parketnummer: 16-600121-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 juli 2010
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw: mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 9 juni 2010 en 18 juni 2010, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk van oplichting van banken en/of hypotheekverstrekkers en/of personen;
Feit 2: in vereniging diverse banken en/of hypotheekverstrekkers heeft opgelicht;
Feit 3: in vereniging diverse malen valsheid in geschrift heeft gepleegd;
Feit 4: medeplegen van witwassen van een totaalbedrag van € 61.307,50.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte 1] stelselmatig op valse wijze hypothecaire leningen met bouwdepots wist te verkrijgen. Verdachte was op de hoogte van de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de criminele organisatie, aldus de officier van justitie.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken van de zinsneden:
- “het aangaan van een schuld te weten een hypothecaire lening (inclusief bouwdepot) met [A] en/of [B] (betreffende het pand aan de [adres] te [plaats])” (zaak 7);
- “het aangaan van een schuld te weten een hypothecaire lening (inclusief bouwdepot) met [C] en/of [D] (betreffende het pand aan de [adres] te [plaats])” (zaak 9).
Verdachte is immers niet bij de fase van de verkrijging van deze hypotheken betrokken geweest, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging valselijk opmaken van stukken zodat niet toegekomen wordt aan de beoordeling van het impliciet subsidiair ten laste gelegde gebruik maken van valse stukken dan wel het voorhanden hebben daarvan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte enkel uitvoerend heeft gehandeld en geen leidende rol op zich heeft genomen. Daarnaast heeft verdachte nimmer weet gehad van de aard, de omvang en de werkwijze van de vermeende criminele organisatie, aldus de raadsvrouw.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat hij hypotheekverstrekkers heeft bewogen tot het aangaan van geldleningen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging telkens dient te worden vrijgesproken.
Wat betreft het onder 4 ten laste gelegde heeft verdachte niet het oogmerk gehad om geldbedragen wit te wassen zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen
Feit 1: criminele organisatie
Feit 2: oplichting
Feit 3: valsheid in geschrift
Zaaksdossier 7 ([adres] te [plaats])
Zaaksdossier 9 ([adres] te [plaats])
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij eigenaar is van [bedrijf 1]. Dit is een klusbedrijf. Er is echter geen enkele klus verricht door dit bedrijf. [verdachte] heeft erkend dat hij regelmatig op verzoek van [medeverdachte 1] valse nota’s namens [bedrijf 1] opmaakte. De bedoeling was dat de verbouwingen door iemand anders werden verricht voor een veel lager bedrag zodat er geld uit het bouwdepot zou overblijven, aldus [verdachte] ter zitting.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] hem circa zes keer heeft benaderd om valse facturen op te maken uit hoofde van het aannemersbedrijf [bedrijf 1]. Dit betrof telkens facturen voor verbouwingen met een kostenpost tussen de € 40.000,- en € 200.000,-. [verdachte] stuurde de door hem vals opgemaakte facturen naar [medeverdachte 1] of gaf ze hem in persoon wanneer hij hem zag .
Zaaksdossier 7 ([adres] te [plaats])
[B] en [A] hebben op 10 april 2007 voor het pand [adres] te [plaats] een hypotheek afgesloten bij de ABN-Amro bank van € 307.500,- waarvan
€ 40.000,- in een bouwdepot
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
- een factuur van [bedrijf 1], factuurdatum 20 april 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [plaats], factuurbedrag € 42.800,- inclusief btw, over te maken op rekening [rekeningnummer] ;
- een declaratieformulier voor het bouwdepot dat op 21 april 2007 is ondertekend door [B] en [A] waarop is vermeld dat de (ver)bouwing volledig gereed is .
Verbalisanten hebben [verdachte] een factuur getoond gericht aan [B] met factuurdatum 20 april 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [plaats], met het bedrag van € 42.800,- dat dient te worden overgemaakt op rekening nummer [rekeningnummer]. De factuur is aangetroffen op de harde schijf van de laptop van [verdachte] . Volgens [verdachte] zou het goed kunnen dat hij deze factuur in opdracht van [medeverdachte 1] heeft opgemaakt. Het bouwbedrijf [bedrijf 1] bestond alleen op papier. [verdachte] had geen werknemers. Door [bedrijf 1] werd nimmer arbeid verricht . Met gebruikmaking van deze bouwnota is verzocht om uitbetaling van het (resterende) bouwdepot ten bedrage van € 40.000,-. Dit bedrag is gestort op de bankrekening van [A].
