ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1838

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-446612-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 januari 2010 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 15 januari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. C.C.A. Stallen, werden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft genoten van zijn activiteiten in de hennepkwekerij, waarbij het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel werd berekend op € 14.996,-. Na aftrek van kosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 4.270,20, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 10.725,80 bedraagt. De rechtbank oordeelde dat het verweer van de verdachte, dat hij geen of een veel lager voordeel had genoten, onvoldoende onderbouwd was en daarom niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag van € 10.725,80 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. J. Schukking en de rechters mr. A. Kuijer en mr. D.A.C. Koster, in aanwezigheid van griffier mr. A.R. Scharrenborg. De uitspraak werd gedaan in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/446612-08
beslissing van de rechtbank d.d. 29 januari 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [woonadres].
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/446612-08 waaruit blijkt dat verdachte op 29 januari 2010 door deze rechtbank is veroordeeld terzake van onder meer het opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verboden, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de rapportage inzake de opbrengstberekening (bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel) van een hennepkwekerij, gevestigd in perceel [woonadres];
- de rapportage diefstal energie met bijlagen d.d. 7 augustus 2008;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2010. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. C.C.A. Stallen, advocaat te Woerden.
2. Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie d.d. 18 december 2009 strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 47.966,20.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd, in die zin dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden geschat op € 23.374,61 verminderd met de kosten van het door [bedrijf] in rekening gebrachte stroomverbruik voor een periode van 10 tot 12 weken.
De officier van justitie heeft voor haar gewijzigde vordering als uitgangspunt genomen dat veroordeelde één oogst heeft gerealiseerd, dat deze oogst bestond uit de opbrengst van 163 planten, waarbij de opbrengst per plant wordt geschat op 28,2 gram en de door veroordeelde ontvangen vergoeding per gram € 5,35 bedraagt. Dit levert een opbrengst op van
€ 24.591,81. Voorts heeft de officier van justitie als aftrekbare kosten in aanmerking genomen € 500, - aan vaste kosten, verhoogd met € 4,40 aan variabele kosten per plant en het door [bedrijf] in rekening gebrachte stroomverbruik voor een periode van 10 tot 12 weken.
3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rapportage inzake de opbrengstberekening onvoldoende gegevens bevat en daarom onvoldoende duidelijk is om de rechtbank tot een oordeel te laten komen.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de eerste oogst van veroordeelde is mislukt , zodat deze, na aftrek van de reeds voldane elektriciteitskosten, op een verlies uitkomt of ten hoogste op een winst van € 5.000, -.
4. De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegde straf- en ontnemingsdossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van de rechtbank d.d. 29 januari 2010 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen berekenen.
Bij de bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
- veroordeelde heeft erkend dat hij begin 2008 een hennepkwekerij is begonnen met ongeveer 163 planten;
- veroordeelde heeft erkend dat hij eenmaal heeft geoogst;
- uit ervaringsregels en politieonderzoek is gebleken dat de gemiddelde oogst per plant bij een aantal van 15 planten per vierkante meter 28,2 gram bedraagt. Veroordeelde heeft verklaard dat het aantal planten per vierkante meter in zijn kwekerij lager was, ongeveer 6 tot 8 planten per vierkante meter. Bij een dergelijk aantal planten per vierkante meter wordt, zoals is gebleken uit ervaringsregels en politieonderzoek, doorgaans een hogere opbrengst dan 28,2 gram per plant gerealiseerd, namelijk ongeveer 32 gram. In het proces verbaal van de verbalisanten die de hennepkwekerij hebben aangetroffen is geconcludeerd dat de mate van professionaliteit van de kwekerij laag was. Rekening houdend met de lage mate van professionaliteit stelt de rechtbank de opbrengst per plant vast op 25 gram.
