parketnummer: 16/711583-09, 16/443910-08 (ter terechtzitting gevoegd) en 16/ 442407-07 (vordering TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juni 2010
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 19 januari 2010 en 31 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting van 31 mei 2010 zijn overeenkomstig artikel 285 van het wetboek van strafvordering de zaken met parketnummer 16/443910-08 gevoegd.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Dagvaarding 16/711583-09:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd samen met een ander of anderen[slachtoffer 1] te doden, nadat hij had geprobeerd een kluis te stelen uit een woning door middel van braak;
Feit 1 subsidiair: heeft geprobeerd samen met een ander of anderen een kluis te stelen uit een woning door middel van braak, waarbij hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 2: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd geld of goederen te stelen uit een bakkerij door middel van braak en inklimming;
Feit 3: [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood;
Dagvaarding 16/443910-08:
Feit 1: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd goederen of geld te stelen uit een restaurant door middel van braak;
Feiten 2 en 3, telkens: samen met een ander of anderen meerdere fietsen heeft gestolen;
Feiten 4 en 5, telkens: samen met een ander of anderen een fiets heeft gestolen uit een schuur door middel van braak;
Feit 6: samen met een ander of anderen van een bedrijfsterrein een aanhangwagen heeft gestolen door middel van braak.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09 ten laste gelegde feit. Zij verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. De officier van justitie heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn die duiden op de betrokkenheid van verdachte bij dit feit, doch dat al het forensisch onderzoek niet tot belastend bewijs heeft geleid. Bovendien is niet onomstotelijk vast komen te staan of slachtoffer [slachtoffer 1] zich verdachte herinnert van de overval of dat zij latere informatie onbewust in haar herinneringen is gaan vervlechten. De verklaring van het slachtoffer is daardoor te onbetrouwbaar om als bewijs te kunnen dienen, aldus de officier van justitie.
Wel wettig en overtuigend bewezen acht de officier van justitie de feiten 2 en 3 op voornoemde dagvaarding, alsmede de feiten 1 tot en met 6 op de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is, net als de officier van justitie, van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09 ten laste gelegde feit. De raadsman wijst erop dat de rechtbank ter terechtzitting van 19 januari 2010 heeft geoordeeld dat er onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig waren om de voorlopige hechtenis voort te laten duren en dat sedertdien geen nieuw belastend bewijsmateriaal uit de nadere onderzoeken naar voren is gekomen. De verklaring van het slachtoffer kan in de visie van de raadsman niet als bewijs worden gebruikt. Er is sprake van beïnvloeding en hetgeen het slachtoffer zich denkt te herinneren komt op veel punten niet overeen met de realiteit.
Ten aanzien van feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 op voornoemde dagvaarding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de telefonische bedreigingen zijn geuit met de telefoon van zijn cliënt, laat staan dat zijn cliënt degene is geweest die zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08 refereert de raadsman zich voor wat betreft feit 1 aan het oordeel van de rechtbank.
Voor de feiten 2 tot en met 6 bevindt zich volgens de raadsman onvoldoende wettig bewijs in het dossier. Volgens hem wijst alleen de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] in de richting van zijn cliënt. De raadsman is van mening dat de verklaring van de vriendin van [medeverdachte] alleen voor feit 6 als bewijsmiddel kan dienen, nu zij over de avond van 24 februari 2008 heeft verklaard en deze datum enkel valt in de ten aanzien van feit 6 in de dagvaarding opgenomen tijdsperiode.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09:
Feiten
Op 24 juli 2009 is een melding binnen gekomen bij de politie van een inbraak in een woning te Soest. In de woning was een oudere dame, slachtoffer [slachtoffer 1], aangetroffen door haar zoon. De zoon had gemeld dat zijn moeder, die op de woning van haar dochter paste, in elkaar was geslagen en onder het bloed zat.
Verbalisanten troffen bij aankomst in de woning allereerst een grote stalen kluis aan. Deze lag op de grond in de woonkamer. Ook zagen zij een halve stoeptegel liggen achter een vernield raam. In de hal zagen zij een oudere dame ineengedoken op de grond zitten. Zij zat direct voor een inbouwkast. Haar gezicht was bebloed en haar kleding was eveneens met bloed besmeurd. Rond het rechteroog van de vrouw was een flinke zwelling te zien.
