ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6268

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711770-09 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Utrecht op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De vordering, ingediend op 1 maart 2010, was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier van justitie werd geschat op € 10.200,-. Tijdens de terechtzittingen op 15 en 18 juni 2010 zijn zowel de veroordeelde als zijn raadsman, mr. L.C. de Jong, gehoord, en hebben zij hun standpunten kenbaar gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1958 en wonende in Veenendaal, geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten met betrekking tot zijn eigen panden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de veroordeelde hypothecaire leningen heeft afgesloten voor zijn panden, maar dat deze leningen gepaard gingen met evenredige hypothecaire schulden. Hierdoor is het vermogen van de veroordeelde niet vermeerderd, wat betekent dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G. Perrick, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Mr. S. Wijna was buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen, maar de uitspraak is in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16-711770-09 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 13 augustus 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsman: mr. L.C. de Jong, advocaat te Woerden.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16-711770-09;
- het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 2 juli 2010 in de zaak met parketnummer 16-711770-09, waaruit blijkt dat veroordeelde is veroordeeld terzake van:
feit 2: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd;
feit 4: medeplegen van witwassen,
tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzittingen van 15 juni 2010 en 18 juni 2010;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek op voormelde terechtzittingen is de veroordeelde gehoord en hebben de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De beoordeling.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door haar wordt geschat op € 10.200,-.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten met betrekking tot zijn eigen panden aan de [adres] te Veenendaal en de [adres] te Rhenen. [verdachte] heeft ten aanzien van het pand aan de [adres] een hypothecaire lening ten bedrage van € 450.000,- met een bouwdepot van € 120.000,- verkregen. Met betrekking tot het pand aan de [adres] te Rhenen is aan hem een hypotheek ten bedrage van
€ 410.000,- verstrekt met een bouwdepot van € 80.000,-. Het vermogen van [verdachte] is hierdoor echter niet vermeerderd. Hij is immers tegelijkertijd met de verstrekking van deze hypotheken hypothecaire schulden aangegaan voor dezelfde bedragen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.
3. De beslissing.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie van 1 maart 2010, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 augustus 2010.
Mr. S. Wijna is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.