ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8148

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600061-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk inrijden op agent en bedreiging

Op 3 mei 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk inrijden op een agent en bedreiging van verbalisanten. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank zich baseerde op de verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdachte reed op 16 januari 2010 met een bestelauto op een parkeerplaats waar meerdere politieagenten aanwezig waren. Toen hij de agent [verbalisant 2] zag, probeerde hij te remmen, maar gleed zijn voet van het rempedaal af. Hij week uit naar rechts en botste tegen een muur, waarbij hij twee andere personen, [verbalisant 1] en [aangever], bijna raakte. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelde of zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij de agenten zou raken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet het opzet had om de agenten te bedreigen of te verwonden, en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Bruna, voorzitter, en mrs. M.J. Grapperhaus en S. Wijna, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. L.C.J. van der Heijden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600061-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats] (Turkije)
wonende aan de [woonadres] te [woonplaats]
raadsman mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: heeft geprobeerd [verbalisant 1] en [aangever] opzettelijk van het leven te beroven;
feit 1 subsidiair: heeft geprobeerd [verbalisant 1] en [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 1 meer subsidiair: [verbalisant 1] en [aangever] heeft bedreigd;
feit 2: [verbalisant 2] heeft bedreigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 (het inrijden op verbalisant [verbalisant 1] en de heer [aangever]) geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde (de poging tot doodslag) en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel). Ten aanzien van feit 2 (het inrijden op verbalisant [verbalisant 2]) heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit, nu naar zijn mening verdachte niet het opzet heeft gehad om [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1], verbalisanten van politie, en/of [aangever] aan te rijden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vaststaande feiten
Op 16 januari 2010 reed verdachte als bestuurder van een zwarte bestelauto, merk Opel, type Combo, op [adres] te De Meern. Op het moment dat verdachte aan kwam rijden, zag hij meerdere politieauto’s en politieagenten op straat staan.
Verbalisant [verbalisant 2] stond in het midden van (een ventweg met) een parkeerterrein en hij zag dat verdachte op hem af kwam rijden en gebaarde dat verdachte moest stoppen. Op het moment dat het voertuig van verdachte de verbalisant [verbalisant 2] was genaderd, is verdachte uitgeweken naar rechts. Hierbij is het voertuig van verdachte tot stilstand gekomen tegen een muur. Tegen deze muur stonden op dat moment verbalisant [verbalisant 1] en [aangever]. Zij moesten opzij springen om niet geraakt te worden door het voertuig van verdachte.
4.3.2. Bewijsoverwegingen
Voor het eerste door de officier van justitie tenlastegelegde feit, in alle varianten, is vereist dat verdachte opzettelijk met zijn voertuig is ingereden op [verbalisant 1] en/of [aangever].
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting worden afgeleid dat verdachte doelbewust is ingereden op bovengenoemde personen. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het eerste tenlastegelegde feit door middel van voorwaardelijk opzet bewezen kan worden, zoals door de officier van justitie is betoogd.
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de agent (de rechtbank begrijpt verbalisant [verbalisant 2]) heeft zien staan op de parkeerplaats toen hij aan kwam rijden. Op een bepaald moment zag hij dat de agent zich voor zijn voertuig bevond. Verdachte wilde remmen, maar zijn voet gleed van het rempedaal af. Vervolgens is hij met zijn voertuig uitgeweken naar rechts, omdat hij deze agent niet aan wilde rijden. Vlak na de uitwijkmanoeuvre naar rechts is verdachte tegen een muur gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de aanrijding niemand bij de muur heeft zien staan. Het was een kwestie van seconden, aldus verdachte.
De rechtbank volgt verdachte in bovenstaande lezing van de feiten, nu deze niet in strijd is met de zich in het dossier bevindende stukken en deze haar, gezien de context, ook overigens aannemelijk voorkomt.
De snelheid waarmee verdachte over de parkeerplaats reed is niet vastgesteld. Door verschillende getuigen wordt verklaard dat verdachte met een hoge snelheid aan kwam rijden. Deze bevindingen van de getuigen, waaronder ook aangevers, worden weerlegd door de foto’s in het dossier. Hieruit is gebleken dat het voertuig van verdachte tengevolge van de botsing tegen de muur slechts krasschade heeft opgelopen. De rechtbank concludeert hieruit dat de snelheid waarmee verdachte heeft gereden laag moet zijn geweest. Dit strookt ook met de verklaring van verdachte, dat het hem voor de aanrijding gelukt is om zijn voet weer op het rempedaal te krijgen.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte zich niet bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zich een aanrijding met [verbalisant 1] en [aangever] zou kunnen voordoen, laat staan dat hij die aanmerkelijke kans kan hebben aanvaard. Dit brengt met zich dat het eerste feit in alle varianten niet bewezen kan worden. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
Zelfs indien verdachte tegen [verbalisant 1] exact de woorden zou hebben geuit “Het was niet voor u bedoeld, ik wilde u niet raken”, kan daaruit niet –zonder meer– het opzet op het raken van [aangever] worden afgeleid.
Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit, de bedreiging van de verbalisant [verbalisant 2], overweegt de rechtbank als volgt. Uit het voorgaande blijkt dat verdachtes verklaring dat hij zodra hij de verbalisant zag, hij heeft getracht te remmen en vervolgens naar rechts is uitgeweken om deze persoon niet te raken, wordt gevolgd. Om die reden kan niet bewezen worden dat verdachte het opzet heeft gehad om verbalisant [verbalisant 2] te bedreigen.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
5. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 600,- voor feit 1.
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 350,- voor feit 1.
De rechtbank overweegt dat begrijpelijk is dat de aangevers de feiten, zoals hiervoor weergegeven, als opzettelijk en bedreigend hebben geïnterpreteerd, gelet op de op dat moment bestaande, ook voor hen bedreigende, maar door anderen dan verdachte veroorzaakte conflictsituatie. Het gebeuren heeft voor de aangevers ingrijpende gevolgen gehad.
De rechtbank komt echter, achteraf oordelend, tot vrijspraak van de opzet en dus van de tenlastegelegde feiten. Dat betekent dat de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte.
7. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [aangever] niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mrs. M.J. Grapperhaus en S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 mei 2010.
Mr. Wijna is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.