ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0056

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600860-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en wapenbezit in Nieuwegein met voorbedachte rade

Op 2 juli 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 5 augustus 2009 in Nieuwegein [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan moord met voorbedachte rade. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft de confrontatie met het slachtoffer gezocht, gewapend met een vuurwapen. Na een achtervolging heeft hij het vuurwapen op het slachtoffer gericht en meerdere keren geschoten, waarbij het slachtoffer dodelijk gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich ten volle bewust was van de kans dat het slachtoffer ook gewapend was en dat hij de situatie heeft gecreëerd die leidde tot de fatale schietpartij. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte zelf de bedreigende situatie had gecreëerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en heeft hem aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 4.649,49 vorderde. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600860-09 en 16/600860-09A (gev. ttz.) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 11 juni 2010 en 18 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09:
op 5 augustus 2009 in Nieuwegein, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten;
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09A:
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2009 een vuurwapen van het merk Steyr, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde moord. Tevens acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de ten laste gelegde moord c.q. doodslag heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien verdachte uit noodweer dan wel uit noodweerexces heeft gehandeld. De rechtbank begrijpt het betoog van de raadsman aldus dat hij tevens heeft beoogd verweer te voeren ten aanzien van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van het vuurwapen is geen verweer gevoerd door de verdediging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige zaak is de rechtbank uitgegaan van de navolgende feiten en omstandigheden.
4.3.1. Verklaringen van getuigen
Diverse getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat op 5 augustus 2009 twee auto’s achter elkaar stonden bij een verkeerslicht aan de [adres] in Nieuwegein. De voorste auto was een rode auto met daarop aan de achterzijde een fiets. De achterste auto was een zwarte auto. Zij zagen dat uit de zwarte auto een man stapte met iets in zijn handen. De man liep in de richting van de voorste auto. Hij richtte vervolgens een vuurwapen op de voorste auto en riep “[naam], kom uit die auto met je handen op het dak”. Daarna hoorden zij schoten en zagen zij dat de achterste man al inlopend op de man in de voorste auto meerdere schoten afvuurde. Vervolgens liep de schutter naar de andere zijde van de voorste auto en vuurde daar nogmaals een aantal schoten af. Daarna liep de schutter naar zijn auto en pakte hij zijn mobiele telefoon. Kort daarna kwam de politie die de schutter aanhield.
4.3.2. Verklaringen van politieambtenaren
Op 5 augustus 2009 kwamen er omstreeks 15.08 uur meerdere 112 meldingen binnen bij de regionale meldkamer van de politie dat er geschoten was op de [adres] te Nieuwegein nabij de kruising met de [adres] en de [adres]. Een van deze meldingen had de volgende inhoud:
“U spreekt met [verdachte]. Er reed een man langs mijn huis. Op een fiets, vermomd. En uh, hij had een wapen bij zich. Ik ben hem achterna gereden en hij is uh, later kwam ik hem tegen, hebt ie de fiets ie uh, op een auto zitten en hij uuuh, maakte aanstalten op me te schieten, dus ik ben hem even voor geweest. Hij is dood, helaas. (…) Het kenteken….. Hij is overleden, ik heb hem doodgeschoten.”
Op de plaats delict bevindt zich (toevallig) een politieambtenaar buiten dienst. Nadat deze zich als politiemedewerker bekend maakt aan een man die staat te bellen met zijn mobiele telefoon, zei die man:
“Ik geef mij over, want ik heb hem doodgeschoten, mijn wapen ligt nog in de auto. Ik heb hem doodgeschoten omdat hij een huurmoordenaar is die mij wilde doodschieten, maar ik was hem voor.” De politieambtenaar buiten dienst heeft aan de omstreeks 15.13 uur gearriveerde dienstdoende verbalisanten de man aangewezen die hem had gezegd dat hij had geschoten. Deze man bleek later verdachte te zijn. Tegen die verbalisanten heeft verdachte direct verklaard: “Ik heb geschoten, ik heb de politie gebeld.”
In de voorste auto (Renault Clio) treft de politie een liggende man aan met diverse schotwonden. Later bleek dat deze man [slachtoffer 1] was. Voor de passagiersstoel ligt een vuurwapen met geluiddemper. Op de patroonhouder van dit wapen is DNA-materiaal van [slachtoffer 1] aangetroffen. Rond en in de auto werden in totaal 14 hulzen van het kaliber 9mm Luger aangetroffen. In de achterste auto (Volvo S40) is op de bijrijdersstoel een vuurwapen met openstaande slede (type Steyr 9x19mm Mannlicher) aangetroffen. Dit laatste vuurwapen is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Verdachte bleek gebruik te hebben gemaakt van de zwarte Volvo S40, het slachtoffer bleek gebruik te hebben gemaakt van de Renault Clio.
