ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2436
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.G. van Doorn
- D.A.C. Koster
- R.S.B. Kool
- Rechtspraak.nl
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en bewezenverklaring van drugshandel
In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 16 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 3 maart 2010 heroïne en cocaïne vervoerde. De verdachte bekende tijdens de zitting dat hij deze verdovende middelen bij zich had. De rechtbank baseerde haar oordeel op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit bleek dat de aangetroffen hoeveelheden poeder positief testten op heroïne (3,49 gram) en cocaïne (2,58 gram). De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte ook had verkocht of afgeleverd, en sprak hem vrij van dat deel van de tenlastelegging.
De rechtbank overwoog dat de verdachte medeverantwoordelijk is voor de schadelijke effecten van het gebruik van deze middelen en hield rekening met zijn strafblad, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdediging vroeg om een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, die de rechtbank ook gedeeltelijk toewijsde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, waardoor de vordering tot herroeping kon worden toegewezen, maar niet in zijn geheel.
De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 40 uur op en gelastte de teruggave van in beslag genomen geld, omdat dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat het bewezen verklaarde opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet opleverde.