De oudere dame, het slachtoffer, is vervolgens overgebracht naar het ziekenhuis. De medische verklaring meldt dat bij haar onder meer een schedelfractuur is geconstateerd en een fractuur van beide kaken. Zij is daarvoor beademd op de intensive care. Ook is een afwijking waargenomen in de rechter hersenhelft op een CT-scan.
Volgens de dochters van het slachtoffer was hun moeder onherkenbaar en werd door artsen gevreesd voor haar leven. De dochters hebben verklaard dat er niets meer over is van de ooit zo krachtige vrouw.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer
Op 05 augustus 2009 heeft slachtoffer [slachtoffer 1] aangifte gedaan van het voorval. Zij heeft verklaard dat zij wakker werd gemaakt of wakker schrok. Zij zag toen aan de linker- en rechterzijde van haar bed een man staan. Het waren geen Nederlanders. Ze hadden een getinte huidskleur en ze waren klein. Verder weet zij zich op dat moment niets meer te herinneren.
Ten overstaan van de rechter-commissaris, tijdens het verhoor op 21 april 2010, heeft [slachtoffer 1] aanvankelijk over drie personen verklaard. Ze had deze mannen die avond bij een boompje nabij de woning zien staan en dacht dat deze mannen de daders waren van de overval. Ook heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat ‘ze’ haar naar beneden hebben gesleurd. Toen ze beneden op de grond lag in de hal, zag zij de vriend van [getuige 1], aldus [slachtoffer 1]. Daaraan voegde zij toe dat zij hem nu kent als [verdachte]. Voorafgaand aan dat moment had zij niemand gezien, verklaart zij dan. Volgens haar had de jongen in de hal donker, bijna zwart haar, donkere ogen en een beetje een getinte huidskleur. Op enig moment komen toch ook de herinneringen weer boven van de mannen die aan haar bed stonden. Het waren mannen met een rechte pony en lang haar in hun nek. Ook zij hadden een getinte huidskleur, aldus het slachtoffer.
Een surveillant van politie heeft verklaard dat slachtoffer [slachtoffer 1] het in de ambulance op weg naar het ziekenhuis ook over een vriend van [getuige 1] (lees: [getuige 1]) heeft gehad. [slachtoffer 1] vertelde volgens de surveillant dat zij één man had gezien. Het betrof een Nederlandse man met een lengte van 1.80 à 1.95 meter.
De zoon van slachtoffer [slachtoffer 1], [A], heeft verklaard dat hij bij aankomst in de woning van zijn zus, zijn moeder op de grond in de gangkast zag liggen. Op zijn vraag of ze overvallen was, had zij geantwoord dat het die jongen was die wel eens bij [getuige 1] komt.
De rechtbank constateert dat in de verklaringen van het slachtoffer, zoals die enerzijds door haarzelf zijn afgelegd en anderzijds door anderen zijn aangehaald, veel tegenstrijdigheden voorkomen. Uit de medische gegevens van het slachtoffer kan ook worden afgeleid dat zij ten gevolge van de overval in een verwarde toestand is geraakt. Dankzij therapie zijn bij haar weliswaar herinneringen naar boven gekomen, doch het is onmogelijk vast te stellen in hoeverre deze herinneringen op de waarheid berusten en in hoeverre deze tot stand zijn gekomen door invloeden van buitenaf. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar zijn en dat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1]
Toen [A] aan [getuige 1] vertelde dat zijn moeder het over een vriend van hem had gehad, noemde [getuige 1] direct zijn bovenbuurman als de vermoedelijke dader, te weten [verdachte]. [getuige 1] degene is geweest die als eerste de naam van verdachte heeft genoemd, hebben zijn verklaringen een belangrijke rol gespeeld in het onderzoek.