4.3.3. Aantreffen hulzen en kogels
Uit technisch onderzoek is naar voren gekomen dat de veertien hulzen die zijn aangetroffen in en rond de auto van [slachtoffer 1] op de plaats delict met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met het vuurwapen van verdachte. Van een kogel(rest), spoornummer AAAV7131NL, afkomstig uit het lichaam van [slachtoffer 1] is voorts vastgesteld dat deze waarschijnlijk afkomstig is uit het wapen van verdachte. Van de andere in het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen kogels c.q. kogelresten kon dit niet meer met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
4.3.4. Sectie
Bij sectie op 6 augustus 2009 zijn er aan het lichaam van [slachtoffer 1] acht huidperforaties geconstateerd met het aspect van een schotverwonding en twee letsels met het aspect van een schampschot. Twee schoten betreffen doorschotwonden. Één van deze doorschotwonden betreft een schot door het hoofd. Voorts werden twee schotkanalen in de linkerarm van [slachtoffer 1] waargenomen, alsmede drie schotkanalen in de linkerflank en de borstkas van het bovenlichaam van [slachtoffer 1]. De letsels hebben geleid tot veel inwendige letsels met perforaties van onder andere de lichaamsslagader en de halsslagaders.
De patholoog-anatoom heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer 1] zonder meer kan worden verklaard door bloedverlies en de opgelopen orgaanschade tengevolge van de schotwonden.
4.3.5. Schootsafstand en schotrichting
De schotbeschadigingen in het hoofd vertonen sporen van een schootsafstand van tussen de 10 en 75 centimeter. De schotbeschadigingen aan de elleboog vertonen sporen die wijzen op een schootsafstand van tussen de 10 en 150 centimeter.
Uit forensisch schotbanenonderzoek is gebleken dat in ieder geval één van de schoten is afgevuurd van een positie links achter, of naast de linkerachterzijde van de Renault Clio. Een ander schot is afgevuurd vanaf een punt dat is gelegen direct links naast het bestuurdersraam van de Renault Clio.
4.3.6. Verklaring verdachte
Verdachte heeft zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting bekend dat hij op 5 augustus 2009 voor de verkeerslichten aan de [adres] ter hoogte van de [adres] te Nieuwegein meermalen met een vuurwapen van het merk Steyr, kaliber 9 mm, kogels van korte afstand en gericht heeft afgevuurd op en in de richting van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft erkend dat het in de achterste auto aangetroffen vuurwapen aan hem toebehoorde en dat dit het wapen is waarmee hij op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij dit wapen twee of drie jaar geleden heeft gekocht.
4.4. Bewezenverklaring van opzettelijke levensberoving
Uit de hiervoor onder 4.3.1 tot en met 4.3.6. weergeven inhoud van de daar genoemde wettige bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 5 augustus 2009, deels van korte afstand, met een 9 mm vuurwapen 14 kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer 1] en dat deze door het letsel dat door een aantal van deze kogels is ontstaan is overleden. Dat verdachte ook het opzet had op het doden van [slachtoffer 1] volgt uit het feit dat uit de hiervoor onder 4.3.4 en 4.3.5. weergegeven onderzoeksbevindingen moet worden afgeleid dat een deel van de schoten van (zeer) nabij is afgevuurd op onder meer het hoofd van [slachtoffer 1] en dat daarbij door verdachte een zwaar kaliber vuurwapen is gebruikt.
4.5. Voorbedachten rade
De rechtbank begrijpt het betoog van de verdediging aldus dat wordt betwist dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdediging voert in dit licht allereerst aan dat verdachte pas geschoten heeft nadat het latere slachtoffer [slachtoffer 1] eerst één- of tweemaal op verdachte had geschoten. De officier van justitie heeft betoogd dat zulks uit de bewijsmiddelen niet blijkt.
Voorts voert de verdediging aan dat verdachte alleen vanaf de linkerzijde heeft geschoten. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte na het afvuren van een aantal schoten aan de linkerzijde is omgelopen naar de passagierszijde van de auto, alwaar [slachtoffer 1] gewond lag, en daar wederom heeft geschoten.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt
4.5.1. Schieten door [slachtoffer 1]
Op de vloer voor de bijrijderstoel van de auto van [slachtoffer 1] is direct na het incident een zwart pistool, van het kaliber .22 met een geluidsdemper, aangetroffen waarvan de slede gedeeltelijk openstond. In dit wapen was ter hoogte van de uitwerpopening een huls geklemd. Kennelijk was er sprake van een doorvoerstoring nadat er een schot met dit wapen was afgevuurd. Geconcludeerd werd derhalve dat met dit wapen tenminste eenmaal is geschoten, waarna het in een storing is geraakt. Door de ingetreden storing kon de verschoten huls niet worden uitgeworpen. De storing door de klemmende patroon was van buitenaf direct zichtbaar.
