Parketnummer: 16-711618-09 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 13 augustus 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsvrouw: mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16-711618-09;
- het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 2 juli 2010 in de zaak met parketnummer 16-711618-09, waaruit blijkt dat veroordeelde is veroordeeld terzake van:
feit 2: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 4: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd,
tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzittingen van 9 juni 2010, 15 juni 2010 en 18 juni 2010;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek op voormelde terechtzittingen is de veroordeelde gehoord en hebben de officier van justitie en de raadsvrouw hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De beoordeling.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door haar wordt geschat op € 179.978,21.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van of uit baten van soortgelijke feiten als de hiervoor onder kopje 1 (de procedure) onder de feiten 2 en 3 genoemde strafbare feiten voordeel gekregen.
De rechtbank ontleent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat .
Zaaksdossier 3 ([adres] te Veenendaal)
Zaaksdossier 4 ([adres] te Rhenen)
Op 22 oktober 2008 is de hypotheekakte voor de hypothecaire geldlening met betrekking tot de woning aan de [adres] te Veenendaal ten name van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gepasseerd ten overstaan van notaris mr. T.J. van der Veer te Veenendaal. In het hypotheekbedrag groot € 450.000,- was een bedrag van € 120.000,- gereserveerd voor de verbouwing .
Op 29 oktober 2008 is de hypotheekakte voor de hypothecaire geldlening ten aanzien van de woning aan de [adres] te Rhenen gepasseerd bij notariskantoor [bedrijf 1]. Door [bedrijf 2] is een hypothecaire lening verstrekt ten bedrage van
€ 410.000,- met daarin opgenomen een bouwdepot van € 80.000,- .
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
- een nota van [bedrijf 3], rekeningnummer [rekeningnummer], voor een bedrag van € 22.610,- met betalingskenmerk 45-122-45-08 ;
- een nota van [bedrijf 3], rekeningnummer [rekeningnummer], voor een bedrag van € 42.840,- met betalingskenmerk 45-122-42-08 ;
- een nota van [bedrijf 3], rekeningnummer [rekeningnummer], voor een bedrag van € 56.822,50 met betalingskenmerk 40-122-39-08 ;
- een nota van [bedrijf 3], rekeningnummer [rekeningnummer], voor een bedrag van € 13.685,- met betalingskenmerk 43-121-46-08 ;
- een nota van [bedrijf 3], rekeningnummer [rekeningnummer], voor een bedrag van € 43.435,- met betalingskenmerk 42-121-44-08 ;
- een nota van [bedrijf 3], rekeningnummer [rekeningnummer], voor een bedrag van € 26.775,- met betalingskenmerk 41-121-42-08 .
Op grond van de eerste drie voormelde nota’s heeft de [bedrijf 4] via [betrokkene 3] op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 3] uitbetaald:
- op 13 november 2008 een bedrag van € 22.610,- ;
- op 17 november 2008 een bedrag van € 97.861,76 .
Op grond van de laatste drie voormelde nota’s heeft [bedrijf 2] op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 3] uitbetaald:
- op 11 november 2008 een bedrag van € 70.210,- ;
- op 14 november 2008 een bedrag van € 9.790,- .
[bedrijf 3] is het bedrijf van [verdachte]. [verdachte] heeft ter terechtzitting van 9 juni 2010 bevestigd dat hij geen verbouwingswerkzaamheden verband houdende met de drie nota’s met de factuurbedragen € 22.610,-, € 42.840,- en € 56.822,50 heeft verricht in het pand aan de [adres] te Veenendaal. Hij heeft ook geen verbouwingswerkzaamheden in het pand aan de [adres] te Rhenen verricht. [betrokkene 1] heeft eveneens verklaard dat er geen verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden in het pand aan de [adres] te Veenendaal . Voorts heeft [verdachte] ter zitting verklaard dat hij ten aanzien van het pand aan de [adres] te Rhenen bouwnota’s heeft gemaakt terwijl hij het pand zelf niet heeft gezien. [verdachte] erkent bij de politie dat hij de drie facturen met betrekking tot het adres [adres] te Rhenen naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft verzonden .
