vonnis
RECHTBANK UTRECHT
269829 / HA ZA 09-153428 juli 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 269829 / HA ZA 09-1534
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABD VASTGOED B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
eiseres,
advocaat mr. G. Bosma,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE UTRECHTSE HEUVELRUG,
zetelend en kantoorhoudende te Doorn,
gedaagde,
advocaat mr. P.M.L. Schilder Spel.
Partijen zullen hierna ABD en de Gemeente genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 7 oktober 2009
• het proces-verbaal van comparitie van 6 januari 2010
• de akte overlegging productie tevens inhoudende uitlating productie van de zijde van ABD van 9 juni 2010
• de akte in het geding brengen productie tevens inhoudende uitlating productie van de zijde van de Gemeente van 9 juni 2010.
1.2. Er is vonnis bepaald.
1.3. De enkelvoudige kamer heeft de procedure verwezen naar de meervoudige kamer voor het wijzen van vonnis.
2.1. ABD heeft in 2006 een bouwplan ontworpen voor de bouw van een dubbel woonhuis aan de [adres].
2.2. Voor dit bouwplan heeft ABD op 5 oktober 2006 een reguliere bouwvergunning aangevraagd bij de Gemeente (althans het college van burgemeester en wethouders). Het destijds geldende bestemmingsplan “Welgelegen Rosarium” stond het oprichten van een dubbel woonhuis op het betreffende perceel toe.
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft de Gemeente (althans het college van burgemeester en wethouders) geweigerd een bouwvergunning te verlenen. Het tegen het besluit van
11 januari 2007 door ABD gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2007 ongegrond verklaard. ABD heeft geen beroep bij de rechtbank, sector bestuursrecht, ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar.
2.3. Op 1 februari 2007 is door de Gemeente (althans de raad) het voorbereidingsbesluit “Woongebied Driebergen-Rijssenburg” genomen. ABD heeft bezwaar gemaakt tegen dit voorbereidingsbesluit, welk bezwaar bij besluit van 27 september 2007 ongegrond is verklaard. ABD heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
2.4. Op 28 juni 2007 heeft ABD een nieuwe (tweede) bouwvergunning ten behoeve van het bouwplan aangevraagd bij de Gemeente (althans het college van burgemeester en wethouders). In verband met het voorbereidingsbesluit is deze bouwvergunningaanvraag aangehouden.
2.5. Op 10 juli 2008 is door de raad van de Gemeente het (nieuwe) bestemmingsplan “Woongebied Driebergen-Rijssenburg” vastgesteld. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van de [adres] de mogelijkheid opgenomen voor de bouw van één vrijstaande woning. Dit bestemmingsplan is op 10 maart 2009 grotendeels - in ieder geval voor zover betrekking hebbend op het perceel [adres] - goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. ABD heeft tegen dit goedkeuringsbesluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.6. In haar uitspraak van 21 april 2010 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl,
LJN: BM1800) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State alle beroepen
– inclusief het beroep van ABD – tegen het besluit tot goedkeuring van het door de raad van de Gemeente bij besluit van 10 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan “Woongebied Driebergen-Rijsenburg” ongegrond verklaard.
2.7. ABD heeft de Gemeente meerdere malen aansprakelijk gesteld voor het handelen en nalaten van de Gemeente. De Gemeente heeft geen aansprakelijkheid erkend.
3.1. ABD vordert samengevat - voor recht te verklaren dat de Gemeente jegens ABD onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge gehouden is de door ABD geleden schade aan haar te vergoeden. Verder vordert ABD veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 376.986,00, vermeerderd met rente. Tevens vordert ABD voor recht te verklaren dat de Gemeente jegens ABD aansprakelijk is voor alle overige door ABD nog te lijden schade die het gevolg is van het handelen van de Gemeente, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet. Tot slot vordert ABD veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure.