Uit het dossier leidt de rechtbank voorts af dat er in en rond de auto van [slachtoffer 1] alleen 9 mm kogels en munitiedelen zijn aangetroffen en geen .22 hulzen en/of .22 kogel(resten). Tijdens het verdere onderzoek naar aangetroffen kogels, manteldelen en looddelen zijn bovendien geen aanwijzingen verkregen dat deze projectieldelen afkomstig zouden kunnen zijn van een projectiel kaliber .22.
Uit het schotrestenonderzoek is gebleken dat er (kort weergegeven) -ook relatief gezien- (heel) veel Pb(lood)-deeltjes op de rechterduim, wijsvinger en de rechterhandpalm van [slachtoffer 1] aanwezig waren. Op de rechterhand van [slachtoffer 1] zijn weinig andere elementendeeltjes aangetroffen. Op de linkerduim, wijsvinger en linkerhandpalm van [slachtoffer 1] zijn aanmerkelijk minder Pb-deeltjes aangetroffen.
Op de hoofdsteun van de bestuurdersstoel van de auto van [slachtoffer 1] zijn (kort weergegeven) zowel absoluut als relatief gezien veel Pb-deeltjes aangetroffen, en slechts zeer weinig PbBaSb-deeltjes.
Uit het schotrestenonderzoek, en de daarbij gedane schietproeven, betreffende het wapen en de munitie van [slachtoffer 1] is gebleken dat bij een schietproces waarbij dit wapen en deze munitie worden gebruikt voornamelijk elementdeeltjes met elementsamenstelling Pb en (in mindere mate) PbBa worden aangetroffen.
Uit het schotrestenonderzoek betreffende het wapen en de munitie van verdachte is gebleken dat bij een schietproces waarbij dit wapen en deze munitie worden gebruikt vooral veel elementdeeltjes met samenstelling PbBaSb, PbSb en (in verhouding tot de schotresten veroorzaakt door het wapen en de munitie van [slachtoffer 1] echter veel minder) Pb worden aangetroffen.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het schotrestenonderzoek iets waarschijnlijker zijn in een scenario dat er op enig moment vanuit de auto van [slachtoffer 1] is geschoten dan in een scenario waarin dat niet het geval zou zijn.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [deskundige] op vragen van de rechtbank voorts verklaard dat het gezien het zeer hoge aantal Pb-deeltjes in de schotresten op de hoofdsteun aan de bestuurderszijde van de auto waarin [slachtoffer 1] reed waarschijnlijk is dat deze schotresten in ieder geval mede zijn veroorzaakt door een schietproces met het wapen en de munitie van [slachtoffer 1]. Voorts heeft deze deskundige verklaard dat schotresten op handen over het algemeen slechts gedurende een beperkte periode van hooguit enkele uren in voldoende mate aanwezig blijven.
De rechtbank is van oordeel dat voorgaande feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang dienen te worden bezien. De rechtbank is daarbij allereerst van oordeel dat zij het onwaarschijnlijk acht dat de met vuurwapens zeer bekende en ervaren [slachtoffer 1] langere tijd een vuurwapen direct voorhanden zou hebben gehad met een duidelijk zichtbare storing. Voorts wijst de aanwezigheid van de huls in de kamer van het wapen erop dat er met dit wapen in ieder geval 1 kogel is afgevuurd. . De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen omtrent het vuurwapen van [slachtoffer 1] is vastgesteld veeleer past in een scenario waarin [slachtoffer 1] tijdens de confrontatie met verdachte op 5 augustus 2009 van dit vuurwapen gebruikt heeft gemaakt, dan in een scenario waarin dit niet het geval zou zijn.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de aangetroffen schotresten. De rechtbank overweegt hierbij dat de schotresten die op de handen en op de hoofdsteun van de bestuurdersstoel van de auto van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen meer passen bij het wapen en de munitie die [slachtoffer 1] gebruikte dan bij die welke verdachte gebruikte. De rechtbank acht het op grond van de verklaring van getuige [getuige 1], de ex-partner van [slachtoffer 1], inhoudende dat [slachtoffer 1] in alles rechtshandig was , voorts aannemelijk dat de rechterhand van [slachtoffer 1] zijn schiethand betrof. Nu op de rechterhand van [slachtoffer 1] aanmerkelijk meer schotresten zijn aangetroffen dan op zijn linkerhand, en deze schotresten qua samenstelling beter passen bij die van het wapen en de munitie die in de door [slachtoffer 1] bestuurde auto zijn aangetroffen, passen ook deze bevindingen meer in een scenario waarin ook door [slachtoffer 1] is geschoten, dan in een scenario waarin dit niet het geval zou zijn geweest. Dat de schotresten van [slachtoffer 1] tijdens een eerder in de tijd gelegen schietproces op zijn handen zouden zijn gekomen acht de rechtbank, ook gezien hetgeen de deskundige heeft verklaard omtrent de houdbaarheid van dergelijke sporen, daarbij in hoge mate onwaarschijnlijk. Van een degelijk eerder schietproces is voorts ook in het geheel niet gebleken.
