ECLI:NL:RBUTR:2010:BL9396

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711843-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag tijdens gewapende overval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 29 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie medeverdachten betrokken was bij een gewapende overval op de woning van een 67-jarige man in Veenendaal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van doodslag. Tijdens de overval drongen de verdachten de woning binnen, bonden het slachtoffer vast met elektriciteitsdraad en snoerden zijn mond dicht met stropdassen. De rechtbank concludeerde dat de verdachten zich ervan bewust moesten zijn dat het achterlaten van het slachtoffer in deze toestand kon leiden tot zijn dood. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar, wat lager was dan de straffen van zijn medeverdachten, vanwege zijn jonge leeftijd en minder actieve rol in het delict. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de impact van het geweld op de nabestaanden en de samenleving mee, en verwierp het beroep op psychische overmacht van de verdachte. De rechtbank achtte de verdachte volledig toerekeningsvatbaar en legde een aanzienlijke straf op ter vergelding van het leed dat hij had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711843-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
gedetineerd in de PI Rijnmond, De Schie te Rotterdam.
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: samen met een ander of anderen [slachtoffer] heeft vermoord;
1 subsidiair: samen met een ander of anderen zich heeft schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer];
1 meer subsidiair: samen met een ander of anderen [slachtoffer] heeft gedood;
1 meest subsidiair: samen met een ander of anderen een diefstal heeft gepleegd waarbij geweld is gebruikt, waardoor [slachtoffer] is overleden;
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord op [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]), omdat niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ kan worden gekomen. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde moord op [slachtoffer], omdat het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft voorts bepleit dat evenmin gekomen kan worden tot een bewezenverklaring van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft hiervoor dan ook vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De feiten
De rechtbank merkt allereerst op, dat waar zij spreekt over “verdachte” zij daarmee doelt op verdachte [verdachte] die zij ook “[verdachte]” zal noemen. Waar zij spreekt over “[medeverdachte A]”, “[medeverdachte B]” en “[medeverdachte C]” bedoelt zij daarmee respectievelijk de medeverdachten [medeverdachte A], [medeverdachte B] en [medeverdachte C].
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een plan beraamd om een overval te plegen op de woning van [slachtoffer]. Verdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] kenden het slachtoffer privé en zij dachten dat er wel geld te halen viel bij [slachtoffer].
Door [medeverdachte A], [medeverdachte C] en [medeverdachte B] zijn pantykousen gekocht, waarvan bivakmutsen werden geknipt. Tevens werd afgesproken dat [verdachte] bij de woning in Veenendaal zou aanbellen.
[medeverdachte B], [medeverdachte A], [medeverdachte C] en [verdachte] zijn op 29 maart 2008 naar de woning van [slachtoffer] in Veenendaal gereden. Omdat zij in de woning licht zagen branden, zijn zij onverrichter zaken teruggekeerd naar Amsterdam.
De volgende dag, 30 maart 2008, zijn [medeverdachte B], [medeverdachte A], [medeverdachte C] en [verdachte] wederom naar die woning in Veenendaal gegaan.
Zoals was afgesproken is door [verdachte] bij de woning van [slachtoffer] aangebeld. De anderen stonden op dat moment verdekt opgesteld. [verdachte] had bij het aanbellen een briefje in zijn handen, met hierop een adres. Terwijl [slachtoffer] het briefje las, gebruikte [verdachte] geweld tegen [slachtoffer] door hem in zijn gezicht te duwen of te slaan, waardoor [slachtoffer] viel. Op dat moment kwamen de andere verdachten tevoorschijn en doken zij bovenop [slachtoffer]. Deze is op enig moment op zijn buik op de grond in de woonkamer komen te liggen.
[slachtoffer] werd daar in bedwang gehouden door [medeverdachte B], [medeverdachte C] en [medeverdachte A]. Daarbij werd een hand op de mond van [slachtoffer] gehouden. Eén van de verdachten zat op de rug van [slachtoffer]. Zijn handen en voeten werden met electriciteitsdraad, dat door [verdachte] op aangeven van [medeverdachte C] van een lamp werd losgetrokken, vastgebonden en met elkaar verbonden.