3.2. De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de Gemeente aangegeven dat nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak heeft gedaan - wat inmiddels op 21 april 2010 heeft plaatsgevonden en waarbij het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten in stand is gelaten - de (tweede) bouwvergunningaanvraag van ABD verder behandeld zal worden. Het bouwplan is in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan “Woongebied Driebergen-Rijssenburg”. De aanvraag zal daarom mede als een verzoek tot vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan worden opgevat. Daarnaast zal door ABD ook een verzoek tot vergoeding van planschade bij de Gemeente (althans het college van burgemeester en wethouders) kunnen worden gedaan.
4.2. Vast staat dat ten tijde van de eerste ingediende bouwvergunningaanvraag het bestemmingsplan “Welgelegen Rosarium” van toepassing pas was, op basis waarvan de bouw van een dubbel woonhuis op het perceel [adres] mogelijk was. Deze aanvraag heeft niet tot een bouwvergunning geleid. Bij de beoordeling door de Gemeente (althans het college van burgemeester en wethouders) van de huidige (tweede) bouwvergunningaanvraag zal zij uit moeten gaan van het door de gemeenteraad vastgestelde en door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bestemmingsplan “Woongebied Driebergen-Rijssenburg”, dat zonder vrijstelling het realiseren van een dubbel woonhuis op het perceel [adres] niet mogelijk maakt.
4.3. ABD vordert vergoeding van gemaakte kosten en (planologische) compensatie in verband met de gewijzigde planologische mogelijkheden ter plaatste van het perceel [adres]. Aan haar vordering legt zij ten grondslag dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met hetgeen van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht, door niet dan wel niet adequaat te reageren op brieven en mails van ABD, waarbij de handelwijze van de Gemeente en haar vertegenwoordigers onduidelijk, inconsequent en onzorgvuldig was. De Gemeente heeft verder onzorgvuldig gehandeld, aangezien zij diverse toezeggingen heeft gedaan aan ABD die niet zijn nagekomen. Dit is onrechtmatig jegens ABD. Het gaat hierbij om toezeggingen en uitlatingen van wethouder [X] en de ambtenaren [A] en [B], waardoor ABD erop mocht vertrouwen dat het nieuwe bestemmingsplan ruimte zou bieden voor het bouwplan van ABD. Ook rustte er minimaal een inspanningsverplichting op het college van burgemeester en wethouders om zich hard te maken voor de plannen van ABD. De Gemeente handelt tevens willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel, wat onrechtmatig is jegens ABD. Op een aantal andere percelen is kavelsplitsing wel toegestaan, maar niet op het perceel [adres], terwijl deze andere percelen stedenbouwkundig en planologisch niet afwijken van het perceel [adres]. Bovendien zou kavelsplitsing op dit perceel niet tot verdichting leiden.
4.4.1. ABD stelt dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met hetgeen van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht, door niet dan wel niet adequaat (niet inhoudelijk) te reageren op brieven en mails van ABD, waarmee de Gemeente onrechtmatig jegens ABD heeft gehandeld. Het achterwege blijven van reacties van de zijde van de Gemeente heeft voor meer vertraging gezorgd, waardoor ABD extra schade stelt te hebben geleden. De Gemeente voert aan dat van onzorgvuldig handelen geen sprake is. ABD heeft voor eigen rekening en risico geïnvesteerd in het perceel [adres].
De Gemeente (althans de raad) heeft een ruime beleidsvrijheid bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan, waarbij geldt dat al begin 2007 door het college van burgemeester en wethouders is aangegeven dat de directe mogelijkheid tot kavelsplitsing uit het (toen nog ontwerp) bestemmingsplan was gehaald. Dat het inmiddels door de gemeenteraad vastgestelde en door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bestemmingsplan teleurstellend is voor ABD maakt het nog niet onzorgvuldig of onrechtmatig, aldus de Gemeente.
