ECLI:NL:RBUTR:2010:BM3740

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600105-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in detentiecentrum Zeist met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in een cel van het Detentiecentrum Zeist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 27 januari 2010 heeft de verdachte, met behulp van een aansteker, opzettelijk goederen in zijn cel in brand gestoken, waaronder een matras en lakens. Dit leidde tot een brand waarbij levensgevaar voor andere gedetineerden en personeel te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er 44 medegedetineerden aanwezig waren die afhankelijk waren van het personeel voor hun veiligheid. Ondanks dat het personeel zicht had op de brand, was er altijd een risico dat de situatie uit de hand zou lopen, vooral in een cellencomplex waar gedetineerden niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat er geen levensgevaar voor anderen was. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid van levensgevaar aanwezig was, gezien de omstandigheden. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en vernieling, en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn psychische toestand, zoals vastgesteld door een psychiater. De rechtbank achtte de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar, maar dit weerhield hen er niet van om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft ook gekeken naar vergelijkbare zaken en de strafoplegging in die gevallen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600105-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Libanon),
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord – HvB Zwaag te Zwaag.
Raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
opzettelijk brand heeft gesticht in een cel van het Detentiecentrum Zeist.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en heeft zich daarbij -kort en feitelijk weergegeven- gebaseerd op de aangifte, verklaringen van getuigen, bevindingen van de afdeling Forensische Opsporing en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van het ten laste gelegde feit omdat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van levensgevaar voor anderen. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat weliswaar in het proces-verbaal sporenonderzoek van de Forensische opsporing wordt geconcludeerd dat door het ontstaan van de brand gevaar ontstond voor goederen en/of personen, doch op geen enkele wijze in dat rapport dan wel elders in het dossier concreet is onderbouwd dat van levensgevaar voor personen daadwerkelijk sprake is geweest. Er zijn weliswaar mensen voor onderzoek naar diverse ziekenhuizen gebracht, maar concreet letsel is niet geconstateerd. Daarnaast heeft de bevelvoerder van de brandweer verklaard dat op het moment dat de brandweer ter plaatse kwam de brand reeds was gedoofd. Over eventueel levensgevaar voor anderen heeft deze bevelvoerder echter niets verklaard, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van dhr. [aangever], hoofd beveiliging in het detentiecentrum Zeist ;
- de verklaring van [getuige 1] afgelegd bij de rechter-commissaris ;
- de bevindingen van de afdeling Forensische Opsporing ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en tijdens de terechtzitting van 22 april 2010.
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is geweest van levensgevaar voor personen. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is -met de officier van justitie- van oordeel dat voor een bewezenverklaring van het onderdeel dat door de brandstichting levensgevaar voor anderen te duchten was, vereist is dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt, dat dat levensgevaar in de concrete situatie inderdaad te duchten was. Het is dus noodzakelijk dat het levensgevaar concreet is geweest. Voldoende is dat de mogelijkheid op levensgevaar voor anderen heeft bestaan. In dit geval bevonden zich op de afdeling van verdachte 44 medegedetineerden, die voor hun veiligheid bij een brand afhankelijk waren van het aanwezige personeel. Ook al had het personeel van begin af aan zicht op de brand, er moet altijd rekening worden gehouden met het feit dat een brand, gelet op de onvoorspelbaarheid en de ongecontroleerde ontwikkeling daarvan, uit de hand kan lopen. Juist waar het, zoals in dit geval, een cellencomplex betreft waarin ingeslotenen niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen maar daarvoor afhankelijk zijn van derden, was de mogelijkheid op levensgevaar aanwezig.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 januari 2010 te Soesterberg, opzettelijk brand heeft gesticht in een cel van het Detentiecentrum Zeist, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (met behulp van een aansteker) enige goederen (waaronder een matras en lakens en wc-papier) in die cel in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
- levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen,
te weten ingeslotenen in een of meer cellen van het Detentiecentrum
en andere daar aanwezige personen te duchten was en
- algemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Over de verdachte is door drs. W.C.J. Kramer, psychiater, een rapport opgemaakt. Dit rapport gedateerd 31 maart 2010 geeft onder meer de volgende psychologische beschouwing:
de geschiedenis van verdachte biedt volgens de psychiater een breed spectrum aan potentieel traumatiserende omstandigheden. Zo is verdachte op jonge leeftijd zonder zijn ouders vanuit een oorlogsgebied ([geboorteplaats]) naar Frankrijk (Parijs) gevlucht. Vanaf zijn 10e levensjaar heeft verdachte geen scholing meer gehad en is hij zwervend en als illegaal vreemdeling door het leven gegaan. Er is dus vanaf de vroege kindertijd sprake geweest van ontworteling en ontheemding met een duurzame bedreiging van zijn fysieke en psychische integriteit en daardoor een bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De psychiater gaat er vanuit dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en in de (lange) tijd daaraan voorafgaande sprake is van een psychiatrische stoornis in de vorm van een chronische posttraumatische stress-stoornis op AS I en een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (NOA) op AS II volgens de classificatie DSM-IV-TR.
