parketnummer: 16/712243-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2010
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: zij op 14 november 2009 te [woonplaats] samen met anderen met geweld van [benadeelde] een tas met onder meer € 3500,00 en een laptop heeft weggenomen, danwel dat zij daaraan medeplichtig is geweest door informatie over het tijdstip van vertrek c.q. gegevens omtrent de auto van die [benadeelde] aan de overvallers te verstrekken.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte op onrechtmatige wijze heeft plaats gevonden, nu er op het moment van aanhouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Tevens heeft de raadsman gesteld dat er ontoelaatbare druk op verdachte is uitgeoefend tijdens het verhoor. Daarbij voert de raadsman aan dat het laatste verhoor van verdachte bijna drie uur in beslag heeft genomen. Tevens stelt de raadsman dat verdachte tussen de verhoren door bewust geconfronteerd is met haar vader die werkzaam is bij de verkeerspolitie.
Volgens de raadsman vormen deze verzuimen gezamenlijk een ernstig verzuim, dat primair dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De officier van Justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een onrechtmatige aanhouding dan wel van ontoelaatbare druk tijdens de verhoren.
De rechtbank is van oordeel dat nergens uit het dossier blijkt dat er sprake is geweest van ontoelaatbare druk op verdachte. Ook de duur van de verhoren noopt niet tot deze conclusie, evenmin als de door de raadsman gestelde confrontatie van verdachte met haar vader. De rechtbank merkt daarbij op dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat deze confrontatie, zoals door de raadsman is gesteld, bewust zou hebben plaatsgevonden met de bedoeling verdachte te “breken”. Verdachte heeft bovendien voorafgaand aan de verhoren met een advocaat kunnen spreken. De rechtbank verwerpt dan ook dit gedeelte van het verweer van de raadsman.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat ziet op de onrechtmatige aanhouding is de rechtbank met de rechter-commissaris van oordeel dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was, aangezien het ten tijde van die aanhouding ontbrak aan een redelijk vermoeden van schuld. Dit is een verzuim als bedoeld in art. 359a Sv. De rechtbank stelt echter tevens vast dat verdachte vervolgens een raadsman heeft geconsulteerd. Eerst daarna heeft zij op 10 maart 2010 in een verhoor een verklaring afgelegd, welke als belastend is te beschouwen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de rechtbank kan volstaan met de constatering van het verzuim, en dat daaraan geen verdere consequenties behoeven te worden verbonden.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de politie, op de telefoongesprekken die tussen verdachte en een van de medeverdachte vlak voor en vlak na de overval zijn gevoerd, op het sms-bericht dat verdachte naar die medeverdachte heeft gestuurd en de tussen hen gevoerde telefoongesprekken vlak voor haar aanhouding, alsmede de telefoongesprekken tussen de beide medeverdachten.
Het aandeel dat verdachte heeft gehad, gaat volgens de officier van justitie verder dan alleen het verschaffen van inlichtingen. Op het moment van de overval belt verdachte immers naar de mededader en ook belt zij vlak daarna met hem. Verdachte heeft haar scooter gegeven om de overval mee te plegen. Dit wijst op een bewuste en nauwe samenwerking. Zonder verdachte had de overval niet plaats kunnen vinden, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op grond van de onrechtmatige aanhouding en de door hem gestelde ontoelaatbare druk tijdens de verhoren, aangevoerd dat bewijsuitsluiting van de door verdachte afgelegde verklaring dient te volgen, met als gevolg onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair tenlastegelegde, nu er geen sprake is van medeplegen en zij overweegt daartoe het volgende.
Medeplegen / medeplichtigheid
Medeplegen is een vorm van daderschap waarbij het delict samen en in vereniging met een of meer anderen wordt gepleegd. Is daarvan sprake, dan staat de medepleger gelijk aan de feitelijke dader als het gaat om de vraag of hij strafbaar heeft gehandeld.
