RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2010 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] eiseres,
gemachtigde: mr. A. Schellart, advocaat te Utrecht
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Ideler-Ouwens, advocaat te Woerden.
1.1 Bij besluit van 30 mei 2008 heeft verweerder meegedeeld eiseres primair disciplinair te ontslaan uit haar functie van groepsleerkracht op grond van artikel 4.7, sub j, in samenhang met artikel 4.15, derde lid, sub e, van de CAO Primair Onderwijs, althans subsidiair te ontslaan op grond van ongeschiktheid voor het verrichten van de functie van groepsleerkracht aan een school voor primair onderwijs (artikel 4.7, sub g, van de CAO), althans meer subsidiair te ontslaan op grond van redenen van gewichtige aard, namelijk een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie (artikel 4.7, sub k, van de CAO). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 5 november 2009, waar eiseres is verschenen. Naast de gemachtigde van verweerder is ook gemeentesecretaris A.G.J. Kwakkernaat verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2.1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden.
2.2 Nadat eiseres als gevolg van een burnout is uitgevallen voor haar werkzaamheden als leerkracht op de Rembrandt van Rijnschool, is zij op de Andersenschool begonnen met re-integratie. Eiseres is sinds 1 augustus 2005 werkzaam als groepsleerkracht op de Andersenschool te Woerden.
2.3 Eind 2006 heeft eiseres een foto van een minderjarig meisje, haar nichtje, van de website van de Andersenschool gedownload. Zij heeft op deze foto het gezicht van het kind vervangen door een doodshoofd. De aldus bewerkte foto heeft eiseres bij de ouders (haar zwager en schoonzus) in de brievenbus gedaan. De ouders hebben aangifte gedaan van een strafbaar feit.
2.4 Bij kennisgeving voorwaardelijke niet-vervolging van 31 mei 2007 heeft de officier van justitie eiseres meegedeeld dat zij niet zal worden vervolgd ter zake van deze schriftelijke bedreiging met een misdrijf, onder de voorwaarde dat zij gedurende een proeftijd van twee jaren, ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving, zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.
2.5 Het schoolbestuur is eind november 2007 door een ouder van de Andersenschool op de hoogte gesteld van geruchten, inhoudende dat eiseres strafbare feiten zou hebben gepleegd. Naar aanleiding hiervan heeft op 22 november 2007 een gesprek tussen de schoolleiding en eiseres plaatsgevonden.
2.6 Bij brief van 3 december 2007 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres te schorsen ten behoeve van het onderzoek in verband met het vermoeden van ernstig plichtsverzuim, bestaande uit twee handelingen ten aanzien van foto’s van het nichtje van eiseres, waaronder het bewerken van een foto van haar nichtje zoals hiervoor onder 2.3 beschreven. Aan eiseres is voor de periode van het onderzoek de toegang tot de school ontzegd.
2.7 Op 13 december 2007 heeft eiseres haar zienswijze naar voren had gebracht. Op dezelfde dag heeft verweerder, in het kader van de ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven hoorplicht, een gesprek doen plaatsvinden tussen eiseres en haar partner, de heer [A], enerzijds en mevrouw Van der Woude-Ekker, wethouder onderwijs en welzijn, mevrouw Ideler, gemachtigde van verweerder, en de heer Aarts, coördinator onderwijs en welzijn, anderzijds. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van
19 december 2007 eiseres bij wijze van ordemaatregel geschorst voor de duur van drie maanden in verband met het eerdergenoemde handelen. Verweerder heeft daarbij aangekondigd nader onderzoek te zullen verrichten, waaronder eventueel een psychologisch onderzoek van eiseres. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.8 In het (concept) onderzoeksrapport, dat op 7 februari 2008 is uitgebracht en waarin het handelen van eiseres met betrekking tot het nichtje is beperkt tot het foto-incident, is verweerder tot de conclusie gekomen dat sprake is van plichtsverzuim en van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Op 6 maart 2008 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarvan verslag is gemaakt. Op dat verslag heeft eiseres schriftelijk gereageerd. Tevens heeft eiseres te kennen gegeven eerst de uit te brengen deskundigenopdracht te willen zien alvorens te beslissen om al dan niet mee te werken aan verder onderzoek.