De verklaring van verdachte dat op 5 augustus 2009 eerst door [slachtoffer 1] is geschoten, waarna hij heeft teruggeschoten vindt naar het oordeel van de rechtbank voorts steun in de navolgende getuigenverklaringen. [getuige 2] denkt gezien te hebben dat de bestuurder van de Renault Clio met zijn hand een beweging maakte uit het raam. [getuige 3] heeft eerst een harde knal gehoord. Vervolgens hoorde zij op zijn minst vier harde knallen snel achter elkaar. [getuige 4] heeft eerst een knal gehoord en vervolgens zes of zeven knallen. Het ging allemaal heel erg snel zo verklaart zij.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat ten tijde van het incident behalve door verdachte ook door [slachtoffer 1] is geschoten. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat door [slachtoffer 1] eenmaal is geschoten, waarna zijn wapen is geblokkeerd. Dit volgt allereerst uit de constatering dat er behoudens de huls die in het zich in een storing bevindende wapen van [slachtoffer 1] is aangetroffen, verder geen losse hulzen en/of (resten van) kogels van het kaliber .22 in of rond de auto van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. Deze conclusie past ook bij de bevindingen welke zijn gedaan tijdens de schietproeven met het wapen en de munitie van [slachtoffer 1]. Daarbij blijkt dat zich daarbij vijf van de zes keer storingen voordeden.
4.5.2. Schieten door verdachte aan de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer 1]
Wat betreft het al dan niet schieten door verdachte aan de passagierszijde van de auto van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij vanaf de bestuurderszijde heeft geschoten, voor de auto van [slachtoffer 1] langs is gelopen naar de passagierszijde en dat hij aan die zijde onder meer zijn hand naar binnen heeft gestoken. Hij ontkent ter terechtzitting aan de passagierszijde te hebben geschoten. Ter ondersteuning van deze laatste stelling verwijst verdachte naar een in het proces-verbaal verwoorde conclusie van de politie, inhoudende dat er op basis van de aangetroffen verwondingen en schotbeschadigingen geen aanvullende aanwijzingen werden verkregen dat er schoten waren afgevuurd vanaf de rechterzijde van de auto.
De rechtbank gaat aan de verklaring van verdachte op dit punt voorbij op grond van het navolgende.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 5] , [getuige 2] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] blijkt dat zij hebben gezien dat de man, die zij kort tevoren hadden zien dan wel horen schieten aan de bestuurderszijde van de voorste auto, omliep naar de passagierszijde van die auto, alwaar zij hem wederom zagen of hoorden schieten. Getuige [getuige 4] zag een man aan de rechterzijde van de Clio staan. Hij richtte in de auto op de bestuurdersplaats en had daarbij een vuurwapen vast. Meteen daarop hoorde hij een doffe knal.
Naast de auto van [slachtoffer 1] werd een huls ter hoogte van de sluitzijde van het rechterportier aangetroffen. Voor de rechtervoorstoel werd eveneens een huls aangetroffen. Deze beide hulzen waren met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verschoten met het wapen van verdachte.
Voorts zijn ook aan de rechterbuitenzijde van de auto van [slachtoffer 1] schotresten aangetroffen. De chemische samenstelling van deze sporen komt zowel kwalitatief als kwantitatief in vergaande mate overeen met die van de kruitsporen die aan de linkerbuitenzijde van de auto van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. Opvallend is het relatief grote aandeel elementdeeltjes PbBaSb in deze sporen. Deze elementdeeltjes zijn wel, en zelfs in aanzienlijke mate, aangetroffen in de schotresten welke het gevolg waren van schietproeven met het wapen en de munitie van verdachte maar niet, althans niet in
meetbare hoeveelheden, in de schotresten die het gevolg waren van schietproeven met het wapen en de munitie van [slachtoffer 1].