Vervolgens werden boven in de woning één of meer stropdassen gehaald waarmee de mond van [slachtoffer] stevig werd dichtgesnoerd.
Tijdens dit hele gebeuren is geweld gebruikt tegen [slachtoffer] door hem te schoppen en te slaan.
Ondertussen werd door verdachten de woning doorzocht. [medeverdachte C] is nog teruggelopen naar de auto om een breekijzer te halen. De kluis is geopend en doorzocht.
Terwijl de verdachten in de woning bezig waren, werd geconstateerd dat [slachtoffer] moeilijk ademde en benauwd was. [medeverdachte B] verklaart uiteindelijk zelfs dat hij daarom water heeft gegooid over het gezicht van [slachtoffer]. Hierop reageerde [slachtoffer] niet.
Op enig moment is in de woning een alarm geactiveerd. De verdachten hebben hierop allen de woning te verlaten. Bij het verlaten van de woning hebben zij enkele goederen meegenomen uit de woning, te weten (in elk geval) een mobiele telefoon, twee armbanden, manchetknopen en een digitale fotocamera. .
Op 31 maart 2008 komt bij de Regionale Meldkamer Utrecht een telefonische melding binnen van getuige [getuige A] dat zij in de woning aan de [adres] te Veenendaal het levenloze lichaam van een man heeft aangetroffen.
Bij het betreden van de woning troffen de verbalisanten in de woonkamer een manspersoon, liggend op zijn buik op de grond, aan. Zij zagen dat de handen van de man op zijn rug waren vastgebonden. Ook zagen zij dat de voeten van de man vastgebonden waren. Tussen de handen en de voeten van de man was een draad bevestigd. Rondom het hoofd, door de mond van [slachtoffer], zat een stropdas, zeer strak en met grote kracht vastgeknoopt.
Door het ambulancepersoneel werd bevestigd dat de persoon overleden was.
Uit de sectie is onder meer gebleken dat bij het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere onderhuidse bloeduitstortingen verspreid over het lichaam werden vastgesteld. Deze bloeduitstortingen zijn ontstaan als gevolg van bij leven opgelopen botsend geweld, bijvoorbeeld door stompen, slaan of schoppen.
Geconcludeerd wordt dat het overlijden kan worden verklaard door verstikking opgeleverd door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, waarschijnlijk in combinatie met afsluiting van de bovenste luchtwegen door kneveling.
De patholoog heeft haar verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd en verduidelijkt. Zij heeft hierbij aangegeven dat tussen het strottenhoofd en de wervels ook bloeduitstortingen zaten. Dat letsel paste naar haar oordeel niet bij de kneveling. Er heeft, zo heeft zij verklaard, compressie plaatsgevonden op het strottenhoofd, in ieder geval op de gehele voorzijde van de hals. Het moet dan gaan om compressie met een breed iets. Dat kan een lichaamsdeel zijn, een knie of iets dergelijks. Iets waardoor het strottenhoofd tegen de halswervelkolom is aangeduwd. Zij kon niet uitsluiten dat dit handen zijn geweest.
Medeplegen?
Uit de verklaringen van de getuige [getuige B], van [medeverdachte B] en van [verdachte] zelf is gebleken van een gezamenlijk voorafgaand beraamd plan. Er zijn gezamenlijk voorbereidingshandelingen verricht voor de geplande overval, te weten het kopen van pantykousen, die verknipt werden tot bivakmutsen. Tevens is er tussen de verdachten gesproken over de taakverdeling. Er werd afgesproken dat [verdachte] aan zou bellen bij het slachtoffer, terwijl de andere drie op een afstand bleven wachten. [verdachte] is voorts aanwezig geweest bij de overval op [slachtoffer] en heeft blijkens zijn eigen verklaring een actieve bijdrage geleverd aan het uitgeoefende geweld op [slachtoffer].
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, dan ook van oordeel dat de rol van verdachte als ‘medeplegen’ moet worden gekwalificeerd.
Levensberoving?
