ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7782

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600493-10; 16/600137-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na winkeldiefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 mei 2010 in Utrecht een aantal toiletartikelen had gestolen uit een drogisterij. Tijdens de diefstal gebruikte de verdachte geweld tegen een winkelmedewerkster die haar tas vasthield, door haar te schoppen en te krabben. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal, gevolgd van geweld, en sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zwaar verslaafd was aan drugs, wat bijdroeg aan haar delictgedrag. Het slachtoffer had door het geweld ernstige gevolgen ondervonden, waaronder de noodzaak tot medische testen op hiv en hepatitis. Gezien het justitiële verleden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten, oordeelde de rechtbank dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (isd-maatregel) voor de duur van twee jaar passend was. De rechtbank besloot dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis moest rapporteren over de voortzetting van de maatregel.

De rechtbank wees de vordering tot tenuitvoerlegging af, omdat de opgelegde maatregel voldoende was om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters Koster, Van Doorn en Brouwer-Poederbach betrokken waren. De zaak werd behandeld in het kader van de artikelen 38m, 38n, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600493-10; 16/600137-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis
raadsman mr. J. Peters, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een winkeldiefstal met geweld heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit en wijst daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 mei 2010 in Utrecht de diefstal met geweld bij de [drogisterij] heeft gepleegd. De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de aangifte van [aangever] met bijlagen ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2010 .
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat zij bij de [drogisterij] spullen wilde stelen. Zij had de spullen in haar tas gedaan en wilde de winkel uitlopen. Toen zij door de alarmpoortjes liep ging het alarm af. De winkelmedewerkster pakte daarop haar tas vast. Verdachte verklaarde dat zij haar tas terug wilde hebben, omdat zij hoopte dat ze met de tas nog kon vluchten. De winkelmedewerkster bleef de tas vasthouden en verdachte heeft haar toen geschopt en gekrabd om zodoende de tas los te krijgen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 mei 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid toiletartikelen (merk Zwitsel, Axe), toebehorende aan [drogisterij], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [aangever], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat zij, verdachte, die [aangever] meermalen tegen de benen en het kruis heeft
geschopt en in de hals en borst heeft gekrabt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
De officier van justitie heeft aangegeven dat er nog een gevangenisstraf van drie weken openstaat. Verdachte heeft tegen het vonnis, waarbij deze straf is opgelegd, hoger beroep ingesteld. Verder staan er geen vrijheidsstraffen tegen verdachte open. Voor de nog openstaande geldboetes en de eventueel door het Gerechtshof op te leggen gevangenisstraf van drie weken kan de officier van justitie een voorwaardelijk gratieverzoek indienen.
De officier van justitie verzoekt voorts de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens verzocht om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar op te leggen, zoals door de reclassering omschreven.
De raadsman heeft daarbij aangegeven het hoger beroep tegen het vonnis van 2 juli 2009 in te trekken als de officier van justitie de gevangenisstraf van drie weken meeneemt in het voorwaardelijk gratieverzoek. Voorts verzoekt de raadsman om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft toiletartikelen uit een drogisterij weggenomen. Toen de medewerkster van de winkel verdachte bij haar tas vastpakte heeft verdachte geweld gebruikt door de medewerkster te schoppen en te krabben, omdat zij met haar tas wilde vluchten. Verdachte is zwaar verslaafd aan drugs en het slachtoffer heeft zich, doordat zij gekrabd was, moeten laten testen op hiv en hepatitus. Het feit heeft derhalve een grote impact op het slachtoffer gehad. Daarnaast dragen dergelijke feiten bij aan de gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank acht, alles afwegende, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna isd-maatregel) voor de duur van twee jaar passend en geboden.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen mede betrokken het justitiële verleden van verdachte. Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 mei 2010 is verdachte veelvuldig veroordeeld voor winkeldiefstallen, waaronder winkeldiefstallen gevolgd van geweld.