Ter terechtzitting heeft de getuige-deskundige Roepnarain verklaard dat kruitdampen na maximaal anderhalve meter neerslaan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat verdachte, nadat hij aan de linkerzijde van de auto van [slachtoffer 1] had geschoten, niet alleen is omgelopen naar de passagierszijde van die auto, maar vervolgens ook aan die zijde op en mogelijk ook in de auto heeft geschoten.
De door de politie getrokken en hiervoor onder het standpunt van de verdediging weergegeven conclusie doet hieraan niet af, nu daaruit blijkt dat daarbij niet de vindplaats aan de rechterzijde van de auto van 2 hulzen uit het wapen van verdachte is betrokken en daarbij evenmin de verklaringen van genoemde getuigen in aanmerking zijn genomen. Voorts wijst de rechtbank erop dat verdachte in een tweetal eerdere verklaringen bij de politie heeft aangegeven het mogelijk te achten dat hij ook van de rechterzijde heeft geschoten.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de inhoud van het dossier zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de schoten die door verdachte aan de passagierszijde zijn afgevuurd [slachtoffer 1] ook (dodelijk) hebben geraakt. In het bijzonder ontbreekt gericht onderzoek naar de mogelijkheid dat een of meer bij [slachtoffer 1] geconstateerde schotletsels en/of een schotkanaal dat in de zitting van de passagierstoel is aangetroffen ook zouden kunnen zijn ontstaan doordat verdachte vanuit een positie aan de passagierszijde, met het wapen al dan niet in de auto, op de reeds op de voorstoel liggende [slachtoffer 1] heeft geschoten.
4.5.3. Bewijs van voorbedachte rade
Voor het bewijs van de voorbedachte rade is blijkens vaste jurisprudentie vereist dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het tijdsverloop hoeft niet lang te zijn en kan zich ook deels afspelen tijdens de gewelddadige handelingen.
Kalm beraad en rustig overleg, vereist voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade, moeten niet zo zeer gezien worden als handelen in koelen bloede, maar meer als het tegenovergestelde van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die de dader als het ware onvoorbereid treft en hem brengt tot de onmiddellijk gevolgde daad.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van voorbedachten rade, zij het op andere gronden dan door de officier van justitie is betoogd. De rechtbank leidt het bestaan van de voorbedachte rade af uit de wijze waarop verdachte zijn handelen heeft voorbereid en uitgevoerd en de daarbij voor verdachte beschikbare tijdsmomenten voor beraad.
Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer 1] op enig punt in de door hen afgelegde route van de woning van verdachte aan de [adres] te Nieuwegein, via de [adres], de [adres] en het [adres] tot aan de latere plaats delict, te weten de [adres], zijn gestopt. Dit was hetzij bij het [adres] , hetzij bij de bushalte op de [adres] ter hoogte van de [adres] . Verdachte is vervolgens uitgestapt en is met iets in zijn handen in de richting van de Renault Clio gelopen. Toen verdachte aan de achterzijde van deze auto aankwam reed deze auto met spinnende banden weg. Verdachte is vervolgens (wederom) achter de rode auto aangereden. Dit ging met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegelaten en daarbij werd een rood stoplicht op de kruising van de [adres] met de [adres] genegeerd. Ook werd via de andere weghelft een stilstaande auto ingehaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de achtervolging nog niet 100% zeker wist dat de bestuurder van de Renault Clio [slachtoffer 1] betrof, doch dat hij dat wel zeer sterk vermoedde. Verdachte heeft verklaard dat hij in ieder geval op enig moment vóórdat hij uit zijn auto stapte op de [adres] te Nieuwegein wist dat de bestuurder van de Renault Clio [slachtoffer 1] betrof.
Verdachte besloot op dat moment om zijn vuurwapen te pakken en dit door te laden. Vervolgens is hij uit zijn auto gestapt en op de auto van [slachtoffer 1] afgelopen. Verdachte richtte daarbij het wapen in de richting van [slachtoffer 1] en riep meermalen met luide stem: “[naam], kom uit de auto, handen op het dak.” Vervolgens heeft [slachtoffer 1], naar de rechtbank aanneemt: eenmaal, op verdachte geschoten. Daarna heeft verdachte een groot aantal kogels, ook van zeer nabij, afgevoerd op [slachtoffer 1]. Daarna is verdachte omgelopen naar de passagierszijde van de auto van [slachtoffer 1] en heeft hij daar wederom een aantal malen geschoten.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij had gehoord en begrepen dat [slachtoffer 1] het op zijn leven had voorzien, “knettergek” was en altijd een vuurwapen bij zich droeg. Verdachte heeft ook verklaard dat hij meermalen een vuurwapen bij [slachtoffer 1] had gezien. In het telefoongesprek dat verdachte direct na het schietincident met 112 voerde, heeft hij voorts gezegd: “hij maakte aanstalten op me te schieten, dus ik ben hem even voor geweest” en “Ik heb hem doodgeschoten omdat hij een huurmoordenaar is”.