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de vraag of gesproken kan worden van medeplegen is de vraag of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Wat betreft het vereiste van het leveren van een wezenlijke bijdrage merkt de rechtbank op dat dat niet hoeft te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte bij de feitelijke beroving enige uitvoeringshandeling heeft verricht. Evenmin is gebleken dat zij anderszins, bijvoorbeeld als bedenkster van het plan voor de beroving, een zodanige bijdrage heeft geleverd dat desondanks medeplegen zou kunnen worden aangenomen. Daarbij komt dat ook niet is gebleken dat verdachte heeft gedeeld in de buit van de overval. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat er sprake was van de voor de bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en spreekt om die reden verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
Subsidiair wordt verdachte medeplichtigheid aan de overval verweten. De verweten medeplichtigheid van verdachte zou eruit hebben bestaan dat zij middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door de anderen (telefonisch) door te geven dat het slachtoffer met de dagopbrengst van de [naam] was vertrokken, in welke auto zij reed en waar de auto van het slachtoffer zich bevond.
De rechtbank acht dit subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen en heeft zich daarbij op de navolgende redengevende feite en omstandigheden gebaseerd..
De aangeefster [benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat zij mede-eigenaar is van
“[naam]” in het winkelcentrum [naam] te [woonplaats]. Op 14 november 2009
verliet zij omstreeks 17.35 uur de [naam] en stapte in haar auto. Zij legde haar zilvergrijze tas, waarin haar portemonnee met bankpassen en haar rijbewijs zat, op de passagiersstoel. Tevens zat er in genoemde tas een minilaptop, de dagopbrengst van de zaak die bestond uit ongeveer € 3.500,-, drie kassarollen en echofoto’s van haar ongeboren kind.
Op het moment dat zij haar auto wilde starten, hoorde zij dat achter haar een
scooter stopte. Even daarna werd het rechterportier geopend door een jongen die riep
“los laten”. Vervolgens trok hij de tas met kracht uit haar hand. Hierbij liep aangeefster
letsel op aan haar middelvinger. Daarna sprong de jongen achterop de scooter en de bestuurder van de scooter reed weg. Onder meer de dagopbrengst van € 3.500,-, een mini-laptop, een portemonnee met bankpasjes en een rijbewijs en echofoto’s van haar nog ongeboren kind zijn ontvreemd.
De aangeefster [benadeelde] verklaarde bij de politie voorts dat zij twijfelde aan de
betrouwbaarheid van een van haar medewerkers, te weten verdachte. Zij verklaarde dat
verdachte zich op de dag van de overval vreemd gedroeg. Verdachte vroeg ’s middags aan
haar hoe laat zij naar huis ging. Kort voor aangeefster de zaak verliet ging verdachte zeer
gehaast met een telefoon in de hand naar het toilet. Verdachte was daar zeven minuten
daarvoor ook al geweest. In september had verdachte al eens gevraagd wat er met de
opbrengst gebeurde.
Uit de verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte blijkt dat op de dag van de
beroving vanaf haar telefoon veertien keer is gebeld met nummer [nummer] welke in
gebruik is bij haar vriend, medeverdachte [medeverdachte 1]. Met de telefoon van verdachte is
om 17.23 uur gedurende 109 seconden met die [medeverdachte 1] gebeld en om 17.43 uur heeft
zij vijf seconden telefonisch contact met hem gehad, daarbij werd door het nummer
behorende aan de medeverdachte de zendmast aan het [naam], de straat waar de overval heeft plaatsgevonden, aangestraald.
Verdachte wordt vervolgens ontboden om zich op 9 maart 2010 om 10.20 uur bij de politie te melden. Uit de telefoongesprekken tussen verdachte en haar vriend [medeverdachte 1] blijkt dat zij direct voor dit gesprek belt met haar vriend en hem vraagt wat ze bij de politie moet zeggen. Hij antwoordt hierop dat zij moet zeggen wat ze ook tegen hem heeft gezegd. Tevens zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte dat ze haar telefoon niet mee moet nemen naar de politie.
Na de aanhouding van verdachte hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de
twee medeverdachten, die [medeverdachte 1], verder te noemen medeverdachte 1 en een vriend van
hem [medeverdachte 2], verder te noemen medeverdachte 2. Op 9 maart 2010 om 14.00 uur vindt er tussen hen het volgende gesprek plaats. Medeverdachte 2 zegt tegen medeverdachte 1:
” Ze kunnen toch geen kanker bewijzen.”
