parketnummer: 16/600069-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 juni 2010
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010 en 21 mei 2010. De verdachte is steeds in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door respectievelijk mr. H.J. Veen en mr. M.J. Lamers.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte (mr. Lamers) en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een sleutelbos. Met behulp van deze sleutels zou verdachte zich vervolgens met een ander aan woninginbraak schuldig hebben gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging tegen verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of
zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning gelegen
aan de [adres] heeft weggenomen een flatscreen (TV) en/of twee, in elk
geval een afstandsbediening(en) en/of twee, in elk geval een cardreader van de
[bedrijf 1], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of
zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang
tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te
nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel
van een valse sleutel.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onrechtmatige staandehouding. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er op het moment van staandehouding geen redelijk vermoeden was dat verdachte zich aan enig strafbaar feit schuldig had gemaakt. De verbalisanten hadden de identiteit van verdachten niet mogen vaststellen. Het bewijs dat uit de onrechtmatige staandehouding is verkregen dient van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de verdediging. Dat geldt evenzeer voor de daarop volgende aanhouding van verdachte, aldus nog steeds de verdediging. Dit dient er in de opvatting van de verdediging toe te leiden dat verdachte van de ten laste gelegde feiten behoort te worden vrijgesproken. Indien dit verweer wordt verworpen heeft de raadsman het horen van de betrokken verbalisanten verzocht.
Indien de rechtbank het voorgaande niet zou volgen, dan is de verdediging van oordeel dat er weliswaar sprake is van voldoende wettig bewijs, doch dat de rechtbank daaruit niet de overtuiging kan bekomen dat verdachte zich aan de beide feiten schuldig heeft gemaakt. Redengevend daartoe acht de raadsman dat getuige [getuige] ter terechtzitting onder ede voor verdachte ontlastend heeft verklaard. Zijn veroordeling voor meineed doet daaraan volgens de raadsman niet af.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Volgens de verdediging moet verdachte vanwege het ontbreken van voldoende op rechtmatige wijze verkregen bewijs worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie (pagina 50-52) leidt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden af. Op 16 januari 2010, omstreeks 22.00 uur, zien verbalisanten twee personen over het fietspad langs [adres] te Utrecht lopen. Eén van de personen draagt een LCD televisie. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie (pagina 54) blijkt dat het op 16 januari 2010 heeft gesneeuwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding van de verdachte rechtmatig was. De situatie waarin de personen door de politie zijn aangetroffen, (lopend met een onverpakte televisie, in de avonduren en in de sneeuw) rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een staandehouding, nu deze op zichzelf vreemde en bijzondere situatie voldoende concreet was om te kunnen gelden als een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het verzoek tot het horen van de betrokken verbalisanten wordt daarom door de rechtbank afgewezen. Het feit dat beide personen zeer rustig reageerden op het aanspreken door de verbalisanten en dat bij navraag door de verbalisanten de televisie niet gesignaleerd bleek te staan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende redengevend om het toen reeds bestaande redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit vervallen te achten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De handelingen die verdachte heeft verricht en die de rechtbank redengevend oordeelt voor deze conclusie zijn de volgende.
In zijn aangifte heeft [aangever 1] aangegeven dat hij op 16 januari 2010 omstreeks 23.00 uur bij thuiskomst in zijn woning aan de [adres] te Utrecht zag dat zijn flatscreen televisie van het merk Samsung, twee afstandsbedieningen en twee cardreaders van de [bedrijf 1] waren weggenomen. [aangever 1] geeft voorts aan dat hij heeft geconstateerd dat de door hem met zijn huissleutels afgesloten voordeur bij het openen niet van het slot behoefde te worden gedraaid. In een tweede aangifte heeft [aangever 1] aangegeven dat zijn huissleutels uit zijn auto zijn weggenomen.
Op 16 januari 2010, omstreeks 22.00 uur zien verbalisanten op [adres] te Utrecht twee personen lopen, van wie één persoon een LCD televisie van het merk Samsung draagt. Desgevraagd blijkt de andere persoon [getuige] te zijn. De man met de televisie kan zich niet aanstonds identificeren en zegt de verbalisanten toe zijn identificatiebewijs te zullen gaan halen. [getuige] blijkt gesignaleerd te staan en wordt aangehouden. Nader onderzoek wijst vervolgens uit dat het serienummer van de televisie overeenkomt met dat van de bij de inbraak in de woning van [aangever 1] aan de [adres] te Utrecht weggenomen televisie. Bij fouillering worden bij [getuige] twee afstandsbedieningen aangetroffen en twee cardreaders van de [bedrijf 1]. [getuige] geeft aan dat hij de persoon met wie hij zich die avond bevond kent onder de naam [naam].