2.9 Op 13 maart 2008 heeft de partner van eiseres een brief met de titel “Wethouder blijft op doofpot zitten” naar de Woerdense Courant gezonden, welke brief in die krant is geplaatst. Ook een door eiseres ingezonden brief, “Wie hoort aan de Woerdense schandpaal?”, is in die krant geplaatst.
2.10 Bij brief van 13 maart 2008 heeft verweerder eiseres verzocht haar voorkeur uit te spreken voor een van de twee door verweerder voorgedragen psychologische onderzoeksbureaus.
2.11 Bij brief van 17 maart 2008 heeft de officier van justitie eiseres in een uitgebreid gemotiveerde brief meegedeeld geen gevolg te geven aan de aangifte van eiseres op
3 december 2007, tegen de voormalig bovenschoolse manager Terpstra. Voorts heeft de officier ter informatie van eiseres ter zake van het foto-incident uitgelegd om welke redenen hij ervan heeft afgezien haar te vervolgen voor een - zijns inziens bewijsbaar - strafbaar feit.
2.12 Bij brief van 19 maart 2008 is namens eiseres aan verweerder meegedeeld dat zij weliswaar bereid is mee te werken aan een psychologisch onderzoek, maar dat zij aldus meewerkt aan een onrechtmatige daad van haar werkgever. Eiseres wil eerst een reactie op deze stelling “alvorens over te gaan tot een keuze van een psychologisch bureau en het vaststellen van de onderzoeksperiode.”
Daarop heeft verweerder, onder overlegging van de psychologische vraagstelling, bij brief van 1 april 2008 meegedeeld dat wanneer eiseres niet tijdig bericht welk onderzoeksbureau haar voorkeur verdient, verweerder zich genoodzaakt ziet om zonder het psychologisch onderzoek tot besluitvorming over te gaan.
Op 6 april 2008 heeft eiseres haar keuze voor een onderzoeksbureau bekendgemaakt en ingestemd met de voorgestelde werkwijze.
Bij mailbericht van 9 april 2008 heeft de partner van eiseres te kennen gegeven dat een psychologisch onderzoek eerst na het advies van de bezwarencommissie kan worden uitgevoerd. In reactie hierop heeft verweerder eiseres bij mailbericht van 9 april 2008 meegedeeld dat verweerder ervan uitgaat dat eiseres meewerkt aan het psychologisch onderzoek op 15 april 2008. Wanneer zij niet zal verschijnen, zal verweerder dat alsnog opvatten als een weigering om mee te werken aan het psychologisch onderzoek en zal verweerder overgaan tot eenzijdige besluitvorming zonder het psychologische onderzoek.
2.13 Nadat eiseres niet was verschenen op 15 april 2008 heeft verweerder bij brief van 6 mei 2008 het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres primair per 1 juni 2008 disciplinair te ontslaan uit haar functie van groepsleerkracht; subsidiair te ontslaan op grond van ongeschiktheid voor het verrichten van de functie van groepsleerkracht aan een school voor primair onderwijs; en meer subsidiair te ontslaan op grond van redenen van gewichtige aard, namelijk een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie.
2.14 In haar zienswijze van 21 mei 2008 heeft eiseres de eerste twee ontslaggronden betwist. Zij kan berusten in ontslag wegens verstoorde arbeidsverhoudingen, mits daarbij uitdrukkelijk wordt geconstateerd dat zulks niet (eenzijdig) aan eiseres te verwijten is.
2.15 Bij besluit van 30 mei 2008 heeft verweerder besloten eiseres primair disciplinair te ontslaan uit haar functie van groepsleerkracht op grond van artikel 4.7, sub j, gelezen in samenhang met artikel 4.15, derde lid, sub e, van de CAO Primair Onderwijs, althans subsidiair te ontslaan op grond van ongeschiktheid voor het verrichten van de functie van groepsleerkracht aan een school voor primair onderwijs, althans meer subsidiair te ontslaan op grond van redenen van gewichtige aard, namelijk een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.16 In afwijking van het advies van de bezwarencommissie heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 7 oktober 2008 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 30 mei 2008 ongegrond verklaard.