Gegeven de door de officier van justitie geformuleerde volgordelijkheid in de tenlastelegging dient eerst te worden onderzocht of een of meer verdachten [slachtoffer] opzettelijk van het leven hebben beroofd.
[medeverdachte B] en [verdachte] hebben hardnekkig ontkend dat zij die bedoeling hebben gehad. [medeverdachte A] en [medeverdachte C] hebben er het zwijgen toe gedaan.
Hoewel [medeverdachte B] en [verdachte] – zoals hierboven overwogen – verklaringen hebben afgelegd over het gebeurde bij en met [slachtoffer], hebben zij naar het oordeel van de rechtbank bepaald geen volledige opening van zaken gegeven. Dit leidt er mede toe, dat de rechtbank conclusies zal moeten trekken uit de situatie zoals deze feitelijk is aangetroffen en onderzocht.
Uit de verklaring van de deskundige A. Maes (de rechtbank neemt haar conclusies over) blijkt dat op het slachtoffer, een man van toen 67 jaar, op enig moment fors geweld is toegepast. Diens overlijden kan – als overwogen – worden verklaard door verstikking opgeleverd door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, waarschijnlijk in combinatie met afsluiting van de bovenste luchtwegen door kneveling. Die verklaring past naar het oordeel van de rechtbank heel wel bij de hierboven beschreven situatie waarin het slachtoffer werd aangetroffen, namelijk liggend, vastgesnoerd en gekneveld met een stropdas door zijn mond.
Een dergelijke toestand ontstaat niet vanzelf. Aangezien er geen reden is te veronderstellen dat een of meer anderen dan [medeverdachte B], [medeverdachte A], [verdachte] en [medeverdachte C] daar toen in de woning van [slachtoffer] aanwezig waren, moeten het dus die verdachten zijn geweest die deze toestand hebben gecreëerd en hem zo hebben achtergelaten zoals hij werd aangetroffen. Anders geformuleerd: het zijn [medeverdachte B], [medeverdachte A], [verdachte] en [medeverdachte C] die in de woning van [slachtoffer] fors geweld op hem hebben toegepast, hem hebben vastgesnoerd, hem hebben gekneveld met een stropdas door zijn mond.
De rechtbank merkt hierbij op, dat aan deze conclusie niet wordt afgedaan omdat niet onomstotelijk is kunnen worden vastgesteld wie welk geweld heeft uitgeoefend.
De rechtbank merkt hierbij voorts op, dat juridisch niet relevant is wat de precieze doodsoorzaak is geweest. En evenmin of [slachtoffer] nog in leven was toen verdachten zijn woning verlieten.
Ook al heeft geen van de verdachten – voor zover zij al hebben verklaard - de dood van [slachtoffer] beoogd, zij moeten – net als ieder ander – hebben beseft dat het brengen van [slachtoffer] in de toestand waarin hij is aangetroffen kon leiden tot diens dood. Een andere conclusie is naar het oordeel van de rechtbank niet serieus te nemen. Zelfs toen [slachtoffer] moeilijk ademde en benauwd was, hebben verdachten hem niet uit zijn benarde toestand bevrijd.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat, zelfs al zou [slachtoffer] nog in leven zijn geweest toen verdachten de woning verlieten, deze omstandigheid geen afbreuk doet aan het vorenstaande. Verdachten mochten er immers in dat geval redelijkerwijs niet op vertrouwen dat tijdig doeltreffende hulp aanwezig zou zijn. Het uitgeoefende geweld was daarvoor te fors. De verdachten moeten dat hebben beseft.
Op grond hiervan kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat juridisch gezien sprake is van opzettelijke levensberoving.
Moord?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel “voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden verklaard.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer].
Gekwalificeerde doodslag?
