ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6248
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 17 augustus 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte. De raadsman van de verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat er een gesprek heeft plaatsgevonden op 1 september 2009 waarin de toenmalige officier van justitie heeft aangegeven dat vervolging niet langer opportuun werd geacht. Dit gesprek vond plaats kort voor een zitting waarbij de verdachte gedagvaard was. De officier van justitie heeft echter ontkend dat er een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden, wat leidde tot de oproep van de rechtbank aan de toenmalige officier van justitie om als getuige te verschijnen.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie verklaard dat het woord 'opportuun' wel is gebruikt, maar niet in de context van een sepot-beslissing. De rechtbank heeft de keuze van de officier van justitie om niet als getuige te verschijnen als problematisch ervaren, omdat dit de verdediging belemmerde in het stellen van nadere vragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verweer van de raadsman niet onaannemelijk is en dat de officier van justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, waarmee de rechtbank de argumenten van de verdediging heeft gevolgd. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.