4.4.2. In het midden kan blijven of de Gemeente onzorgvuldig zou hebben gehandeld door niet eerder te reageren op de brieven en mails van ABD dan zij heeft gedaan. Door ABD is niet helder gemaakt wat de oorzaak, de aard en de omvang van de door haar gesteld opgelopen vertraging is en tot welke schade dit dan zou leiden. Wanneer de door ABD gestelde vertraging zijn oorzaak vindt in het feit dat het bouwplan van ABD op dit moment niet gerealiseerd kan worden, dan geldt dat dit het gevolg is van het feit dat nog niet op de aanvraag beslist is. Dat laatste wordt echter veroorzaakt door het gegeven dat pas op deze aanvraag beslist kan worden nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft beslist. Inmiddels is deze uitspraak op 21 april 2010 gedaan, waarbij het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van het door de raad van de gemeente bij besluit van 10 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan “Woongebied Driebergen-Rijsenburg” in stand is gelaten. Gelet op hetgeen de Gemeente ter gelegenheid van de comparitie heeft aangegeven (zoals weergegeven onder 4.1) gaat de rechtbank ervan uit dat de beslissing op de aanvraag van ABD nu niet lang meer op zich zal laten wachten. Enig verband met het al dan niet tijdig door de Gemeente reageren richting ABD is voor de rechtbank echter niet helder geworden.
4.5.1. ABD stelt verder dat de Gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld, aangezien diverse jegens ABD gedane toezeggingen niet zijn nagekomen. ABD mocht erop vertrouwen dat het nieuwe bestemmingsplan ruimte zou bieden voor haar bouwplan, althans dat dit bouwplan zou worden gehonoreerd, althans dat het college van burgemeester en wethouders een uiterste inspanning zou verrichten om het bouwplan gerealiseerd te krijgen.
4.5.2. De rechtbank merkt allereerst op dat in rechtsoverweging 2.9.3 van de uitspraak van 21 april 2010 de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat ABD ter zitting heeft erkend dat geen sprake is van een toezegging waaraan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zijn gebonden. Verder is geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad niet zijn gebonden aan een door het college van burgemeester en wethouders dan wel een door een wethouder ([X]) gedane toezegging, maar dat het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad een toezegging wel in hun belangenafweging dienen te betrekken. De gemeenteraad heeft de beweerdelijk gedane toezegging in zijn belangenafweging betrokken en het college van burgemeester en wethouders heeft dit eveneens gedaan, zodat volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit en het vaststellingsbesluit in zoverre onzorgvuldig zijn voorbereid.
Aangezien sprake was van een (bij de bestuursrechter) appelabel besluit tegen de goedkeuring van het nieuwe bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten dat niet door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd, maar waar het door ABD ingestelde beroep juist ongegrond is verklaard, dient de rechtbank van de rechtmatigheid
van het goedkeuringsbesluit en het goedgekeurde raadsbesluit uit te gaan, wat betekent dat deze besluiten zowel wat betreft de totstandkoming als wat betreft de inhoud in overeenstemming moeten worden geacht met de desbetreffende wettelijke voorschriften en de algemene rechtsbeginselen. Dat sprake zou zijn van een situatie die een uitzondering op de leer van de formele rechtskracht rechtvaardigt, is gesteld noch gebleken. Terzijde merkt de rechtbank nog op dat tijdens de comparitie door ABD (wederom) is erkend dat er vanuit de gemeenteraad nooit toezeggingen jegens haar zijn gedaan. De stelling dat ABD er op basis van door de gemeenteraad, dan wel door wethouder [X] gedane (het college van burgemeester en wethouders bindende) toezeggingen mocht vertrouwen dat het nieuwe bestemmingsplan ruimte zou bieden voor haar bouwplan, dan wel dat haar bouwplan zou worden gerealiseerd, slaagt dan ook niet.
4.5.3. De rechtbank merkt verder nog op dat het vaststellen van een bestemmingsplan tot het domein van de gemeenteraad behoort en dat slechts de gemeenteraad – en niet het college van burgemeester en wethouders – op dit punt over bevoegdheid beschikt.
