zijn gezicht.
[aangever 3] verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij heeft gezien dat [aangever 2] een kopstoot heeft gekregen.
Getuige [betrokkene 1] verklaarde bij de politie dat één van de jongens uit de andere groep [aangever 2] bij zijn jas vastpakte en hem een kopstoot gaf boven zijn linkeroog. Later kreeg [aangever 2] weer klappen van een gozer. Een stuk of vijf jongens pakten [aangever 3] vast en gaven hem klappen en schoppen. [aangever 3] gezicht zat helemaal onder het bloed.
Toen de groep van [betrokkene 1] naar huis liep stopte er een auto bij hen. Drie jongens stapten uit de auto. Twee jongens liepen naar [aangever 1] toe en de jongen met de boomtak gaf [aangever 1] een enorm harde klap met die tak tegen zijn hoofd. [aangever 1] viel op de grond. De tweede jongen gaf [aangever 1] meteen daarna een paar harde trappen tegen het lijf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de foto’s van het door het openlijk geweld door slachtoffer [aangever 1] opgelopen letsel.
Uit de medische informatie volgt dat [aangever 1] door het geweld een neusfractuur met een forse deviatie naar rechts heeft opgelopen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat op 1 januari 2010 in Bilthoven openlijk geweld is gepleegd tegen [aangever 1],
[aangever 3] en [aangever 2]. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen op 1 januari 2010 is gebeurd, gezien moet worden als één groot incident dat zich heeft afgespeeld op diverse plaatsen, telkens op de openbare weg. Verdachte heeft bekend bij dit hele incident aanwezig te zijn geweest en deel te hebben uitgemaakt van de groep die geweldshandelingen tegen [aangever 1], [aangever 3] en [aangever 2] heeft gepleegd. Verdachte heeft bekend zelf ook meerdere keren iemand -anders dan [aangever 1], [aangever 3] of [aangever 2]- te hebben geslagen. De rechtbank is op grond van de verklaringen van oordeel dat verdachte samen met zijn mededaders bewust de groep, waartoe de slachtoffers behoorden, heeft opgezocht en dat verdachte zich daarmee bewust in het incident heeft begeven. Aldus kan als vaststaand worden aangenomen dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tegen [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] gepleegde geweld en heeft hij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 01 januari 2010 te Bilthoven, gemeente De Bilt, met anderen, op de openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal:
- met geschoeide voet trappen/schoppen tegen het hoofd van die [aangever 1] en
- geven van een kopstoot tegen het hoofd van die [aangever 2] en
- met stokken, althans dergelijke voorwerpen, slaan tegen het hoofd van die [aangever 1] en die [aangever 2]
- en het slaan/stompen van die [aangever 3].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Feit 1:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 80 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van twee jaar en verplicht reclasseringscontact, inclusief het volgen van de gedragsinterventie Communicatieve Vaardigheden en een meldingsgebod als bijzondere voorwaarde. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis op te leggen.
De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [aangever 1] af te wijzen, gelet op haar vordering verdachte van het openlijk geweld tegen [aangever 1] vrij te spreken.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Primair is de raadsvrouw van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening moet houden met het feit dat verdachte zelf feitelijk geen geweld heeft gepleegd tegen de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers en dus een zeer gering aandeel in het gepleegde geweld heeft gehad. De raadsvrouw verzoekt daarom om geen gevangenisstraf op te leggen, maar een werkstraf. Als de rechtbank tot een voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde komt, zal verdachte zich aan de bijzondere voorwaarde houden.
De raadsvrouw verzoekt de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [aangever 1] af te wijzen, omdat verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij het tegen [aangever 1] gepleegde geweld.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld, dat heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren van 1 januari 2010. Verdachte heeft deel uitgemaakt van de groep die gewelddadige handelingen tegen meerdere personen heeft verricht en heeft daaraan actief deelgenomen. Slachtoffer [aangever 1] is met geschoeide voet tegen zijn hoofd geschopt en er is met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen. [aangever 1] heeft hierdoor aanzienlijk letsel opgelopen en hij wordt nog regelmatig geconfronteerd met de gevolgen van het geweld. Ook [aangever 2] en [aangever 3] hebben door het geweld letsel opgelopen.
Dit soort uitgaansgeweld heeft niet alleen een enorme invloed op de slachtoffers, maar ook op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan. Dergelijk uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers gemaakt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 augustus 2010 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Wel heeft verdachte in 2005 een voorwaardelijk sepot gekregen voor openlijke geweldpleging.
Uit het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 11 maart 2010, opgemaakt door R. de Mul, reclasseringswerker, volgt dat de reclassering het middelengebruik en het negatieve gedrag van verdachte zorgelijk vindt. De reclassering vindt het belangrijk dat verdachte inzicht krijgt in zijn gedrag en wat voor effect zijn gedrag heeft op zijn omgeving. De reclassering schat het recidiverisico in als laag gemiddeld.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan de gedragsinterventie Communicatieve Vaardigheden. Omdat volgens de reclassering het belangrijkste probleem bij het gedrag van verdachte ligt, adviseert zij geen interventie voor het alcohol- en drugsgebruik.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte zijn mavo/vmbo-diploma heeft behaald en dat hij daarna bij het schildersbedrijf van zijn vader is gaan werken. Sinds 1 juli 2008 heeft verdachte een vaste baan bij dat bedrijf. Hij werkt daar vijf dagen per week. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij niet echt begeleiding nodig heeft, omdat hij geen problemen heeft. Als de rechtbank verplicht reclasseringscontact oplegt verklaarde verdachte zich daar wel aan te zullen houden.
Gelet op de ernst van het feit, het blanco strafblad van verdachte en de bevindingen van de reclassering acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden als na te melden passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf geïndiceerd. Ondanks dat de rechtbank verdachte -anders dan de officier van justitie heeft gevorderd- vrijspreekt van feit 2 zal de rechtbank, gelet op de ernstige gevolgen van het gepleegde geweld voor slachtoffer [aangever 1] en de actieve bijdrage van verdachte aan het geweld, een hogere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7. De benadeelde partij
[aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.502,40 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.502,40 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 502,40 ter zake van materiële schade en € 1000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het letsel van [aangever 1] bestaat uit meerdere ernstige verwondingen in zijn gezicht.
Bij de begroting van de materiële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende materiële schadeposten:
- Eigen risico ziektekosten zorgverzekeraar € 165,00;
- Eigen bijdrage advocaat € 100,00;
- Kleding € 179,00;
- Foto’s letsel € 8,40;
- Reiskosten bezoeken advocaat € 50,00.
Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die gewoonlijk worden toegewezen voor slachtoffers van openlijk geweld waarbij met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen.
Voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, is verdachte niet gehouden dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Vorige het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, met de bepaling dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan de gedragsinterventie Communicatieve Vaardigheden en dat verdachte zich binnen zeven dagen volgend op de uitspraak moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich gedurende door Reclassering Nederland te bepalen perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 1.502,40, waarvan € 502,40 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], € 1.502,40 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 augustus 2010.
Mr. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.