In de verklaringen die [getuige 1] verder heeft afgelegd, komen echter ook veel tegenstrijdigheden voor. Hij heeft in zijn laatste verhoor onder meer verklaard dat het slachtoffer heeft gezegd dat de dader boven hem zou wonen. Dat het slachtoffer dit zou hebben verklaard kan uit zijn eerdere verklaringen niet worden afgeleid en wordt door de andere betrokkenen ook niet bevestigd. De zoon van het slachtoffer, [A], heeft juist verklaard dat bij hem in eerste instantie een andere naam naar boven was gekomen toen zijn moeder het had over een vriend van [getuige 1]. Onaannemelijk is dan ook dat uit de mond van het slachtoffer de woorden zijn gekomen dat de dader boven [getuige 1] zou wonen.
Nu de rechtbank gelet op het voorgaande eveneens sterk twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1], dienen ook deze van het bewijs te worden uitgesloten.
Forensisch onderzoek
Ten slotte is in deze zaak veel forensisch onderzoek verricht. De resultaten uit dit onderzoek zijn echter niet zodanig, dat deze belastend materiaal hebben opgeleverd dat als bewijs kan dienen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank zal hem daarom in zoverre vrijspreken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van 31 mei 2010;
- de aangifte van [slachtoffer 3], d.d. 15 augustus 2009 ;
- de verklaring van getuige [getuige 2], d.d. 3 oktober 2009 .
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van telefonische bedreigingen. Zij heeft verklaard dat zij al vanaf juli 2006 lastig wordt gevallen door steeds dezelfde manspersoon. Steeds belde deze persoon anoniem, aldus aangeefster, totdat hij op 17 februari 2007 belde van een telefoon met nummerweergave. Na een korte mededeling dat hij het was, werd de verbinding al verbroken. Enkele minuten later werd anoniem gebeld en werd door dezelfde persoon haar voicemail ingesproken met de ten laste gelegde bedreigende woorden.
De broer van aangeefster, die de man ook even aan de telefoon heeft gehad, heeft verklaard dat de man niet als een Nederlander klonk, maar dat hij sprak met een buitenlands accent.
Naar aanleiding van onderzoek hebben verbalisanten gerelateerd dat het nummer waarmee kort voorafgaand aan de bedreigingen is gebeld, ten tijde van het incident op naam stond van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij in het weekend van 17 februari 2009 met een collega onderweg was naar Engeland en dat zijn collega mogelijk zijn telefoon heeft gebruikt. De toenmalige werkgever van verdachte heeft bevestigd dat verdachte dat weekend met de desbetreffende collega op pad was.
Alhoewel de collega van verdachte heeft ontkend dat hij de bedreigingen met de telefoon van verdachte heeft geuit, is de rechtbank van oordeel dat niet uit te sluiten is dat de verklaring van verdachte in hoofdlijnen klopt. Daarbij acht zij van belang dat degene die de bedreigingen heeft geuit sprak met een buitenlands accent, terwijl een dergelijk accent bij verdachte niet te horen is. Nu evenmin is vast te stellen dat de bedreigingen zelf met de telefoon van verdachte zijn geuit - op dat moment werd immers weer vanaf een anoniem nummer gebeld - acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit. De rechtbank zal hem daarom van dit feit eveneens vrijspreken.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
- de aangifte van [benadeelde 1] .
In de nacht van 22 op 23 februari zijn in Soesterberg diverse fietsen gestolen.
[benadeelde 2] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een fiets van het merk Altra, type Cyber en van een fiets van het merk Gazelle, type Medeo Hybride (feit 2) .
[benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een fiets van het merk Batavus, type Weekend en van een fiets van het merk Zandstra, type Annaconda, toebehorend aan hem en aan zijn vrouw [B] (feit 3) .
[benadeelde 4] heeft aangifte gedaan van de diefstal van een fiets van het merk Giant, type hybride, uit de schuur, waarbij het slot van de schuur was opengebroken (feit 4) .
[benadeelde 5] heeft ten slotte aangifte gedaan van de diefstal van een fiets van het merk Hador, type BTT bike. Deze fiets was eveneens uit de schuur weggenomen, waarbij braaksporen aan het slot van de schuur waren te zien (feit 5) .