2.17 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat aan het plichtsverzuim één incident ten grondslag is gelegd, namelijk het foto-incident. Eiseres erkent dat het niet juist is wat zij heeft gedaan. Zij geeft aan door de langdurige stalking door haar zwager te zijn geprovoceerd. Volgens eiseres heeft verweerder in zijn besluitvorming ten onrechte niet afgewogen of het onderliggende incident uiteindelijk kan worden gekwalificeerd als een zodanig ernstig plichtsverzuim dat disciplinair ontslag gerechtvaardigd is. Voorts is volgens eiseres niet onderkend dat zij ten tijde van het ontslag zwangerschapsverlof had.
Voorts heeft eiseres gesteld dat zij niet heeft geweigerd medewerking te verlenen aan psychologisch onderzoek; zij heeft haar medewerking enkel opgeschort in afwachting van het thans bestreden besluit. Eiseres concludeert dat de besluitvorming in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en zonder deugdelijke belangenafweging is geschied.
2.18 De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 4.7, onder j, van de CAO Primair Onderwijs kan de werknemer, met inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag worden verleend als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim.
In artikel 4.15 van de CAO Primair Onderwijs is ten aanzien van plichtsverzuim het volgende bepaald:
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. overplaatsing naar een andere instelling onder hetzelfde bevoegde gezag;
c. inhouding van salaris;
d. schorsing voor maximaal zes maanden;
e. ontslag.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire maatregel worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de disciplinaire maatregel kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot oplegging van een disciplinaire maatregel wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
2.19 De rechtbank stelt vast dat de schorsing van eiseres geen onderwerp van geschil is tussen partijen. Eiseres is in beroep opgekomen tegen het strafontslag en het subsidiaire ongeschiktheidsontslag.
2.20 Verweerder heeft aan eiseres als plichtsverzuim verweten in de eerste plaats het foto-incident en voorts het bij ouders en in de media ruchtbaarheid geven aan (onder meer) deze kwestie, waarbij door eiseres onjuiste en onvolledige informatie naar buiten is gebracht. Dit heeft een aanzienlijke onrust veroorzaakt bij de ouders en bij de dienst, aldus verweerder.
2.21 De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast staat dat eiseres zich aan de haar verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt en dat die gedragingen als plichtsverzuim dienen te worden aangemerkt.
2.22 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de haar verweten gedragingen zich in de privésfeer hebben afgespeeld, overweegt de rechtbank dat ook handelen buiten de werktijden onder omstandigheden in strijd kan zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt, zodat dit plichtsverzuim kan opleveren. Dat kan zich voordoen in situaties waarbij de ambtelijke hoedanigheid en de privé-activiteiten onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn of wanneer het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad (CRvB van 29 november 2001, LJN: AK6811, TAR 2002/41).
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het handelen van eiseres niet los kan worden gezien van haar hoedanigheid van groepsleerkracht. De door haar verrichte handelingen ten aanzien van de foto van het minderjarige schoolgaande kind raakt immers haar hoedanigheid als groepsleerkracht aan wie de dagelijkse zorg voor minderjarige kinderen is toevertrouwd en aan wie ook een opvoedkundige taak toekomt. Daarbij geldt tevens dat ouders vertrouwen moeten kunnen hebben in de groepsleerkracht en in de school. Door te handelen zoals eiseres heeft gedaan, is de integriteit van eiseres als groepsleerkracht aangetast en daarmee eveneens het aanzien van de openbare dienst. Daarbij heeft verweerder mee mogen laten meewegen dat eiseres na het foto-incident op een onwenselijke wijze contact heeft gezocht met ouders en de pers over het ontstane conflict, dat zij derden inzage in het dossier heeft gegeven en dat zij zich aanvallend heeft opgesteld ten opzichte van directie en bestuur, door middel van het dreigen met en het indienen van (strafrechtelijke) klachten. Ook daarmee heeft eiseres de openbare dienst geschaad.