De rechtbank is gezien deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zich in ieder geval al voordat hij met het vuurwapen uit zijn auto stapte ten volle moet hebben gerealiseerd dat er een zeer aanzienlijke kans was dat [slachtoffer 1] in het bezit van een vuurwapen zou zijn en dit ook tegen verdachte zou kunnen gebruiken. Desondanks heeft verdachte ervoor gekozen de confrontatie met [slachtoffer 1] aan te gaan. In dat kader heeft hij nadrukkelijk zijn –groot kaliber- vuurwapen doorgeladen en is hij met dit vuurwapen uit de auto gestapt. Vervolgens heeft hij dit vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht. Met name het voorafgaande doorladen van het vuurwapen door verdachte is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders te begrijpen dan als de materialisatie van het besluit van verdachte om indien [slachtoffer 1] van een vuurwapen gebruik zou maken, zelf ook te schieten. Indien verdachte zijn wapen alleen wilde gebruiken om [slachtoffer 1] te dwingen uit zijn auto te komen, zoals verdachte heeft betoogd, was het immers niet nodig geweest om het wapen ook door te laden. Nadat [slachtoffer 1] vervolgens inderdaad een schot op verdachte afvuurde, heeft verdachte vervolgens direct 14 maal op [slachtoffer 1] gevuurd, waarvan een aantal schoten van (zeer) nabij. Naar aanleiding van de technische bevindingen, waarbij is vastgesteld dat de drie schoten in de rechterflank vrijwel zeker zijn veroorzaakt nadat het slachtoffer was overgegaan in liggende positie, bezien in combinatie met de verklaring van verdachte neemt de rechtbank voorts aan dat verdachte daarbij bewust is door blijven schieten, ook nadat [slachtoffer 1] reeds gewond was geraakt.
Voor zover de raadsman tevens heeft beoogd te betogen dat verdachte door het schieten van [slachtoffer 1] in paniek raakte en dat derhalve de voorbedachte raad niet bewezen kan worden, wordt dit verweer verworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat de inhoud van het dossier op geen enkele wijze steun geeft aan de stelling dat verdachte’s handelen door paniek zou zijn ingegeven. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt reeds dat verdachte op meerdere momenten bewuste keuzes heeft gemaakt. Tevens hecht de rechtbank hierbij waarde aan de verklaringen van verschillende getuigen inhoudende dat verdachte zich voor, tijdens en na het door hem afvuren van de schoten opmerkelijk rustig en kalm gedroeg. Ook de inhoud van het hiervoor onder 4.3.2. weergeven telefoongesprek dat verdachte na het schietincident met 112 voerde geeft geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte in paniek raakte.
De hiervoor omschreven handelingen van verdachte vormen in feite een aaneenschakeling van keuzemomenten. Op al deze momenten heeft verdachte voldoende tijd en gelegenheid gehad zich te beraden over de betekenis en de eventuele gevolgen van zijn voorgenomen gedragingen en zich daarvan rekenschap te geven. Desondanks heeft verdachte ervoor gekozen te handelen gelijk hiervoor aangegeven.
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, alsmede dat verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 augustus 2009 een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
4.6. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09:
op 05 augustus 2009 te Nieuwegein opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon, te
weten [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen kogels van korte afstand en gericht afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] in het lichaam en het hoofd werd getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09A:
in de periode van 01 januari 2008 tot en met 5 augustus 2009 te Nieuwegein (telkens), een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, merk Steyr, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
5.1.1. Noodweer
Uit de hiervoor onder 4.5.3. weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte op 5 augustus 2009 nadat hij [slachtoffer 1] onverwacht in de omgeving van zijn feitelijke woning was tegengekomen gedurende lange tijd en deels met aanzienlijke snelheid met de auto heeft achtervolgd. Nadat [slachtoffer 1] bij verkeerslichten was gestopt, heeft verdachte vervolgens bewust de confrontatie gezocht met [slachtoffer 1]. Daarbij heeft verdachte een groot kaliber vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht en [slachtoffer 1] aangeroepen om uit zijn auto te komen. Aldus heeft verdachte een voor [slachtoffer 1] zeer levensbedreigende situatie doen ontstaan. Zoals eveneens uit de hiervoor onder 4.5.3. vermelde feiten en omstandigheden volgt, is meer dan aannemelijk dat verdachte er daarbij rekening mee heeft gehouden dat deze confrontatie gepaard zou kunnen gaan met (verregaand) vuurwapengebruik door hem en/of [slachtoffer 1]. Deze omstandigheden en eigen gedragingen van verdachte staan het beroep van de verdachte op noodweer in de weg, zodat dit beroep reeds hierom dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat naar haar oordeel evenmin sprake was van een voor het slagen van een beroep op noodweer vereiste wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 1], nu deze zich verweerde tegen het voor hem levensbedreigende optreden van verdachte.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09:
moord;
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09A:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
5.2.1. Noodweerexces
Op grond van de feiten en omstandigheden als hiervoor onder 5.1. weergegeven is de rechtbank van oordeel dat in casu geen sprake is van een situatie waarin verdachte zich diende te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1].
