ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6268
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Utrecht op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De vordering, ingediend op 1 maart 2010, was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier van justitie werd geschat op € 10.200,-. Tijdens de terechtzittingen op 15 en 18 juni 2010 zijn zowel de veroordeelde als zijn raadsman, mr. L.C. de Jong, gehoord, en hebben zij hun standpunten kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1958 en wonende in Veenendaal, geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten met betrekking tot zijn eigen panden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de veroordeelde hypothecaire leningen heeft afgesloten voor zijn panden, maar dat deze leningen gepaard gingen met evenredige hypothecaire schulden. Hierdoor is het vermogen van de veroordeelde niet vermeerderd, wat betekent dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G. Perrick, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Mr. S. Wijna was buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen, maar de uitspraak is in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, gedaan.