vonnis
RECHTBANK UTRECHT
260988 / HA ZA 09-1477 april 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 260988 / HA ZA 09-147
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROUP 4 SECURICOR CASH SERVICES B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.G.M. Lieshout.
Partijen zullen hierna Achmea en G4S genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 29 april 2009,
het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2009,
de akte na comparitie van G4S, met productie,
de antwoordakte van Achmea, met productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. In verband met het wijzen van vonnis is de zaak verwezen van de enkelvoudige kamer naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
2.1. Achmea is de schadeverzekeraar van WE Netherlands B.V. (hierna: WE).
2.2. WE en de rechtsvoorgangster van G4S, Geldnet B.V., hebben op 20 april 1999 een schriftelijke overeenkomst tot vervoer van waarden gesloten (hierna: vervoerovereenkomst). Artikel 7 van deze overeenkomst bepaalt, voor zover thans van belang:
“Op deze overeenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor het verrichten van diensten door Geldnet (…).”
2.3. In artikel 15 en 17 van de algemene voorwaarden wordt aansprakelijkheid van Geldnet B.V. uitgesloten althans beperkt.
2.4. Op 30 augustus 2006 is in het WE-filiaal Overvecht in Utrecht een geldkoffer van G4S ontploft. Bij de ontploffing is roodkleurige poederstof vrijgekomen, die zich door de winkel heeft verspreid. Het poeder heeft de winkelruimte, inventaris en kledingvoorraad van WE aangetast.
2.5. In opdracht van Achmea heeft een expertisebureau een schaderapport opgemaakt. In het rapport van 21 mei 2007 is de schade aan de winkel, inventaris en kleding begroot op EUR 33.028,34.
2.6. Achmea heeft de hiervoor genoemde schade, verminderd met het eigen risico, omstreeks 13 juni 2007 aan WE vergoed.
2.7. Achmea heeft G4S voor de door WE geleden schade aansprakelijk gesteld.
3.1. Achmea vordert – samengevat – veroordeling van G4S tot betaling aan Achmea van EUR 37.753,23, vermeerderd met de expertisekosten, buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten.
3.2. G4S voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Niet in geschil is dat de door Achmea gestelde schade zich heeft voorgedaan als gevolg van de ontploffing van de geldkoffer. Partijen zijn verdeeld over de vraag of G4S daarvoor aansprakelijk is.
4.2. Achmea stelt dat aansprakelijkheid van G4S is gebaseerd op onrechtmatige daad. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. G4S heeft inbreuk gemaakt op het eigendoms-recht van WE door de winkelruimte, inventaris en kleding van WE te beschadigen. Deze onrechtmatige daad kan aan G4S worden toegerekend, nu de geldkoffer is ontploft door een gebrek aan de koffer zelf dan wel door een fout van haar werknemer. Ofwel de geldkoffer was defect, waardoor deze niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen en daardoor een bijzonder gevaar voor personen of zaken opleverde, ofwel de geldloper heeft ten onrechte het alarm van de koffer geactiveerd en deze niet uitgezet. Achmea heeft de schade, bestaande uit EUR 33.028,34 met betrekking tot de winkelruimte, inventaris en kleding (gedeeltelijk) krachtens verzekeringsovereenkomst aan WE vergoed en is mitsdien voor dit bedrag in de rechten van WE getreden. Voorts vordert Achmea, op grond van een daartoe door WE mondeling gegeven volmacht, het deel van de schade waarvan WE geen vergoeding van Achmea heeft ontvangen, bestaande uit eigen risico en omzetschade van EUR 4.724,89. Tot slot heeft Achmea ter vaststelling van de schade expertisekosten moeten maken ten bedrage van EUR 2.357,81, aldus Achmea.
4.3. Achmea heeft slechts de algemene stelling ingenomen dat G4S inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van WE en nagelaten aan te geven wat G4S concreet als onrechtmatig handelen of nalaten in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) valt te verwijten. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van Achmea niet anders worden opgevat dan dat zij aanvoert dat G4S als bezitter van de geldkoffer aansprakelijk is voor de gebrekkige toestand daarvan, dan wel aansprakelijk is voor een fout van een ondergeschikte, hetgeen neerkomt op een beroep op artikel 6:173 BW respectievelijk artikel 6:170 BW. Hierna zal op deze gronden worden ingegaan.
4.4. G4S heeft betwist dat de ontploffing van de geldkoffer is veroorzaakt door een fout van de geldloper dan wel door een gebrek van de geldkoffer. G4S heeft daartoe ter comparitie aangevoerd dat uit intern onderzoek niet is gebleken dat de koffer onkundig is gebruikt, maar dat het elektronisch signaal, waardoor de koffer gaat ploffen, als gevolg van een technische storing spontaan is afgegaan. De koffer voldeed aan de daaraan te stellen eisen, maar desondanks gebeurt dit eens per jaar of per twee jaar. Toen het plofmechanisme in werking was getreden, kon de geldloper geen enkele invloed meer uitoefenen op de koffer om te voorkomen dat deze zou ontploffen. Op die manier wordt voorkomen dat een overvaller de geldloper kan dwingen het mechanisme uit te zetten. De geldloper heeft vervolgens geprobeerd de schade te beperken door met de koffer het toilet in te lopen en heeft aldus als een goed huisvader gehandeld. Voorts heeft G4S ter onderbouwing van haar betoog bij akte een verklaring van de geldloper overgelegd.