Een half uur later vindt er het volgende gesprek plaats tussen beiden :
Medeverdachte 2: “ Ik ben bang dat ze alles gaat zeggen.”
Medeverdachte 1:” Nee, nee ik ben niet bang voor [verdachte], weet je voor wie ik bang ben, voor die kanker [A].”
Medeverdachte 2:” Weet zij er ook van ?”
Medeverdachte 1: ” Ja”.
Medeverdachte 2:”Nee”. Medeverdachte 1:”Ja, en die kanker [verdachte] had het toen die tijd tegen haar gezegd.”
Medeverdachte 2:” Kanker, die gaat het zeggen, ik zweer het die kankerzus gaat het zeggen.”
Verdachte heeft hierover bij de politie het volgende verklaard : “Ik heb gebeld naar hun dat de bazin kwam. Dat hun het geld van de bazin konden pakken. Ik heb hun de kleur van de auto aan hun verteld. Toen ik het hoorde, schrok ik. Ik heb er spijt van.”
Zoals hiervoor reeds onder 3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat deze laatste verklaring niet onder ontoelaatbare druk is afgelegd en dat ten aanzien van het geconstateerde vormverzuim ten aanzien van de aanhouding kan worden volstaan met de constatering daarvan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze verklaring uit te sluiten van het bewijs
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigd bewezen
dat verdachte inlichtingen heeft verschaft aan de overvallers. Zij heeft de medeverdachte
telefonisch op de hoogte gebracht dat [benadeelde] met de dagopbrengst van “[naam]”
was vertrokken. Ook heeft verdachte hen de kleur van de auto van die [benadeelde] doorgegeven.
Ook blijkt uit verdachtes eigen verklaring dat zij deze informatie verschafte met het oog op een door 2 medeverdachten te plegen overval op die [benadeelde].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 14 november 2009 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas bevattende een hoeveelheid geld [ongeveer 3500 euro] en een mini-laptop en een
portemonnee en meer bankpasjes en een rijbewijs en echo-foto’s van het kind waarvan die [benadeelde] zwanger is, toebehorende aan [benadeelde] en/of "[naam]",
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat die [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1], althans een deelnemer van voormeld misdrijf op het moment dat die [benadeelde] in haar auto was gaan zitten en die tas op de passagierstoel van haar auto had gelegd
- een deur van die auto heeft opengetrokken en
- die tas heeft vastgegrepen en
- nadat die [benadeelde] haar tas had vastgepakt met [veel] kracht heeft
gerukt en/of getrokken aan die tas en
- daarbij op luide en of dreigende toon tegen die [benadeelde] heeft
gezegd:"los laten",
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 14 november 2009 te [woonplaats] opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk
(telefonisch) aan die [medeverdachte 1], door te geven:
-dat die [benadeelde] met de dagopbrengst van voornoemde brasserie vanaf voornoemde
brasserie was vertrokken en
-in welke (kleur) auto die [benadeelde] reed.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplichtigheid aan diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 130 dagen waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp & Steun zal houden aan de aanwijzingen Jeugdreclassering Nederland, ook als dat inhoudt een begeleiding vanuit Pretty Woman of een ander hulpverleningstraject. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een begeleiding door Pretty Woman niet zinvol is aangezien verdachte een open relatie heeft met Jeugdreclassering, die voldoende hulp biedt.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeplichtig geweest aan diefstal met geweld gepleegd door meerdere personen. De rechtbank vindt dit een buitengewoon ernstig feit.
Voor het slachtoffer is de overval een zeer beangstigende ervaring geweest mede aangezien het slachtoffer ten tijde van de overval zwanger was. Dit laatste was verdachte ook bekend. Daarnaast is het bekend dat slachtoffers van dergelijke overvallen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan ondervinden en ook in de onderhavige zaak is daarvan gebleken. Deze traumatische ervaring en het gevoel nergens meer veilig te zijn zal, naar de ervaring leert, het leven van het slachtoffer langdurig beïnvloeden. Het slachtoffer slaapt sinds de overval slecht en zij voelt zich bij elk geluid angstig.