In de periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit is verdachte ten minste drie maal onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen, te weten door de politierechter op 21 april 2010, door de politierechter op 29 oktober 2009 en door de politierechter op 10 maart 2009. Deze straffen zijn volgens mededeling van de officier van justitie ten uitvoer gelegd. Voor de nog openstaande straffen wordt naar de mededeling van de officier van justitie een voorwaardelijk gratieverzoek ingediend. Het hiervoor genoemde feit is na de tenuitvoerlegging van de straffen begaan. Het feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank heeft tevens de inhoud van het voorlichtingsrapport van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, d.d. 5 juli 2010, opgemaakt door L. van den Heuvel, reclasseringswerker, in haar overweging meegenomen. Uit het rapport volgt dat verdachte zwaar verslaafd is aan drugs en dat haar drugsverslaving het delictgedrag in stand houdt. Verdachte heeft op meerdere gebieden in haar leven problemen die van invloed lijken te zijn op de recidive. Verdachte is een zorgmijdende vrouw en neemt geen deel aan de maatschappij. Zolang ze verslaafd is aan harddrugs zal alles in haar leven in het teken staan van drugs scoren. Als dit niet goedschiks kan dan zal dit kwaadschiks gaan, waardoor de kans op recidive zeer groot is. Meerdere pogingen om verdachte te laten afkicken hebben geen succes gehad.
De reclassering geeft aan dat de isd-maatregel het laatste redmiddel is om verdachte een menswaardiger bestaan te kunnen geven en om haar uitzichtloze patroon van vastzitten, vrijkomen en terugvallen te doorbreken. Een reclasseringstoezicht biedt door de zorgmijdende houding van verdachte onvoldoende handvatten en dwang om gedragsverandering te bewerkstelligen. De reclassering adviseert om de isd-maatregel geheel of gedeeltelijk in te vullen met een verplichte opname in een afkickkliniek als Iriszorg Arnhem. Verdachte heeft een intakegesprek gehad bij de polikliniek van Iriszorg in Ede. Op 8 juli 2010 is er een tweede afspraak geweest bij Iriszorg waarbij een zorgplan is opgesteld. Geadviseerd wordt een klinische opname binnen het kader van een isd-maatregel. De kliniek heeft aangegeven dat verdachte in principe rond 30 augustus 2010 kan worden opgenomen. De reclassering komt tot de streefdatum van 30 augustus 2010, omdat een tijdspanne van vier weken (na onherroepelijk worden vonnis) een passende periode lijkt om overplaatsing naar Zwolle, acclimatiseren en kennismaken met de PI Zwolle en het zorgvuldig regelen van formaliteiten en praktische zaken ten behoeve van de overplaatsing naar de kliniek te bewerkstelligen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven het eens te zijn met het advies van de reclassering.
Gezien het justitiële verleden van verdachte, de inhoud van bovengenoemd rapport d.d. 5 juli 2010 en het feit dat verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting zwaar drugsverslaafd is, overweegt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Nu verdachte de laatste jaren stelselmatig vermogensdelicten heeft gepleegd, waarvan een aantal met geweld, en de haar opgelegde vrijheidsstraffen en de haar geboden hulpverlening haar er niet toe hebben gebracht het roer om te gooien, eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel.
Gelet op voornoemde zal de rechtbank gelasten dat verdachte in het kader van de
isd-maatregel klinisch zal worden opgenomen in een afkickkliniek van Iriszorg.
De rechtbank zal bij het opleggen van de isd-maatregel bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht over de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De reclassering heeft in haar rapport verzocht om de voortgang van het isd-traject binnen zes maanden te toetsen. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak echter geen reden om de voortgang van de isd-maatregel op een kortere termijn dan de gebruikelijke negen maanden te toetsen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
Nu aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal worden opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- gelast dat verdachte in het kader van de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders klinisch wordt opgenomen in een afkickkliniek van Iriszorg.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en
mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juli 2010.
Mrs. Van Doorn en Brouwer-Poederbach zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.