In dezelfde periode is ook een aanhangwagen weggenomen, zo meldt de aangifte van [benadeelde 6]. [benadeelde 6] heeft verklaard dat zijn aanhangwagen is weggenomen tussen 16 februari 2008 en 27 februari 2008. Deze stond met een hangslot bevestigd aan een hek op het bedrijfsterrein aan de Kampdwarsweg te Zeist (feit 6) .
Op 25 februari 2008 kwam bij de politie een melding binnen van wederom de diefstal van een fiets. Een getuige had gezien dat twee jongens een fiets aan het stelen waren te Soesterberg. Tevens verklaarde de getuige over een auto met aanhangwagen die zij verdacht vond. Ter plaatse trof de politie de auto met eenassige aanhangwagen aan, met daarin één manspersoon die aan het opgegeven signalement van de getuige voldeed, medeverdachte [medeverdachte] . In een nabijgelegen brandgang trof de politie een fiets van het merk Zandstra, een fiets van het merk Altra Cyber . In een andere nabijgelegen brandgang trof de politie een fiets aan van het merk Gazelle type Medeo en een fiets van het merk Batavus type Weekend . In de schuur van medeverdachte [medeverdachte] vond de politie nog een fiets van het merk Giant, type Tourer en een fiets van het merk Hador, type BTT bike .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij zowel genoemde fietsen, als de aanhangwagen heeft gestolen. Hij heeft verklaard dat hij dit samen met verdachte heeft gedaan. Volgens hem hebben hij en verdachte elkaar de avond van 22 februari 2008 rond 22:30 uur getroffen en hebben ze daarna besloten fietsen te gaan wegnemen. Daarmee zijn ze circa 2,5 à 3 uur bezig geweest, aldus medeverdachte [medeverdachte]. Ze hadden de fietsen in de bosjes verstopt, om deze op een later moment op te halen. Daartoe hebben zij de avond van 24 februari een aanhangwagen gestolen . De aanhangwagen stond op een met een hek afgesloten erf, aan het einde van de Kampdwarsweg .
De vriendin van medeverdachte [medeverdachte] heeft bevestigd dat [medeverdachte] en verdachte de avond van 24 februari 2008 samen weg zijn gegaan met de auto van medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstallen tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Nu de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] diens verklaring voor wat betreft de avond van 24 februari 2010 heeft bevestigd en ook door een onafhankelijke getuige is verklaard dat het die avond om twee manspersonen ging, acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] voor het overige eveneens geloofwaardig. Van beïnvloeding van de verklaring van de vriendin van [medeverdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn, aangezien zij haar verklaring heeft afgelegd voordat zij [medeverdachte] na zijn aanhouding heeft gesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
voor wat betreft de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09:
omstreeks 23 juli 2009 te Soest, ter uitvoering van het door hem voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijf
genaamd [naam] (gevestigd [adres] A aldaar) weg te nemen
geld, toebehorende aan [slachtoffer 3], en zich daarbij de toegang tot die bakkerij te
verschaffen en dat weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel
van braak en inklimming als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, de
ruit van een bovenlicht van de toegangsdeur kapot gemaakt en vervolgens via
het aldus ontstane gat het bovenlicht geopend en vervolgens door dit raam naar
binnen geklommen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
op de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08:
(parketnummer 16/443910-08)
in de nacht van 21 januari 2008 op 22 januari 2008 te Laren, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een restaurant
(genaamd [naam] aan de [adres] aldaar) weg te nemen goederen
en/of geld, toebehorende aan [naam] en/of [benadeelde 1], en zich daarbij
de toegang tot dat restaurant te verschaffen door middel van braak, tezamen en
in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte,
en/of zijn mededader een deur van dat restaurant ingetrapt, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(parketnummer 16/441091-08)
op of omstreeks 22 februari 2008 te Soesterberg, tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een fiets (merk Altra, type Cyber) en een fiets (merk Gazelle, type Medeo),
toebehorende aan [benadeelde 7];
op of omstreeks 22 februari 2008 te Soesterberg, tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een fiets (merk Batavus, type Weekend) en een fiets (merk Zandstra, type
Annaconda), toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [B];
op of omstreeks 22 februari 2008 te Soesterberg, tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur heeft
weggenomen een fiets (merk Giant, type Tourer), toebehorende aan [benadeelde 4],
waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
hebben verschaft door middel van verbreking van het slot van de toegangsdeur van die schuur;
op of omstreeks 22 februari 2008 te Soesterberg, tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur heeft
weggenomen een fiets (merk Hador, type BTT-bike), toebehorende aan [benadeelde 8], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs hebben verschaft door middel van verbreking van het slot van de
toegangsdeur van die schuur;
