ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6635

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/617968-06 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichting en poging tot moord in Vianen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en brandstichting. De verdachte werd vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte in verband kon worden gebracht met de brand in een woning waar zeven familieleden sliepen, er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij op het moment van de brand op de plaats delict aanwezig was of dat hij de brand had aangestoken. De officier van justitie had zich gebaseerd op verschillende aanwijzingen, waaronder de aankoop van een jerrycan en het tanken van benzine, maar de rechtbank oordeelde dat deze aanwijzingen niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting te bewijzen. De rechtbank concludeerde dat het dossier niet met voldoende zekerheid kon vaststellen wie de brand had gesticht, en sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten die aan de schade ten grondslag lagen. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de onschuldpresumptie te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/617968-06 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 05 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Eén van de slachtoffers, [benadeelde 1], heeft ter terechtzitting namens de familie gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- primair: op 21 september 2006 te Vianen heeft geprobeerd zeven personen met voorbedachten rade te doden door ’s nachts brand te stichten in hun woning;
- subsidiair: op 21 september 2006 te Vianen brand heeft gesticht in een woning, waardoor personen en goederen in gevaar zijn gebracht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij baseert zich daarbij allereerst op de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van brandstichting. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3], waaruit blijkt dat in de directe omgeving van de uitgebrande woning een jerrycan is gevonden. Het Nederlands Forensisch Instituut concludeert in zijn rapport van 26 oktober 2006 – kort gezegd – dat de in de jerrycan aangetroffen benzineresten een opvallend goede overeenkomst vertonen met de benzine in brandresten uit de woning. De officier van justitie trekt hieruit de conclusie dat de brandstichting heeft plaatsgevonden met behulp van de benzine uit de aangetroffen jerrycan.
Dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht volgt volgens de officier van justitie allereerst uit de omstandigheid dat verdachte op 13 september 2006 bij een tankstation een jerrycan heeft gekocht die identiek is aan de aangetroffen jerrycan. Dat blijkt uit videobeelden van het desbetreffende tankstation en uit de specifieke prijssticker. Slechts door één andere persoon is in de periode voorafgaand aan het feit een jerrycan gekocht met de specifieke kenmerken van het aangetroffen exemplaar, zo blijkt uit diverse processen-verbaal van bevindingen, doch deze persoon bleek tijdens het onderzoek nog over de jerrycan te beschikken. Voorts heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de bevinding dat verdachte op 20 september 2006 in Vianen een hoeveelheid van 3,81 liter benzine heeft getankt, een hoeveelheid die past bij het afvullen van een jerrycan.
Dat verdachte zich in de nacht van het delict in de directe omgeving van de afgebrande woning heeft bevonden blijkt volgens de officier van justitie allereerst uit het buurtonderzoek van verbalisant [verbalisant 4] en zijn verklaringen daaromtrent bij de rechter-commissaris. Daarnaast wijst de officier van justitie op de omstandigheid dat in het huis van de ouders van verdachte, dat in dezelfde straat is gelegen als de woning van de familie [achternaam], op 20 september 2006 is ingelogd op de computer via het account met de naam ‘[X]’. Ook wijst de officier van justitie op de vondst van een vuilniszak achter de afgebrande woning, waarop vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen. Deze bevindingen corresponderen volgens de officier van justitie niet met de verklaring van verdachte dat hij al maanden niet meer in de omgeving van de woning van zijn ouders is geweest, zodat deze verklaring als kennelijk leugenachtig kan worden aangemerkt. Ook wijst de officier van justitie op het na de brand gevonden theorieboek voor het rijexamen, dat gebruikt moet zijn bij de brandstichting en dat vergelijkbare boekjes zijn gevonden bij de doorzoeking in de woning van de familie [verdachte]. Voor de overtuiging wijst de officier van justitie ten slotte nog op de taps van telefoongesprekken van de familieleden van verdachte. Hieruit blijkt volgens de officier van justitie dat zij wat te verbergen hebben.