4.5. Gelet op het gemotiveerde verweer van G4S had het op de weg van Achmea gelegen om haar stelling, dat de geldloper het plofmechanisme heeft geactiveerd althans niet heeft gedeactiveerd terwijl hij daartoe wel de mogelijkheid had, nader te onderbouwen. De enkele stelling dat de verklaring van de geldloper niet uitsluit dat hij of een andere medewerker van G4S een fout heeft gemaakt, is daartoe niet voldoende. Ten aanzien van de stelling van Achmea dat de geldloper tegenover de districtmanager van WE verklaarde geen goede instructies te hebben gekregen over de geldkoffer, geldt eveneens dat het na de betwisting door G4S op haar weg had gelegen deze stelling van een nadere onderbouwing te voorzien. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van de stellingen van G4S op dit punt. Dat betekent dat de vordering van Achmea op grond van artikel 6:170 BW niet toewijsbaar is.
4.6. Daarmee ligt de vraag voor of de geldkoffer gebrekkig was in de zin van artikel 6:173 BW. Van een geldkoffer met plofmechanisme is bekend dat deze, wanneer zij niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken kan opleveren. Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat de geldkoffer niet voldeed aan de eisen die men daaraan mag stellen nu het plofmechanisme – zoals G4S heeft gesteld – spontaan in werking is getreden, hetgeen kennelijk één keer per jaar of per twee jaar voorkomt. Voorts heeft de geldkoffer een bijzonder gevaar voor zaken opgeleverd, aangezien het spontaan in werking stellen van het plofmechanisme niet inherent aan dergelijke geldkoffers verbonden is. Dit gevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt, doordat de geldkoffer is ontploft en de daarbij vrijgekomen poederstof schade aan de winkelruimte, inventaris en kleding heeft veroorzaakt.
4.7. Het bovenstaande leidt er in beginsel toe dat G4S als bezitter van de geldkoffer aansprakelijk is voor de door WE geleden schade. Achmea kan zich als gesubrogeerd verzekeraar ingevolge artikel 6:197 lid 2 BW echter niet beroepen op de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van een gebrekkige roerende zaak ex artikel 6:173 BW. Dit betekent dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan winkelruimte, inventaris en kleding – voor zover door Achmea aan WE vergoed – alsmede de gevorderde expertisekosten zullen worden afgewezen. Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de omzetschade en het eigen risico van WE is, behoudens toepasselijkheid van de door G4S ingeroepen exoneratieclausules, waarop hierna zal worden ingegaan, wel toewijsbaar.
4.8. G4S heeft ter afwering althans beperking van haar aansprakelijkheid een beroep gedaan op artikel 17 respectievelijk artikel 15 van de algemene voorwaarden. Achmea heeft zich op het standpunt gesteld dat G4S geen beroep toekomt op de algemene voorwaarden, voor zover deze al zijn overeengekomen, nu de geldkoffer is ontploft voordat de geldloper het te vervoeren geld in ontvangst had genomen en de schade zich derhalve heeft voorgedaan vóór aanvang van de vervoerovereenkomst.
4.9. Gelet op artikel 7 van de vervoerovereenkomst heeft Achmea de stelling van G4S, dat de algemene voorwaarden tussen Geldnet B.V. (de rechtsvoorgangster van G4S) en WE zijn overeengekomen, onvoldoende gemotiveerd betwist. Derhalve wordt als vaststaand aangenomen dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de vervoerovereenkomst.
4.10. Met betrekking tot de vraag of de exoneratieclausules in artikel 15 en 17 van de algemene voorwaarden ook op de onderhavige vordering van toepassing zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de geldloper op 30 augustus 2006 het WE-filiaal heeft betreden in het kader van de vervoerovereenkomst, was op het moment van de ontploffing van de geldkoffer de vervoersperiode nog niet aangevangen. Vast staat immers dat de geldloper het geld op dat moment nog niet in ontvangst had genomen. Nu de algemene voorwaarden de aansprakelijkheid tijdens de vervoersperiode regelen, kan G4S deze niet aan WE – en daarmee evenmin aan Achmea – tegenwerpen.
4.11. Het vorenstaande brengt mee dat de vordering voor wat betreft de omzetschade van EUR 4.724,89 voor toewijzing gereed ligt. Ook het gedeelte van de schade aan de winkelruimte, inventaris en kleding dat ingevolge het eigen risico van WE niet door Achmea aan WE is vergoed, is toewijsbaar. Uit het schaderapport blijkt echter niet welk gedeelte van het schadebedrag van EUR 33.028,34 aan WE is uitgekeerd. Achmea zal in de gelegenheid worden gesteld zich daarover bij akte, zoveel mogelijk met bewijsstukken onderbouwd, uit te laten. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. G4S zal vervolgens bij antwoordakte mogen reageren.
4.12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 12 mei 2010 voor het nemen van een akte door Achmea waarin zij zich (uitsluitend) uitlaat over hetgeen is vermeld onder 4.11,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet, mr. R.J. Praamstra en mr. G.A. Bos in het openbaar uitgesproken op 7 april 2010.