Onderzoek in de politiesystemen naar aanleiding van de door [getuige] doorgegeven naam [naam] leidt naar de naam en de foto van verdachte. Verbalisanten herkennen voor 100% verdachte als de persoon die zij met de LCD televisie in handen hebben zien lopen. Uit dit onderzoek volgt ook dat [getuige] bij andere gelegenheden in het gezelschap van verdachte blijkt te zijn geweest.
[getuige] wordt een foto van verdachte getoond. Hij heeft daarop de persoon herkend over wie hij heeft verklaard dat hij deze kent bij de naam [naam].
[getuige] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij samen met [naam] een woning is binnengegaan, dat zij niets hoefden te verbreken en dat [naam] een televisie heeft weggenomen en dat hij afstandsbedieningen en cardreaders heeft weggenomen.
Bij zijn aanhouding ligt verdachte op een jas. In deze jas wordt een sok aangetroffen met daarin een aantal sieraden. Ook wordt in de onmiddellijke nabijheid van verdachte een sleutelbos aangetroffen.
De partner van [aangever 1] heeft de onder verdachte aangetroffen sieraden herkend als haar eigendom. De sleutelbos en andere goederen worden aan [aangever 1] teruggegeven.
Genoemde feiten en omstandigheden leiden in onderling verband en in samenhang bezien de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 januari 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos, toebehorende aan [aangever 1];
2.
op 16 januari 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een flatscreen (TV) en twee afstandsbedieningen en twee cardreaders van de
[bedrijf 1], toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen ISD-maatregel). De officier van justitie stelt dat is voldaan aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel als ultimum remedium heeft te gelden; eerst moeten alle strafrechtelijke interventies zijn uitgezet en pas als die niet tot de gewenste gedragsverandering hebben geleid kan worden overgegaan tot oplegging van de ISD-maatregel. Nu er geen sprake van is dat alle mogelijkheden tot hulpverlening zijn benut dient de vordering van de officier van justitie afgewezen te worden, aldus de verdediging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Daarbij is voor de persoon van verdachte vooral gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 19 januari 2010 van verdachte, een Reclasserings-advies van 19 maart 2010 van Centrum Maliebaan, opgesteld door M.N. van der Wilt en de nadere toelichting die F.A.H. de Vos, reclasseringswerker bij Centrum Maliebaan en D.H.P. Wiggers, werkzaam bij het ACT-3 team van Altrecht, ter terechtzitting van 21 mei 2010 als getuigen-deskundige op voormeld reclasseringsadvies hebben gegeven.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis tot het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. Bij de keuze tot het opleggen van deze maatregel heeft de rechtbank met name gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van huissleutels en aan woninginbraak. Uit dit handelen blijkt dat verdachte weinig respect toont voor eigendommen van anderen. Hij veroorzaakt met zijn handelen veel ergernis en overlast, waarbij ook financiële schade het gevolg is van dergelijke delicten. Dit raakt uiteindelijk de hele maatschappij.
Uit het 24 pagina’s tellende strafblad van verdachte is de rechtbank gebleken dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen en/of taakstraffen wegens vermogensdelicten, laatstelijk op 29 juli 2009. Hiermee is voldaan aan de eisen die artikel 38m, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt aan de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Immers, het door verdachte begane misdrijf betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goed het opleggen van de maatregel eist.
Eerdere pogingen tot hulpverlening hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. In het verleden is verdachte begeleid door het GAVO. Verdachte wordt thans begeleid door het ACT-3 team van Altrecht. Blijkens de verklaring van de heer Wigger ter terechtzitting verlopen de contacten met verdachte moeizaam, omdat hij stelselmatig de boot afhoudt en aangeeft geen hulp te willen.
Ter bescherming van de maatschappij - in het bijzonder de veiligheid van goederen - zal de rechtbank de gevorderde ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
Wel zal de rechtbank, met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bepalen dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent dient te berichten.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1]/[aangever 1] vordert een schadevergoeding van
€ 1.735,10 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 287,99 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 187,99 ter zake van materiële schade en € 100,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. Het beslag
8.1. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert:
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Maatregel
Gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar en bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bericht over de noodzaak van de voortzetting van de maatregel.
Beveelt de oproeping van de verdachte, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- ringen, armbanden, oorbellen;
- fotoapparatuur, Canon Lxus50;
- een mobiele telefoon van het merk Nokia, type 6021;
- een mobiele telefoon van het merk Nokia, type N95;
- een mobiele telefoon;
- een geheugenkaart van het merk Kingston SD, 2 GB;
- een geheugenkaart, 1 GB;
- een geheugenkaart van het merk Scandisk, 2 GB.
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen schoenen.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1]/[aangever 1] van € 287,99, waarvan € 187,99 ter zake van materiële schade en € 100,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[aangever 1]/[aangever 1], € 287,99 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.H.L. Schoenmakers en
mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juni 2010.
Mr. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.