- blijkens de rapportage inzake de opbrengstberekening werd per juni 2008 een verkoopprijs van € 3.682,00 per kilo hennep als norm aangehouden. De rechtbank stelt de door veroordeelde gerealiseerde opbrengst daarom vast op € 3,68 per gram.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel: 163 planten x 25 gram x € 3,68 = € 14.996, -.
Verder gaat de rechtbank uit van de volgende kostenposten die naar het oordeel van de rechtbank zijn toe te schrijven aan de betreffende oogst:
- de variabele kosten voor de aanschaf van de zaadjes, het ontkiemen, het waterverbruik, de grond en de benodigde voedings- en bestrijdingsmiddelen. De rechtbank zal deze kosten gelet op ervaringsregels en het kweekschema voor hennepplanten op gemiddeld € 2,90 per plant stellen;
- de duurzame investeringskosten die veroordeelde heeft moeten maken voor het inrichten en opbouwen van de kwekerij, waarbij rekening moet worden gehouden met een gebruikelijke afschrijvingsduur van 4 jaar en een minimaal aantal oogsten van 5 per jaar. Veroordeelde heeft verklaard dat hij de apparatuur bij het grofvuil gevonden heeft en dat hij voorts € 500, - heeft geïnvesteerd aan grond en elektriciteitskabels. De kosten voor de grond zijn opgenomen in voornoemde variabele kosten per plant. De rechtbank schat de kosten gemaakt voor elektriciteitskabels op € 250, -. Uitgaande van een gebruikelijke afschrijvingsduur van 4 jaar en een minimaal aantal oogsten van 5 per jaar kunnen deze kosten voor 5%, zijnde € 12,50, worden toegerekend aan de door veroordeelde gerealiseerde oogst. Het feit dat de als duurzame investering aangeschafte goederen en de gevonden goederen in beslag zijn genomen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van veroordeelde.
- [bedrijf] heeft over de periode dat veroordeelde een hennepplantage in gebruik heeft gehad 33.057 kilowattuur (kWh) aan geschat verbruik in rekening gebracht. Dit verbruik is inmiddels namens veroordeelde aan [bedrijf] vergoed. De rechtbank neemt het namens veroordeelde vergoede verbruik als grondslag voor haar berekening van de voor aftrek in aanmerking komende elektriciteitskosten. De rechtbank gaat voorts uit van 1 oogst waarvoor 70 dagen energie is verbruikt en een onvolgroeide oogst waarvoor 63 dagen energie is verbruikt. De energiekosten komen aldus voor 70 /133e deel voor aftrek in aanmerking. 70/133e deel van de in rekening gebrachte 33.057 kWh is 17.398,42 kWh. De eerste 10.000 verbruikte kWh kosten blijkens de rekening van [bedrijf] € 0,19781 (exclusief BTW) per kWh, de overige kWh kosten € 0,16256 (exclusief BTW). Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de voor aftrek in aanmerking komende elektriciteitskosten op (10.000 kWh x € 0,19781 + 7.398,42 kWh x € 0,16256) x 1,19 = € 3.785, -.
De in rekening gebrachte kosten voor het verwijderen en opnieuw aanbrengen van de elektriciteitsmeter, het wederaansluiten van elektra en gas en de overige kosten met betrekking tot het ontoelaatbaar handelen, komen naar het oordeel van de rechtbank voor risico van veroordeelde.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van de kosten voor het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel: variabele kosten 163 planten x € 2,90 + investeringskosten € 12,50 + kosten elektriciteit € 3.785, - = € 4.270,20.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van opbrengst ad € 14.996, - minus kosten ad € 4.270,20 = € 10.725,80.
Het verweer namens veroordeelde dat hij geen dan wel een veel lager voordeel heeft genoten van de door hem opgezette hennepkwekerij is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en derhalve niet aannemelijk geworden.
5. Toegepaste wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6. De beslissing.
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.725,80;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 10.725,80, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Schukking, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.R. Scharrenborg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 januari 2010.
Mr. J. Schukking is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.