Gelet op het tijdstip van de brandstichting en de wijze waarop die door verdachte is uitgevoerd heeft hij, aldus de officier van justitie, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de in de woning aanwezige personen het leven zouden laten. Daarmee zijn het opzet en de voorbedachte raad gegeven, waardoor er sprake is van poging moord.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is – kort gezegd – van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de feiten en omstandigheden zoals door de officier van justitie gepresenteerd, slechts vermoedens vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. Van voldoende wettig en overtuigend bewijs is in de visie van de verdediging geenszins sprake, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
De specifieke standpunten van de verdediging worden hierna in de overwegingen van de rechtbank verdisconteerd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, voor zover dit inhoudt dat sprake is van brandstichting, alsmede voor zover verdachte is te koppelen aan de aangetroffen jerrycan. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de brand in de woning is veroorzaakt door brandstichting. Tevens kan uit dit onderzoek naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachte op 13 september 2006 de jerrycan heeft aangeschaft die in de sloot achter de afgebrande woning is aangetroffen. Gelet op het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut acht de rechtbank het voorts voldoende aannemelijk dat de brand met de benzine uit die jerrycan is gesticht. De verklaringen van deskundige Hendrikse, scheikundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, zoals afgelegd ter terechtzitting, vormen hiervoor een bevestiging.
Voorts zijn er naar het oordeel van de rechtbank concrete aanwijzingen dat verdachte bij de politie ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn aanwezigheid in (de omgeving van) de woning van zijn ouders aan de [adres] straat 2 in Vianen in de periode voor en na de brand.
Zo blijkt uit het overzichtsproces-verbaal van het gehele buurtonderzoek van 27 september 2006, het aanvullende proces-verbaal van 20 november 2006 en het verhoor van [verbalisant 4] bij de rechter-commissaris dat [verbalisant 4] van de broer van verdachte heeft gehoord dat verdachte de avond van de brand in de woning van zijn ouders aan de [adres] straat 2 heeft overnacht. Daarin kan een bevestiging worden gevonden dat verdachte op 21 september 2006 in de woning van zijn ouders is geweest en op dat punt dan ook een onjuiste - en daarmee ongeloofwaardige - verklaring heeft afgelegd bij de politie.
Van aanwezigheid van verdachte in de [adres] straat na de brand blijkt, eveneens anders dan door hem bij de politie verklaard, naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van getuige [getuige], inhoudende dat verdachte hem op enig tijdstip in de periode na de brand in de [adres] straat heeft gegroet. De verklaring van deze getuige maakt de verklaring van verdachte dat hij vijf tot zes maanden voor zijn aanhouding niet meer in de woning van zijn ouders aan de [adres] straat is geweest ongeloofwaardig.
Het voorgaande wordt nog versterkt door de inhoud van een aantal taps van telefoongesprekken tussen (verdachte en) familieleden van verdachte waarin in verhulde woorden gesproken wordt over de aanwezigheid van verdachte in de woning van zijn ouders ten tijde van de brand en over een conflict tussen verdachte en zijn ouders. Uit die tapgesprekken en een opname van een gesprek tussen verdachte en zijn broers leidt de rechtbank af dat de familie bewust informatie achterhoudt. Of en in welke mate deze achtergehouden informatie ook betrekking heeft op het tenlastegelegde, is echter niet duidelijk geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank raakt de conclusie dat verdachte ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn aanwezigheid in (de omgeving van) de woning van zijn ouders aan de [adres] straat 2 in Vianen in de periode voor en na de brand ook zijn verklaring dat hij in de nacht van de brand niet in de woning van zijn ouders is geweest of heeft verbleven. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat ook dat deel van zijn verklaring bij de politie ongeloofwaardig is, overweegt de rechtbank dat daaruit echter niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat verdachte ook kort voor of tijdens de brand op de plaats delict is geweest of dat er anderszins sprake is van (directe) betrokkenheid van verdachte bij de brand.
In dit verband overweegt de rechtbank met betrekking tot de informatie uit het buurtonderzoek dat in de dagen na de brand is uitgevoerd en de gestelde aanwijzingen daarin dat verdachte in de nacht van de brand in de woning van zijn ouders aan de [adres] straat 2 in Vianen aanwezig zou zijn geweest, als volgt. Het handgeschreven formulier van dat buurtonderzoek, opgesteld door verbalisant [verbalisant 4], bevat weliswaar informatie over hetgeen [verdachte], de broer van verdachte, heeft gezegd over de in de woning van zijn ouders aanwezige personen ten tijde van het incident, doch die informatie is voor meerdere uitleg vatbaar en duidt niet ondubbelzinnig op de aanwezigheid van verdachte in de woning ten tijde van het incident. Bovendien kan de latere verklaring van [verbalisant 4] bij de rechter-commissaris, inhoudende dat hij de naam van verdachte, als een van de aanwezigen, op de achterzijde van het formulier heeft geschreven, niet worden getoetst in het dossier nu hierin geen origineel formulier of een kopie van de achterzijde van dit formulier is opgenomen.