Evenmin is, gezien het daaromtrent ook onder 4.5.3. overwogene en de daar vermelde feiten en omstandigheden, aannemelijk geworden dat verdachte handelde als gevolg van een hevige, door het schieten van [slachtoffer 1] veroorzaakte gemoedsbeweging.
Aldus komt verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe.
5.2.2. Toerekeningsvatbaarheid
Uit de brief van 2 september 2009 van H.A. Gerritsen, psychiater/psychoanalyticus, respectievelijk die van 18 september 2009 van H. Scharft, psycholoog NIP, blijkt dat verdachte niet aan de totstandkoming van een psychiatrisch dan wel een psychologisch rapport wenste mee te werken. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank geen inzicht heeft kunnen krijgen in de geestesgesteldheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde. Aangezien aanknopingspunten die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden geheel ontbreken, gaat de rechtbank er vanuit dat de bewezen verklaarde feiten geheel aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 5 augustus 2009 [slachtoffer 1] om het leven gebracht door met een vuurwapen meermalen gericht op hem te schieten. Door verdachte is veertien keer geschoten. [slachtoffer 1] is door acht kogels geraakt, waaronder eenmaal van (zeer) korte afstand door het hoofd. Verdachte heeft door aldus te handelen [slachtoffer 1] het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt: het recht op leven.
De schietpartij vond plaats op klaarlichte dag op de openbare weg in de nabijheid van een winkelcentrum. Met zijn handelen heeft verdachte, zoals kan worden geconcludeerd uit de verklaringen van de getuigen die van nabij hebben gezien dat dit feit werd gepleegd, de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Dit handelen draagt er tevens toe bij dat reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt. Voorts heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1].
Daarnaast was er sprake van verboden wapenbezit, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen, zoals in casu ook wel is gebleken. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens dient dan ook streng te worden opgetreden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juni 2010. Daaruit blijkt dat verdachte herhaaldelijk wegens (ernstige) misdrijven tot gevangenisstraffen is veroordeeld, waaronder ter zake van een poging tot doodslag en herhaalde overtreding van de Wet wapens en munitie. Desondanks heeft verdachte met behulp van een vuurwapen wederom een zeer ernstig misdrijf gepleegd. Dit maakt dat bij de straftoemeting aan de beveiliging van de samenleving een zwaar gewicht moet worden toegekend.
Verdachte heeft verklaard dat hij in ieder geval de laatste jaren werkzaam is voor een door hemzelf feitelijk gecontroleerde stichting die zich bezighoudt met hulpverlening aan Oost-Europa en niet meer betrokken is geweest bij criminele activiteiten. De rechtbank constateert echter dat uit de verklaringen van verdachte en getuigen blijkt dat vele ook thans nog vrienden en bekenden van hem in de zware criminaliteit verkeren dan wel hebben verkeerd. Verdachte lijkt zich derhalve in ieder geval in dit opzicht nog niet definitief uit het criminele milieu te hebben losgemaakt, hetwelk naar het oordeel van de rechtbank met zich brengt dat rekening moet worden gehouden met de kans op herhaling.
Anderzijds heeft de rechtbank gewicht toegekend aan het feit dat op grond van getuigenverklaringen en politiebevindingen kan worden aangenomen dat [slachtoffer 1] -om
naar zijn zeggen in het criminele verleden gelegen redenen- een wrok koesterde tegen onder meer verdachte. [slachtoffer 1] hanteerde kennelijk een “dodenlijst” waarop ook verdachte voorkwam. [slachtoffer 1] bewoog zich regelmatig in de directe woonomgeving van verdachte en zijn gezin om verdachte “in de gaten te houden”. Verdachte heeft verklaard, en dit is door getuigen bevestigd, dat hij van diverse zijden was gewaarschuwd voor de dreiging die van [slachtoffer 1] uitging. Zoals hiervoor reeds overwogen wist verdachte voorts dat [slachtoffer 1] beschikte over vuurwapens en andere wapens en dat hij deze ook al eerder zou hebben gebruikt. Deze wetenschap vindt overigens bevestiging in de grote hoeveelheid wapens en explosieven die direct na zijn overlijden in een kelderbox van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen en in de vondst van een vuurwapen met geluiddemper in de auto waarin [slachtoffer 1] is omgebracht.