Zaaksdossier 9 ([adres] te [plaats])
Op 30 maart 2007 is door Nationale Nederlanden een hypotheek verstrekt aan [C] en [D] met betrekking tot het pand aan de [adres] te [plaats] voor een bedrag van € 880.000,- inclusief bouwdepot van € 300.000,- .
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
- vier facturen van [bedrijf 1], factuurdata 20 april 2007, 1 mei 2007, 21 mei 2007 en 27 augustus 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden aan [adres] te [plaats] .
[verdachte] heeft met betrekking tot het pand aan de [adres] te [plaats] vier bouwnota’s opgemaakt voor de familie [D] . Met gebruikmaking van deze bouwnota’s zijn geldbedragen uit het bouwdepot overgemaakt aan de familie [D]-[C] en is op 25 mei 2007 een bedrag van € 53.557,50 op de rekening van [bedrijf 1] ontvangen.
Aanvullend ten aanzien van feit 4: witwassen
Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat verdachte [verdachte] op 25 mei 2007 een bedrag van € 53.557,50 voorhanden heeft gehad. Verdachte wist dat dit bedrag een betaling betrof die verband hield met een door hem zelf opgestelde valse bouwnota. Op 31 mei 2007 heeft verdachte een bedrag van € 71.400,- ontvangen van notariskantoor Van der Veer. Verdachte wist dat ook dit bedrag een betaling betrof die verband hield met een door hem zelf opgestelde valse bouwnota. Verdachte heeft vervolgens een bedrag van € 65.900,- overgemaakt aan [bedrijf 2] zodat hij daarvan € 5.500,- zelf heeft gehouden.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het witwassen van de bedragen van € 1.250,- en € 1.000,- die hij van [medeverdachte 1] heeft ontvangen voor het opstellen van valse stukken. Een vergoeding voor het plegen van een strafbaar feit kan niet zonder meer worden aangemerkt als een geldbedrag afkomstig uit misdrijf zoals in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is bedoeld. Dat [medeverdachte 1] inkomsten verwierf uit het plegen van strafbare feiten betekent evenmin zonder meer dat het geld uit misdrijf afkomstig moet zijn. Het geld kan ook afkomstig zijn uit een legale bron. De rechtbank zal verdachte dan ook in zoverre vrijspreken.
Aanvullend ten aanzien van feit 1: criminele organistatie
In het dossier bevindt zich een e-mailbericht van vrijdag 14 september 2007 van [medeverdachte 1], verzonden en gericht aan [medeverdachte 2] en [verdachte] waarin het volgende staat vermeld. [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] of hij een werkgeversverklaring en arbeidscontract opmaakt. Tevens vraagt [medeverdachte 1] aan [verdachte] om het nettosalaris aanstaande maandag over te maken op de rekening van [medeverdachte 3][E]. Zodra [medeverdachte 2] het nettosalaris aan [medeverdachte 1] doorgeeft, geeft [medeverdachte 1] dit aan [verdachte] door. Voorts vermeldt [medeverdachte 1] gegevens als de datum van indiensttreding, de functie, het tijdvak van de salarisstrook, het salarisbedrag, de persoonsgegevens van werknemer [medeverdachte 3] en de gegevens van werkgever [bedrijf 1] .
[medeverdachte 2] heeft [verdachte] via [medeverdachte 1] ontmoet, aldus [medeverdachte 2] bij de politie. [verdachte] heeft een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] geregeld ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek door [medeverdachte 2]. [verdachte] heeft [bedrijf 3], het bedrijf van [medeverdachte 2], twee maanden op zijn naam gehad zodat [medeverdachte 2] een hypotheek kon verkrijgen. Volgens [medeverdachte 2] kwam dit idee van [medeverdachte 1] .
[verdachte] heeft eveneens verklaard dat hij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn overname van [bedrijf 3] van [medeverdachte 2] bij de Kamer van Koophandel heeft geregeld. [verdachte] heeft een werkgeversverklaring van [bedrijf 3] ten name van [medeverdachte 2] opgemaakt en aan [medeverdachte 1] verstrekt. [medeverdachte 2] maakte van zijn privé rekening een bedrag van ongeveer € 2.500,- over naar de privé rekening van [verdachte]. Voorts maakte [verdachte] dit bedrag over naar de bankrekening van [bedrijf 3], waarna hij het geldbedrag als salaris overmaakte naar [medeverdachte 2]. [verdachte] heeft zo twee keer salaris aan [medeverdachte 2] overgemaakt. Vervolgens is [bedrijf 3] bij de Kamer van Koophandel overgeschreven op naam van de vrouw van [medeverdachte 2]. [verdachte] is hiervoor met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de vrouw van [medeverdachte 2] bij de Kamer van Koophandel geweest. Nadat het bedrijf [bedrijf 3] op naam van de vrouw van [medeverdachte 2] was gezet, werd [verdachte] op de loonlijst van [bedrijf 3] gezet en ontving hij ongeveer € 2.600,- aan salaris. De afspraak met [medeverdachte 2] was dat [verdachte] het geld na binnenkomst op zijn bankrekening direct terug zou storten naar diens rekening. [verdachte] kreeg van [medeverdachte 1] salarisstroken aangeleverd .