Wat hiervan overigens ook zij, uit de verklaring van de broer van verdachte kan evenmin zonder meer worden geconcludeerd dat verdachte ook kort voor of tijdens de brand op de plaats delict is geweest.
De conclusie dat verdachte kort voor of tijdens de brand op de plaats delict is geweest of dat er anderszins sprake is van (directe) betrokkenheid van verdachte bij de brand kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gerechtvaardigd uit hetgeen uit het onderzoek naar voren is gekomen met betrekking tot de inlognaam, de vuilniszak die achter de afgebrande woning gevonden is en het aangetroffen theorieboekje. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit onderzoek naar de computer in de woning van de ouders van verdachte blijkt dat op de avond voor de brand nog is ingelogd met de naam “[X]”. De rechtbank overweegt dat de inlognaam aan verdachte kan worden gekoppeld. Echter, nu verdachte heeft verklaard tot enkele maanden voor de brand in die woning te hebben gewoond, is het mogelijk dat zijn account nog steeds door de andere familieleden wordt gebruikt. Het gebruik van de inlognaam heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een zeer beperkte bewijswaarde en duidt geenszins op directe betrokkenheid van verdachte bij de brand.
Met betrekking tot de achter de afgebrande woning aangetroffen vuilniszak met vingerafdrukken van verdachte overweegt de rechtbank dat deze vuilniszak geen uitsluitsel geeft over de aanwezigheid van verdachte in de omgeving van de afgebrande woning op het moment van de brand. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het om een gebruikte vuilniszak gaat. Niet te zeggen is hoe lang deze vuilniszak al achter de afgebrande woning lag, dan wel hoe oud de vingerafdrukken van verdachte daarop waren. Ook daarbij speelt een rol dat verdachte tot enkele maanden voor de brand in de [adres] straat 2 in Vianen heeft gewoond en hij reeds in die periode zijn vingerafdrukken op de desbetreffende vuilniszak kan hebben achtergelaten. De verse sporen die de speurhond aan de vuilniszak heeft geroken, kunnen ook van andere aard zijn.
Het theorieboekje voor het rijexamen dat in de tuin van de familie [achternaam] is gevonden na de brand, kan naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende herleid worden naar verdachte.
In het dossier bevinden zich verder geen directe bewijsmiddelen dat verdachte op de plaats delict was ten tijde van de brand of die duiden op een directe betrokkenheid van verdachte bij de brand.
Alles overziend komt de rechtbank tot de slotsom dat het onderhavige dossier niet met voldoende mate van zekerheid antwoord geeft op de vraag wie op 21 september 2006 de brand in de [adres] straat 2 te Vianen heeft gesticht. Weliswaar kan verdachte in verband worden gebracht met de jerrycan die in de sloot achter de afgebrande woning is aangetroffen en is het voldoende aannemelijk dat de brand in de woning is aangestoken met benzine afkomstig uit deze jerrycan. De rechtbank komt echter niet boven gerede twijfel tot het oordeel dat het verdachte is geweest die de benzine in de woning van de familie [achternaam] heeft gegoten en vervolgens heeft aangestoken. De aanwijzingen van de aanwezigheid van verdachte in de [adres] straat in Vianen in de periode waarin de brandstichting heeft plaatsgevonden, zijn ongeloofwaardige verklaring daaromtrent en de inhoud van de tapgesprekken en een afgeluisterd gesprek met familieleden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om als bewijs te kunnen dienen dat het verdachte is geweest die kort voor of tijdens de brand op de plaats delict is geweest en dat het verdachte is geweest die de brand heeft aangestoken.
Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde.
De benadeelde partijen
De verschillende leden van de familie [achternaam], de voormalige bewoners van het afgebrande pand aan de [adres] straat 2 te Vianen, hebben een schadevergoeding gevorderd voor de grote immateriële schade die zij hebben ondervonden ten gevolge van de brand.
[benadeelde 2] heeft een vordering ingediend voor de door hem geleden materiële schade ten gevolge van de brand.
Verdachte zal echter worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade is ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
4 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van zowel het primair, als het subsidiair tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 1], [benadeelde 6], [benadeelde 7] en [benadeelde 8] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt voornoemde benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en
mr. R.C. Hartendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 05 maart 2010.