Indien zou worden aangenomen dat er door anderen dan wethouder [X], namelijk de ambtenaren [A], [B], [C] en [D] toezeggingen aan ABD zouden zijn gedaan, hetgeen de rechtbank uitdrukkelijk in het midden laat en waarbij geldt dat tijdens de zitting door ABD is erkend dat er in ieder geval niets van op schrift staat, geldt dat hieraan door ABD geen gerechtvaardigd vertrouwen kon worden ontleend dat de mogelijkheid tot de bouw van een dubbel woonhuis op het perceel Welgelegenlaan door de raad van de Gemeente in het nieuwe bestemmingsplan zou worden opgenomen. Daarbij is allereerst van belang dat gesteld noch gebleken is dat het college van burgemeester en wethouders een bevoegdheid tot het doen van bindende toezeggingen aan één van deze ambtenaren [A], [B], [C] en [D] heeft gemandateerd. Zelfs als zou komen vast te staan dat een dergelijke bevoegdheid wel zou zijn gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders aan één van de genoemde ambtenaren, geldt dat ABD wist of kon weten dat slechts de gemeenteraad over (de inhoud van) het bestemmingsplan kon beslissen. Dit brengt met zich dat ook in het geval deze ambtenaren namens het college van burgemeester en wethouders dergelijke toezeggingen konden doen, er geen te honoreren vertrouwen bij ABD kan zijn gewekt. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de in de wet neergelegde toedeling van bevoegdheden. Van bijzondere omstandigheden die een afwijking van deze bevoegdheidsverdeling rechtvaardigen, is niet gebleken. Ook op deze grondslag slaagt de stelling dat ABD erop mocht vertrouwen dat het nieuwe bestemmingsplan ruimte zou bieden voor haar bouwplan, dan wel dat haar bouwplan zou worden gerealiseerd, niet.
4.5.4. Ook de stelling van ABD dat op het college van burgemeester en wethouders minimaal een inspanningsverplichting rustte zich hard te maken voor het bouwplan van ABD, kan niet slagen. Of het bouwplan van ABD gerealiseerd kan worden, is immers in eerste instantie afhankelijk van de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, op welk punt het college van burgemeester en wethouders geen enkele bevoegdheid toekomt. Voorts dient de beoordeling van de (tweede) bouwvergunningaanvraag nog plaats te vinden. Nu het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van het nieuwe bestemmingsplan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in stand is gelaten, is het vervolgens aan de Gemeente (althans het college van burgemeester en wethouders) om een beslissing te nemen op het verzoek tot vrijstelling.
4.6.1. Ten aanzien van de door ABD ingenomen stelling dat de Gemeente willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, wat onrechtmatig zou zijn jegens ABD, heeft ABD ter gelegenheid van de comparitie aangegeven dat het gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke zin voor lag in de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de onderhavige procedure doelt ABD op het gelijkheidbeginsel in civiele zin dat als een uitwerking of motivering van het willekeurbeginsel gezien moet worden. Volgens ABD is de hele discussie binnen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad gebaseerd op emoties en daardoor willekeurig. De Gemeente voert aan dat de gemeenteraad de bouw van een dubbel woonhuis op het perceel Welgelegenlaan niet wenselijk achtte, omdat zij geen verdichting van de verbouwing wil en er niet voor voelt dat er extra woningen worden gecreëerd in de overgang naar het buitengebied. De Gemeente betwist dat bij dit standpunt emoties van de gemeenteraad een rol hebben gespeeld.
4.6.2. Het had op de weg van ABD gelegen om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit afgeleid zou kunnen worden dat binnen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad op basis van emoties - en dus willekeurig - de discussie is gevoerd of in het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid van de bouw van een dubbel woonhuis op het perceel Welgelegenlaan gehandhaafd diende te worden. Deze onderbouwing ontbreekt echter. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ABD haar enkele stelling dat de Gemeente willekeurig en daarmee onrechtmatig jegens ABD heeft gehandeld onvoldoende heeft onderbouwd. ABD heeft op dit punt niet voldaan aan haar stelplicht.
4.7. Gelet op het bovenstaande is van onzorgvuldig handelen van de Gemeente, waardoor zij onrechtmatig jegens ABD zou hebben gehandeld, niet gebleken. Aan een bespreking van de door ABD gevorderde schade komt de rechtbank dan ook niet toe. De vorderingen van ABD dienen te worden afgewezen.
4.8. ABD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente worden begroot op:
- vast recht € 4.938,00
- salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 9.938,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt ABD in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 9.938,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet, mr. E.A. Messer en mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2010.