2.23 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat geen sprake is van een strafbaar feit, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat in tuchtrechtelijke zaken volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep niet die strikte bewijsregels gelden die in het strafrecht van toepassing zijn, maar dat voor de constatering van plichtsverzuim wel noodzakelijk is dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokkene zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. In het onderhavige geval staat vast dat eiseres steeds heeft toegegeven dat zij de handeling die haar wordt verweten, heeft gepleegd. Eiseres en verweerder hebben beiden, met name in het begin van de gesprekken hierover en voorts in het onderzoeksrapport, de term “strafbaar feit” gebruikt. Dat is gebeurd doordat de zaak aan het rollen is gekomen naar aanleiding van een melding van die strekking aan de schooldirecteur en tevens doordat eiseres zelf sterk de nadruk heeft gelegd op de betekenis van de kennisgeving voorwaardelijke niet-vervolging. Uiteindelijk heeft verweerder zich in zijn besluitvorming beperkt tot de vraag of het handelen van eiseres als plichtsverzuim kon worden aangemerkt; aan het ontslag is nadrukkelijk niet ten grondslag gelegd dat eiseres een strafbaar feit heeft gepleegd. Verweerder heeft onder meer in het voorgenomen ontslagbesluit gewezen op de brief van 17 maart 2008 van de officier van justitie W.J. Nijkerk, maar het daarin neergelegde standpunt – dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bedreiging van het kind van de zwager en schoonzus van eiseres – is door verweerder niet gebruikt ter onderbouwing van het ontslag.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van voldoende deugdelijk vastgestelde feiten tot de conclusie is gekomen dat eiseres zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen en dat zij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, zodat verweerder bevoegd was eiseres disciplinair te straffen.
2.24 Ten aanzien van de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gedingstukken komt naar voren dat verweerder eiseres meerdere keren heeft uitgenodigd om mee te werken aan een psychologisch onderzoek naar de toerekenbaarheid van het haar verweten plichtsverzuim. Ook heeft verweerder haar in de gelegenheid gesteld een voorkeur uit te spreken voor een in te schakelen onderzoeksbureau. Eiseres heeft daaraan echter geen medewerking verleend, terwijl zij door verweerder wel op de consequenties van het niet verschijnen op 15 april 2008 is gewezen.
Verweerder heeft, teneinde de toerekenbaarheid te kunnen beoordelen, al datgene gedaan wat van hem verwacht kon worden. De stelling van eiseres, dat verweerder op dit punt zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, deelt de rechtbank dan ook niet. Nu eiseres niet heeft meegewerkt aan het aangeboden onderzoek, kon haar psychische gesteldheid ten tijde van het foto-incident niet worden vastgesteld. De gevolgen daarvan komen voor rekening van eiseres, in die zin dat verweerder er van uit mocht gaan dat eiseres haar handelen kon worden toegerekend.
Gevraagd naar de reden van haar handelen met betrekking tot het foto-incident heeft eiseres aangegeven dat zij jarenlang door haar zwager is gestalkt en getreiterd. Wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, deze wordt niet door objectieve gegevens gestaafd. Hierin kan dan ook geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat eiseres haar handelen kon worden toegerekend
2.25 Tot slot komt de rechtbank toe aan de vraag of de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag al dan niet onevenredig is te achten aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
De rechtbank acht het aan eiseres verweten en hierboven beschreven plichtsverzuim en de gevolgen daarvan voor de dienst en de school, van een zodanige ernst dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. De tot dan toe goede staat van dienst van eiseres doet niet af aan het feit dat eiseres heeft gehandeld in strijd met de in het onderwijs geldende (strenge) eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat eiseres als groepsleerkracht een voorbeeldfunctie diende te vervullen ten opzichte van haar leerlingen. Overigens zijn geen omstandigheden gebleken die aan het opleggen van deze straf in dit geval in de weg staan. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent het familie- en arbeidsconflict is daarvoor onvoldoende zwaarwegend.Verweerder heeft aldus in redelijkheid kunnen kiezen voor de straf van disciplinair ontslag.
Nu de primaire ontslaggrond in rechte stand houdt, behoeven de overige ontslaggronden, voor zover aangevochten, geen bespreking meer.
2.26 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman, als voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.M. Overbeeke, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2010.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J. van Doorn mr. M.N. Noorman
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.