De psychiater waagt zich in zijn rapport aan de voorzichtige inschatting dat de kans op herhaling niet groot is en dat de kans op herhaling wordt verminderd door onderzochte in een detentiecentrum te plaatsten waar rekening gehouden kan worden met zijn psychopathologie.
De rechtbank wordt door deze deskundige geadviseerd om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met de volgens hem bijzondere omstandigheden van dit geval. Verdachte heeft brand gesticht in een voor hem zeer stressvolle situatie en onder het oog van het bewakingspersoneel. Voorts zou gelet op het rapport van de psychiater er volgens de raadsman ook sprake kunnen zijn van een sterk verminderd toerekeningsvatbare verdachte. Duidelijk wordt in ieder geval uit dit rapport dat er sprake is van een psychische problematiek. Hoewel verdachte meerdere malen is veroordeeld voor misdrijven ligt de piek van deze veroordelingen in de jaren negentig. Daar verdachte als ongewenst vreemdeling wordt aangemerkt, zal hij direct na het uitzitten van een gevangenisstraf weer in vreemdelingenbewaring worden geplaatst. De raadsman heeft gelet op het voorgaande verzocht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf fors te matigen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit en de omstandigheid waaronder dit is begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezenverklaarde brandstichting. Verdachte heeft door de brandstichting gevaar veroorzaakt voor de aanwezigen in het detentiecentrum Zeist. Het gevaar was met name groot voor de overige gedetineerden die opgesloten zaten in hun cellen, maar ook voor het aanwezige personeel die uit alle macht probeerden om de gedetineerden uit hun cellen te bevrijden. Het is een gelukkige en niet aan verdachte te danken omstandigheid dat het in deze zaak goed is afgelopen. De materiele schade is immers beperkt gebleven en er zijn geen doden of gewonden gevallen. De rechtbank neemt het verdachte echter bijzonder kwalijk dat hij om zijn frustraties te uiten opzettelijk brand heeft gesticht in zijn cel.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte meerdere keren voor onder meer vermogensdelicten en vernieling is veroordeeld tot gevangenisstraffen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden. De rechtbank heeft bij de hoogte van deze straf rekening gehouden met de conclusie van voornoemde psychiater om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Daarnaast heeft de rechtbank -zonder iets af te doen aan de onvoorspelbaarheid van brand en het gevaar- in haar beoordeling betrokken dat verdachte onder het oog van het personeel en midden op de dag tot zijn daad is overgegaan. Dat tijdig ingegrepen zou worden, lag dus voor de hand. Voorts heeft de rechtbank bij de duur van gevangenisstraf rekening gehouden met de strafoplegging in een soortgelijke zaak (16/600719-09) die is afgedaan door de rechtbank Utrecht. In die zaak had een verdachte
-onder meer- ook opzettelijk brand gesticht in zijn cel in het detentiecentrum Zeist. Op 26 oktober 2009 werd die verdachte, met een blanco strafblad, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de uitzichtloze persoonlijke situatie waarin verdachte zich bevindt en zoals deze uit het dossier, de rapportage van de psychiater en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken.
Tenslotte acht de rechtbank het, gezien de opmerkingen van de psychiater dienomtrent, aangewezen dat verdachte wordt geplaatst in een detentiecentrum waar rekening wordt gehouden met zijn eerder genoemde psychopathologie.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 157 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 mei 2010.
Mr. R.P.G.L.M. Verbunt is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.