Nu het gebruikte geweld voor of tijdens de diefstal zodanig ernstig is geweest dat de rechtbank de conclusie heeft getrokken dat sprake is geweest van het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer], is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer]. Deze doodslag is - blijkens de bewijsmiddelen - immers gepaard gegaan met het stelen van goederen uit de woning van [slachtoffer].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 30 maart 2008 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk
- die [slachtoffer] geschopt of gestompt of geslagen, en
- de mond van die [slachtoffer] gesnoerd/gekneveld met een stropdas, en
- de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden,
en
- de polsen en de enkels van die [slachtoffer] vastgebonden/gekneveld,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke
vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal
in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om
de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit makkelijk te maken.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Door de raadsman is betoogd dat voor wat verdachte betreft sprake is van een situatie van psychische overmacht. De raadsman heeft zich ter onderbouwing van dit standpunt gebaseerd op hetgeen in de rapportage van psychiater H. de Jong is vermeld omtrent de persoon van verdachte.
Daarin wordt door de psychiater immers aangegeven dat verdachte zich niet heeft kunnen ontplooien tot een mondige puber en adolescent en dat verdachte in de delictsituatie geen of heel weinig weerstand tegen psychische druk kon bieden.
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het gebeuren geen sprake is geweest van psychische overmacht. Niet aannemelijk is namelijk geworden dat verdachte zodanig onder druk heeft gestaan dat hij daaraan geen weerstand kon en hoefde te bieden en dat hij daarom niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de toepassing van het minderjarigenstrafrecht en met de onvolgroeide persoonlijkheid van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
In een beschaafde samenleving is het leven het hoogste rechtsgoed. Het recht op leven verdient daarom een krachtige bescherming.
Verdachte heeft dat recht op brute wijze geschonden. Niet voor niets heeft de wetgever de maximumstraf voor gekwalificeerde doodslag bepaald op levenslang.
Bij de vraag hoe lang de op te leggen straf moet zijn is het volgende van belang.
De rechtbank heeft met afgrijzen kennis genomen van het kille en berekenende gedrag van verdachte en zijn mededaders, zowel voor en tijdens als na de overval. Kennelijk heeft slechts het eigen belang op de voorgrond gestaan. Er was behoefte aan geld en er werd getracht dat koste wat het kost te verkrijgen.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer [slachtoffer] heeft diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer.
Uit het dossier volgt dat kort voor het bewezenverklaarde feit door de medeverdachten van [verdachte] een overval is gepleegd, waarbij eveneens sprake was van bruut geweld. [verdachte] wist daarvan en is desalniettemin toch meegegaan naar de woning van [slachtoffer].
Door het handelen van verdachte is ook de samenleving ernstig geschokt. Dit handelen draagt er tevens toe bij dat de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 27 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ten aanzien van het door de raadsman van verdachte gedane verzoek om bij strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte, thans twintig jaar oud, was ten tijde van het bewezenverklaarde feit achttien jaar en acht maanden oud en dus (net) meerderjarig.
In het hierboven reeds genoemde rapport van psychiater De Jong vindt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te beslissen het minderjarigenstrafrecht op verdachte toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verdachte juist en alleen door zijn beïnvloedbaarheid en zijn jongere psychologische leeftijd tot het medeplegen van het hem verweten feit is gekomen. Daar komt bij dat verdachte een niet onaanzienlijk aandeel in het medeplegen van het feit heeft gehad en ook verder dan de hem oorspronkelijk toebemeten rol heeft bijgedragen aan het delict zonder dat is gebleken van specifieke feiten en omstandigheden die hem daartoe hebben aangezet.
Evenmin heeft de rechtbank in dat rapport voldoende aanknopingspunten gevonden om met betrekking tot verdachte anders te concluderen dan dat hij ten tijde van het verweten gedrag moet worden beschouwd als volledig toerekeningsvatbaar.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank - ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte - geen andere straf passend dan een gevangenisstraf van lange duur als hierna te melden.
Wel vindt de rechtbank in de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn veeleer volgende rol bij het gepleegde misdrijf, aanleiding een lagere straf op te leggen dan de straf die aan de oudere mededaders wordt opgelegd.
Aan verdachte dient dan ook - in het bijzonder ter vergelding van het leed dat hij anderen heeft aangedaan - een aanzienlijke straf te worden opgelegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen andere straf passend dan een gevangenisstraf van lange duur als hierna te melden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 11 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Bueno, voorzitter, mrs. P.M.E. Bernini en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 maart 2010.
De griffier is niet in staat het vonnis te ondertekenen.