in de periode van 16 februari 2008 tot en met 27 februari 2008 te Zeist,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening van een afgesloten bedrijfsterrein heeft weggenomen een éénassige, open aanhangwagen, toebehorende aan [benadeelde 6], waarbij verdachte en zijn mededader
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed
onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van het hekwerk en door middel van braak op een aan die aanhangwagen bevestigd hangslot.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Voor wat betreft de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09:
Feit 2:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Voor wat betreft de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08:
Feit 1:
Poging tot diefstal door twee verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feiten 2 en 3, telkens: diefstal door twee verenigde personen;
Feiten 4 en 5, telkens: diefstal door twee verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking;
Feit 6: diefstal door twee verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de door de politierechter op 13 juni 2008 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de hoogte van de eis van de officier van justitie niet in verhouding staat tot de door haar bewezenverklaarde feiten. Bovendien moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met het tijdsverloop sedert het plaatsvinden van de feiten zoals ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08. Hij stelt zich op het standpunt dat de redelijke vervolgingstermijn is overschreden.
Ten slotte verzoekt de raadsman de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen gelet op de lange duur van het voorarrest voor de relatief geringe feiten. Subsidiair verzoekt de raadsman de proeftijd te verlengen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tweemaal geprobeerd in een bedrijfspand in te breken. Daarnaast heeft hij vier voltooide fietsendiefstallen gepleegd, waarvan twee met braak uit een schuur, alsmede één voltooide diefstal van een aanhangwagen. De voltooide diefstallen hebben allemaal binnen één weekeinde plaatsgevonden. Daarmee heeft verdachte in korte tijd veel schade en overlast veroorzaakt. Door zelfs schuren open te breken om daaruit de fietsen weg te kunnen nemen, is hij dichtbij de persoonlijke levenssfeer van de bewoners gekomen. Hij heeft daarmee de gevoelens van veiligheid in de eigen omgeving aangetast. Ook voor bedrijven levert de vermogenscriminaliteit veel schade en overlast op. Dat het in dit geval bij twee pogingen is gebleven, maakt zulks niets anders. Door de braak zijn sloten en ramen vernield en het herstel daarvan brengt veel kosten met zich mee.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zo makkelijk op pad gaat om achter elkaar door dergelijke feiten te plegen. Zijn geweten lijkt hem daarbij in de steek te laten. Zijn ontkennende houding bevestigt voor de rechtbank dat hij geen verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn daden, hetgeen zij zorgelijk acht. Bij de hoogte van de strafoplegging zal zij daarmee ook rekening houden.
.Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ook rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 13 juni 2008 is veroordeeld tot een werkstraf in verband met overtreding van de artikelen 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan diverse misdrijven die hij voor de hierboven genoemde datum heeft gepleegd.
Voor zover kan worden gesproken van schending van de redelijke vervolgingstermijn met betrekking tot de feiten op de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08, kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met constatering daarvan.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 25 weken passend en geboden is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat aansluiting gezocht bij hetgeen in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.357,34 voor feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7 De vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/442407-07
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 13 juni 2008 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De proeftijd is ingegaan op 28 juni 2008.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor onder 3.4 in de zaak met parketnummer 16/711583-09 bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke werkstraf van 40 uren gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 45, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 op de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Voor wat betreft de dagvaarding met parketnummer 16/711583-09:
Feit 2:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Voor wat betreft de dagvaarding met parketnummer 16/443910-08:
Feit 1:
Poging tot diefstal door twee verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feiten 2 en 3, telkens: diefstal door twee verenigde personen;
Feiten 4 en 5, telkens: diefstal door twee verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking;
Feit 6: diefstal door twee verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 25 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
De vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/442407-07
Gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juni 2010.