[medeverdachte 5] is samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] betrokken geweest bij hypotheekfraude met betrekking tot vijf panden, te weten de panden aan de [adres] te [plaats], de [adres] te [plaats], de [adres] te [plaats], de [adres] te [plaats] en de [adres] te [plaats]. De panden aan de [adres] te [plaats] en de [adres] te [plaats] betroffen panden van [medeverdachte 5]. In verband met de percelen [adres] te [plaats] en [adres] te [plaats] heeft [medeverdachte 5] een geldbedrag van € 44.500,- op zijn bankrekening van [medeverdachte 4] ontvangen. Met betrekking tot de hypotheek voor het pand aan de [adres] te [plaats] van zijn tante [C] is [medeverdachte 5] aanwezig geweest bij de bespreking hierover tussen hem, [medeverdachte 1], [C] en [D]. Volgens zijn eigen (opgenomen) verklaring deed [C] alles samen met [medeverdachte 1] en kon hij in diens computer .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de hierboven ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op structurele basis heeft beziggehouden met het verkrijgen van hypothecaire geldleningen op grond van niet bestaande dienstverbanden en met het onttrekken van gelden uit bouwdepots op grond van valse bouwnota’s. Op verzoek van [medeverdachte 1] maakte [medeverdachte 2] telkens valse salarisstroken en werkgeversverklaringen met behulp waarvan [medeverdachte 1] hypotheken wist te verkrijgen. [verdachte] heeft desgevraagd door [medeverdachte 1] steeds valse bouwnota’s opgemaakt namens [bedrijf 1] waarmee [medeverdachte 1] met anderen geldbedragen uit bouwdepots heeft onttrokken.
Uit voormelde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] en [verdachte] ervan op de hoogte zijn geweest dat zij op deze wijze met hun gedragingen hypotheekverstrekkers hebben opgelicht.
4.3.2 Partiële vrijspraken
Feit 1: criminele organisatie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen het oogmerk had om naast banken en/of hypotheekverstrekkers eveneens personen op te lichten, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2: oplichting
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de volgende stukken met als doel het aangaan van hypothecaire leningen:
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [bedrijf 4], met een bruto jaarsalaris van € 44.712,- inclusief vakantiegeld;
- een loonstrook van [bedrijf 4] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [B] van € 2.297,59 per maand;
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [D] met een dienstverband als bedrijfsleider sinds 15 november 2006 bij [bedrijf 5] met een bruto jaarsalaris van € 87.000,- en € 6.690,- vakantietoeslag;
- een werkgeversverklaring ten aanzien van [C] met een dienstverband als recruiter sinds 8 januari 2007 bij [bedrijf 3] met een bruto jaarsalaris van € 71.400,- en € 5.712,- vakantietoeslag.
Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 november 2006 tot en met 29 september 2009 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk oplichting van banken en/of hypotheekverstrekkers;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2007 tot en met 30 april 2007 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich en / of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en / of door listige kunstgrepen en / of door een samenweefsel van verdichtsels,
(zaak 7) op tijdstippen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 april 2007 ABN-Armro heeft / hebben bewogen tot het afgeven van een goed, te weten het betalen van geldbedragen uit het bouwdepot, middels de oplichtingsmiddelen C en D als hieronder nader omschreven
(zaak 9) op tijdstippen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 Nationale Nederlanden heeft / hebben bewogen tot afgeven van een goed, te weten het betalen van geldbedragen uit het bouwdepot, middels het oplichtingsmiddel G als hieronder nader omschreven
hebbende verdachte en / of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of in strijd met de waarheid aan ABN-Amro en Nationale Nederlanden valse documenten overgelegd, te weten;
C) een factuur van [bedrijf 1], factuurdatum 20 april 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [plaats], factuurbedrag 42.800,00 euro, inclusief btw, over over te maken op rekening [rekeningnummer] en
D) een declaratieformulier voor het bouwdepot, welke op 21 april 2007 is ondertekend door [B] en [A], waarop vermeld dat de (ver)bouwing volledig gereed is en/of
G) vier facturen van [bedrijf 1], factuurdata 20 april 2007 en 1 mei 2007 en 21 mei 2007 en 27 augustus 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden aan [adres] te [plaats],
waardoor de ABN-Amro en Nationale Nederlanden telkens werden bewogen tot het afgeven van geldbedragen;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 november 2006 tot en met 2 juni 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander telkens hierna genoemde geschriften, elk zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader telkens valselijk opgemaakt
- een factuur van [bedrijf 1], factuurdatum 20 april 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden [adres] te [plaats], factuurbedrag 42.800,00 euro, inclusief btw, terwijl de werkzaamheden verbandhoudende met de factuur niet waren verricht en
- vier facturen van [bedrijf 1], factuurdata 20 april 2007 en 1 mei 2007 en 21 mei 2007 en 27 augustus 2007, betreffende diverse verbouwingswerkzaamheden aan [adres] te [plaats], terwijl de werkzaamheden verbandhoudende met de facturen niet waren verricht,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 september 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten navolgende bedragen: 53.557,50 euro en 5.500,00 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddelijk of middelijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 4: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij de straftoemeting rekening dient te worden gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Hij heeft ter terechtzitting berouw getoond voor de te bewezen verklaren strafbare feiten die hij heeft begaan. Daarnaast heeft hij volledige medewerking verleend aan het politieonderzoek. Verdachte heeft zich voor een traject van vrijwillige schuldhulpverlening aangemeld omdat hij enorme schulden heeft. Hij is sociaal en maatschappelijk ernstig geschonden door deze strafzaak. Een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de baan van verdachte in de beveiligingssector. Hij is kostwinner van zijn gezin.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich heeft bezig gehouden met het oplichten van banken en hypotheekverstrekkers. Deelnemers aan deze criminele organisatie hebben valse salarisspecificaties, werkgeversverklaringen en bouwnota’s bij deze instellingen ingediend teneinde hypothecaire leningen en bouwdepots te verkrijgen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hypotheekverstrekkers in dergelijke stukken mogen stellen en deze instellingen telkens voor enorm grote bedragen benadeeld.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat het aandeel van verdachte aan de criminele organisatie heeft gezien op het opmaken van valse bouwnota’s ter verkrijging van gelden uit bouwdepots en niet op het verkrijgen van hypothecaire leningen. Verdachte heeft hiermee echter wel een essentieel onderdeel van de criminele organisatie uitgemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van € 59.057,50. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economische verkeer.
Voorts heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte zich niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode van 1 november 2006 tot en met 29 september 2009 heeft schuldig gemaakt aan voormelde gedragingen, doch van 1 november 2006 tot en met oktober 2007.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 februari 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis passend en geboden.
7 De benadeelde partij Aegon Levensverzekering N.V.
Beweerdelijk namens de benadeelde partij heeft [F], werkzaam als fraudecoördinator bij Aegon Levensverzekering N.V., overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat [F], voornoemd, bijzonder gevolmachtigd is om voormelde vordering in te dienen, zodat de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren met bepaling dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van:
- het onder 1 ten laste gelegde oogmerk van de criminele organisatie tot oplichting van personen;
- de onder 2 ten laste gelegde zinsneden:
o “het aangaan van een schuld, te weten een hypothecaire lening inclusief bouwdepot met [A] en [B] betreffende het pand aan de [adres] te [plaats]” (zaak 7);
o “het aangaan van een schuld, te weten een hypothecaire lening inclusief bouwdepot met [C] en [D] betreffende het pand aan de [adres] te [plaats]” (zaak 9);
o “een werkgeversverklaring ten aanzien van [B] met een dienstverband als chauffeur transporteur sinds 1 december 2006 bij [bedrijf 4], met een bruto jaarsalaris van € 44.712,- inclusief vakantiegeld”;
o “een loonstrook van [bedrijf 4] van de maand januari 2007 betreffende een inkomen van [B] van € 2.297,59 per maand”;
o “een werkgeversverklaring ten aanzien van [D] met een dienstverband als bedrijfsleider sinds 15 november 2006 bij [bedrijf 5] met een bruto jaarsalaris van € 87.000,- en € 6.690,- vakantietoeslag”;
o “een werkgeversverklaring ten aanzien van [C] met een dienstverband als recruiter sinds 8 januari 2007 bij [bedrijf 3] met een bruto jaarsalaris van € 71.400,- en € 5.712,- vakantietoeslag”;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Feit 2: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 4: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij Aegon Levensverzekering N.V. niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 juli 2010.