De rechtbank acht aannemelijk dat deze meerdere maanden durende situatie een aanzienlijke geestelijke druk op verdachte heeft gelegd. Verdachte heeft er echter bewust voor gekozen om daarbij niet de hulp van de politie in te roepen. Ook op 5 augustus 2009 heeft verdachte de keuze gemaakt om niet de politie te bellen, maar zelf de – gewapende –
confrontatie met [slachtoffer 1] aan te gaan. Van enig concreet strafbaar handelen van [slachtoffer 1] in en rond de woning van verdachte was die dag echter geen sprake.
De hier genoemde voor verdachte geestelijk belastende omstandigheden laten onverlet dat verdachte op 5 augustus 2009 andere keuzes had kunnen, en naar het oordeel van de rechtbank ook had moeten, maken. Hij heeft echter bewust gekozen voor de confrontatie, met de hiervoor geschetste fatale afloop voor [slachtoffer 1] als gevolg.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in het kader van de straftoemeting ook voormelde geestelijke druk c.q. het eigen handelen van [slachtoffer 1] bij de reeks van gebeurtenissen die tot het onder 1 bewezenverklaarde feit hebben geleid, dient te worden betrokken. Om deze reden zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vanuit een oogpunt van vergelding en beveiliging van de samenleving een langdurige gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats is.
7. De benadeelde partij
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangeboden om los van de vordering van de benadeelde partij deze enigszins tegemoet te komen in het verlies van de waarde van de auto.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 4.649,49 ter zake van materiële schade, waarvan € 636,49 als bijdrage in de begrafeniskosten en € 4.013,00 als vergoeding van de waarde van haar Renault Clio, als gevolg van het onder parketnummer 16/600860-09 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Nu het gevorderde voldoende aannemelijk is gemaakt met nader onderbouwende stukken en de hoogte van het gevorderde als zodanig niet door de verdediging is betwist, zal de vordering worden toegewezen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat op de foto’s in het dossier zichtbaar is dat er door het handelen van verdachte aanzienlijke schade aan de Renault Clio is ontstaan. De auto is bovendien inmiddels ruim 9 jaar oud. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat de economische (rest)waarde van deze auto thans zeer gering is. De hierna te nemen beslissing ten aanzien van de in beslag genomen Renault Clio staat toewijzing van het gevorderde derhalve niet in de weg.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De wettelijke rente ten aanzien van het toegewezen bedrag van € 4.013,00 zal de rechtbank toewijzen met ingang van 5 augustus 2009, zijnde de dag waarop aan de Renault Clio schade is toegebracht. De begrafeniskosten acht de rechtbank in redelijkheid gemaakt op 30 november 2009, zijnde de dag waarop het bedrag van € 636,49 uiterlijk door de benadeelde partij [benadeelde] aan de gemeente Nieuwegein diende te worden betaald.
8. Het beslag
Met betrekking tot de in beslag genomen en niet reeds teruggegeven voorwerpen oordeelt de rechtbank overeenkomstig hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd en waartegen de raadsman geen verweer heeft gevoerd, hetgeen neerkomt op het navolgende.
De rechtbank zal de voorwerpen genoemd onder de nummers 6 t/m 9, 11 t/m 13, 23, 28, 30 t/m 32, 34, 37, 38 en 40 t/m 58, 59 t/m 63 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst onttrokken verklaren aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 1, 3, 4 en 5.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbenden van de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 2A t/m 2, 10, 14 t/m 22, 24 t/m 27, 29, 33, 35, 36, 39, 59A t/m 59D en 64 t/m 68.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.6 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert;
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09:
moord;
ten aanzien van het parketnummer 16/600860-09A:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 4.649,49 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, wat betreft het bedrag van € 4.013,00 berekend vanaf 5 augustus 2009 en wat betreft het bedrag van
€ 636,49 berekend vanaf 30 november 2009, tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde], € 4.649,49 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 56 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente wat betreft het bedrag van € 4.013,00 berekend vanaf 5 augustus 2009 en wat betreft het bedrag van € 636,49 berekend vanaf 30 november 2009, tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd: 6 t/m 9, 11 t/m 13, 23, 28, 30 t/m 32, 34, 37, 38 en 40 t/m 58, 59 t/m 63;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 1, 3, 4 en 5;
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 2A t/m 2, 10, 14 t/m 22, 24 t/m 27, 29, 33, 35, 36, 39, 59A t/m 59D en 64 t/m 68.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 juli 2010.
Mr. A. van der Landen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.