Dergelijke overvallen hebben daarnaast ook maatschappelijk voor grote gevoelens van onveiligheid en onrust gezorgd, mede door het geweld waarmee de overvallen gepaard gaan.
In aanmerking nemende de nog jonge leeftijd van verdachte is het berekenende karakter van handelen schokkend, Zulks des te meer als in aanmerking wordt genomen dat verdachte al langere tijd werkzaam was bij de brasserie van het slachtoffer. Verdachte heeft aldus niet alleen een strafbaar feit gepleegd maar daarnaast ook bijzondere schade toegebracht aan het vertrouwen dat in haar gesteld was.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting voorts meegewogen dat verdachte ook tijdens de terechtzitting geen enkel blijk van empathie heeft gegeven ten aanzien van het slachtoffer. Daarnaast is gebleken dat de verdachte tegenover haar ouders noch tegenover de rechtbank openheid van zaken wil geven. Zij heeft zich namelijk ter zitting consequent op haar zwijgrecht beroepen. Op basis van deze bevindingen kan de rechtbank dan ook niet anders dan concluderen dat verdachte ook thans nog geen enkele verantwoordelijkheid kan en wil nemen voor haar rol bij de beroving van haar werkgeefster. Dit maakt ook de kans op herhaling geenszins denkbeeldig.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de beperkte, maar daardoor niet minder essentiële rol, van verdachte.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 mei 2010, opgemaakt door Y. Yamani, volgt dat verdachte vermoedelijk onder invloed staat van [medeverdachte 1]. Het baart de Raad zorgen dat het lijkt dat verdachte volledig op gaat in haar relatie met
[medeverdachte 1] en geen afstand van hem wil nemen. Er zijn volgens de Raad geen aanwijzingen aanwezig dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis.
Ter zitting heeft mevrouw Leenders, medewerker jeugdreclassering, aangegeven dat het moeilijk is een goede inschatting te maken van het recidiverisico, omdat verdachte weinig openheid van zaken wil geven omtrent haar relatie met [medeverdachte 1]. Zij heeft tevens aangegeven dat de relatie die verdachte met hem heeft mogelijk risico verhogend werkt.
Voorts heeft zij verklaard dat verdachte gemotiveerd is om iets van haar leven te maken en daar hard voor wil werken.
Ook uit genoemde rapportage en deskundigeverklaring, in het bijzonder uit hetgeen daarin is gesteld omtrent verdachtes relatie met [medeverdachte 1], maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de recidivekans hoog moet worden ingeschat.
Vanwege voormelde ernstige bijkomende omstandigheden en het hoge recidiverisico is de rechtbank dan ook van oordeel dat, ondanks dat verdachte van het haar primair tenlaste wordt vrijgesproken, oplegging van een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist passend en geboden is. In het bijzonder zal aan verdachte een langere voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Deze voorwaardelijk opgelegde straf zal daarbij het karakter hebben van een stevige stok achter de deur en beoogt verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien wordt met de oplegging van deze voorwaardelijke straf een kader voor de oplegging van bijzondere voorwaarden die strekken tot hulpverlening en begeleiding.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 158 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Jeugdreclassering Nederland in het kader van de maatregel Hulp en Steun, en daarnaast meewerkt aan begeleiding vanuit Pretty Woman of een ander door de reclassering aangewezen hulpverleningstraject. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank daarnaast een contactverbod opleggen, zoals in het dictum van dit vonnis vermeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 624,36 bestaande uit
€ 274,36 materiële schade en € 350,- immateriële schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 48, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplichtigheid aan diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 158 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun zal houden aan de aanwijzingen van Jeugdreclassering Nederland;
* dat verdachte mee zal werken aan begeleiding vanuit Pretty Woman;
* dat verdachte op geen enkele wijze tijdens de proeftijd contact zal hebben met
[medeverdachte 1];
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij ([benadeelde]) van € 624,36, waarvan € 274,36 ter zake van materiële schade en € 350,- ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de benadeelde partij te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde], € 624,36 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S. Wijna en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.C. Monincx, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2010.