ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1840

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710221-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Spaans vonnis voor de invoer van softdrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 januari 2010 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Spaans vonnis. De veroordeelde, geboren in Marokko in 1960 en thans gedetineerd in Nederland, was eerder door de rechtbank te Ceuta (Spanje) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden voor het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs met het oogmerk deze in Spanje in te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds 8 april 2008 in detentie is en dat de Spaanse veroordeling onherroepelijk is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die om verlof tot tenuitvoerlegging vroeg, in behandeling genomen.

De rechtbank heeft de identiteit van de veroordeelde onderzocht en vastgesteld dat er geen beletselen zijn voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank heeft de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de eerdere veroordelingen van de veroordeelde in overweging genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de invoer van bijna 31 kilo softdrugs een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt, zowel in Nederland als in Spanje.

De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de Spaanse straf toelaatbaar verklaard en een gevangenisstraf van 28 maanden opgelegd, rekening houdend met de tijd die de veroordeelde al in Spanje heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de toepasselijke wets- en verdragsbepalingen in acht genomen en vastgesteld dat aan alle vereisten voor de overdracht van de tenuitvoerlegging is voldaan. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/710221-09
Lurisnummer: WTS – I – 2008026105
Datum uitspraak: 15 januari 2010
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 1 december 2009, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van de rechtbank te Ceuta (Spanje) d.d. 28 april 2008, waarbij is veroordeeld:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) in het jaar 1960,
thans gedetineerd te PI Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein, te Utrecht,
hierna te noemen de veroordeelde,
ter zake van een misdrijf tegen de volksgezondheid, bestaande uit het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs met het oogmerk om deze in Spanje in te voeren, tot onder meer een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden.
De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
1. een brief d.d. 9 september 2009 van het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken aan het Internationaal Rechtshulp Centrum Noordwest en Midden Nederland, met het verzoek om akkoord te gaan met de overbrenging van de veroordeelde en waaruit blijkt dat de veroordeling van veroordeelde onherroepelijk is en dat veroordeelde zich sinds 8 april 2008 in detentie bevindt;
2. een vonnis d.d. 28 april 2008 van de rechtbank te Ceuta, waaruit blijkt dat de veroordeelde ter zake van een misdrijf tegen de volksgezondheid onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden;
3. een geschrift, waaruit blijkt dat de volledige termijn van de opgelegde straf, zonder voorwaardelijke invrijheidstelling zal zijn verstreken op 7 oktober 2011 en waarbij de te verwachten datum van vervroegde invrijheidstelling wordt gesteld op 7 augustus 2010 dan wel 22 november 2010;
4. de geautoriseerde vertaling in de Nederlandse taal van de onder 2 en 3 genoemde stukken;
5. de tekst van de toepasselijke artikelen 368 en 369 van de Spaanse Strafwet;
6. een geschrift d.d. 7 mei 2008, inhoudende een instemming van veroordeelde met betrekking tot overbrenging naar Nederland voor het ondergaan van het overblijvende gedeelte van zijn straf;
7. de stukken met betrekking tot de voorlopige aanhouding, de inver¬zekering¬stel¬ling en de bewaring van veroordeelde;
8. de vordering van de officier van justitie d.d. 1 december 2009, ertoe strekkende dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging;
9. de conclusie ex artikel 28 lid 8 WOTS van de officier van justitie d.d. 15 januari 2010.
De beoordeling.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft de identiteit van veroordeelde ter terechtzitting onderzocht. Vastgesteld is dat aan degene die voor de rechtbank is verschenen de hierboven genoemde straf is opgelegd. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de mogelijkheid tot overdracht van de tenuitvoerlegging is gecreëerd bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Tractatenblad 1983, nr. 74). Veroordeelde heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Het Spaanse vonnis is onherroepelijk. Toen het verzoek werd ontvangen bestond nog een formeel strafrestant van meer dan zes maanden. De veroordeelde stemt in met de overdracht van de tenuitvoerlegging en aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor hij is veroordeeld is voldaan. Het gaat om feiten die naar de Nederlandse wet onder artikel 3 onder A van de Opiumwet vallen. De beide betrokken staten stemmen eveneens in met de overdracht van de tenuitvoerlegging. Aan de vereisten van artikel 3 van het Europees verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen is derhalve voldaan.
Ook aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 3 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen is voldaan en in casu doet zich geen beletsel, genoemd in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van die wet, voor.
Ook de bepalingen van artikel 30 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen staan niet aan de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging in de weg.
De tenuitvoerlegging kan dus toelaatbaar worden verklaard.
Overweging omtrent de op te leggen straf.
Veroordeelde is op 28 april 2008 door de Rechtbank te Ceuta (Spanje) onder meer veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 3 jaren en 6 maanden. De straf expireert op 7 oktober 2011 en de te verwachten datum van voorwaardelijke/vervroegde invrijheidstelling in Spanje is volgens opgave 7 augustus 2010 dan wel 22 november 2010.
De rechtbank dient, gelet op artikel 31 lid 1 WOTS, een straf op te leggen welke, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. Zij verstaat dit aldus dat bij het opleggen van de straf de in Spanje opgelegde sanctie, zonder de duur of de omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te worden vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechtbank bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale opvattingen over straf en strafmaat. In Nederland kan voor het feit een gevangenisstraf worden opgelegd van maximaal 6 jaren.
De veroordeelde heeft onder meer verzocht hem een lagere straf op te leggen dan de rechtbank te Ceuta heeft gedaan, en wel een gevangenisstraf gelijk aan of niet veel langer dan de tijd gedurende welke hij reeds van zijn vrijheid beroofd is geweest.
De rechtbank heeft bij haar oordeel in acht genomen dat de invoer van bijna 31 kilo softdrugs zowel in Nederland als in Spanje als een ernstige inbreuk op de rechtsorde geldt. Voorts meent de rechtbank dat de veroordeelde, door zich in Spanje schuldig te maken aan voornoemd delict, het risico heeft genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland gebruikelijk is. De hoogte van de door de Spaanse rechtbank opgelegde straf is tekenend voor de Spaanse opvattingen omtrent dergelijke delicten. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de door haar op te leggen straf dit aspect zwaar laten meewegen. De rechtbank heeft voorts bij haar oordeel in acht genomen dat blijkens de verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting in Nederland en blijkens een aantekening in het dossier van de Spaanse autoriteiten, de veroordeelde eerder in Spanje is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Die straf heeft veroordeelde overigens geheel in Spanje uitgezeten.
Alles afwegend, en rekening houdend met de huidige persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, acht de rechtbank de hierna te melden straf passend.
De toepasselijke wets- en verdragsbepalingen.
Van toepassing zijn de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 30 en 31 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en de artikelen 3 en 7 van het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.
De beslissing.
De rechtbank verklaart de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Rechtbank te Ceuta (Spanje) d.d. 28 april 2008 toelaatbaar.
Zij verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van deze beslissing.
Zij legt aan de veroordeelde, terzake van de in dat vonnis te zijnen laste bewezen verklaarde feiten, op een gevangenisstraf van 28 maanden.
Zij beveelt dat de tijd gedurende welke de veroordeelde in de vreemde staat, in casu Spanje, ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Kuijer, voorzitter, en mr. D.A.C. Koster en mr. J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Scharrenborg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting d.d. 15 januari 2010.