[betrokkene 4] heeft als getuige ter terechtzitting van 15 juni 2010 verklaard dat de werkzaamheden die staan vermeld op de nota’s van [bedrijf 3] gericht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met de bedragen € 22.610,-, € 41.039,26 en € 56.822,50 niet zijn verricht. [betrokkene 4] heeft deze nota’s ingediend bij de [bedrijf 4] en heeft [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hiervoor laten tekenen zodat de rekeningen aan [bedrijf 3] konden worden betaald. [betrokkene 4] heeft [verdachte] bouwnota’s op laten maken, aldus [betrokkene 4] ter zitting.
Opbrengst: € 200.471,76 (€ 22.610,- + € 97.861,76 + € 70.210,- + € 9.790,-)
Van de bankrekening van [bedrijf 3] met nummer 4851192 hebben de volgende afschrijvingen plaatsgevonden:
- op 24 november 2008 een bedrag van € 51.700,- naar [betrokkene 1] ;
- op 24 november 2008 een bedrag van € 143.476,- naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [betrokkene 4] .
Kosten: € 195.176,- (€ 51.700,- + € 143.476,-)
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat [verdachte] geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. [verdachte] is op 3 november 2008 gestart met verbouwingswerkzaamheden in het pand aan de [adres] te [woonplaats]. [verdachte] heeft zijn werkzaamheden na een uur gestaakt omdat [betrokkene 4] hem had meegedeeld dat er asbest in het pand was aangetroffen. Verder heeft [betrokkene 4] verteld dat de verbouwing in het pand aan de [adres] te [woonplaats] ook niet door zou gaan. [verdachte] heeft op 5 november 2008 twee keer een creditnota opgemaakt met daarop vermeld een bedrag van € 2.500,- in verband met de annulering van de opdrachten door [betrokkene 4]. Het totaalbedrag van € 5.000,- heeft [verdachte] verrekend met betalingen aan [betrokkene 4] en [betrokkene 1] zodat dit ook geen wederrechtelijk verkregen voordeel betreft, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op voormelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een bedrag van € 5.295,76 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. [verdachte] heeft immers geldbedragen uit bouwdepots verkregen op grond van valse bouwfacturen die hij zelf heeft opgemaakt. Na aftrek van de hierboven genoemde kosten komt het wederrechtelijk verkregen voordeel neer op € 5.295,76. Dat [verdachte] dit bedrag heeft achter gehouden in verband met de annulering van de opdrachten doet, nog daargelaten dat dit niet aannemelijk is geworden, daaraan niet af.
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 5.295,76 (€ 200.471,76 -/- € 195.176,-)
Zaaksdossier 15 ([woonadres] te Winterswijk)
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten met betrekking tot zijn eigen woning aan de [woonadres] te [woonplaats]. Hij heeft ten aanzien van dit pand een hypothecaire lening ten bedrage van € 600.000,- verkregen. Zijn vermogen is hierdoor echter niet vermeerderd aangezien hij tegelijkertijd met de verstrekking van deze hypotheek een hypothecaire schuld voor hetzelfde bedrag is aangegaan.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 5.295,76
De raadsvrouw heeft de rechtbank ter terechtzitting verzocht bij de bepaling van het terug te betalen bedrag rekening te houden met de beperkte draagkracht van veroordeelde en de verwachting dat deze draagkracht in de nabije toekomst niet zal toenemen.
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank geen gronden aanwezig om het door de veroordeelde te betalen bedrag lager vast te stellen dan het voormelde bedrag van € 5.295,76. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat redelijkerwijs te verwachten is dat veroordeelde in de toekomst in staat zal zijn om aan een verplichting tot betaling aan de staat te voldoen.
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag derhalve vaststellen op € 5.295,76 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
3. De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 5.295,76.
Zij legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 5.295,76, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 augustus 2010.
Mr. S. Wijna is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.