ECLI:NL:RBUTR:2009:BM5065

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600124-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met verwerping van het beroep op psychische overmacht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing in een flatwoning, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, ondanks het feit dat de verdachte leed aan een depressieve stoornis en problemen had met zijn vrouw en werk. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een zodanige drang dat de verdachte geen weerstand kon bieden aan zijn handelen. De officier van justitie had betoogd dat de ontploffing levensgevaar voor omwonenden had kunnen veroorzaken, maar de rechtbank kwam niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde gevaar voor personen, maar heeft wel de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.272,94. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering in overweging genomen, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseerden gelijk aan de duur van het voorarrest, met een voorwaardelijke straf en reclasseringscontact.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600124-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1965] te [geboorteplaats] (Marokko)
Gedetineerd in PI Utrecht - Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. J.W. Aartsen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 mei 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ontploffing in een flatwoning heeft veroorzaakt, waardoor levensgevaar voor personen of gemeen gevaar voor goederen was te vrezen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat naar het oordeel van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de door verdachte veroorzaakte ontploffing gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden kon veroorzaken.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit, voor zover het feit ziet op het gemeen gevaar voor goederen. De raadsman heeft een vrijspraak bepleit voor het tenlastegelegde levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 20 mei 2009;
- een ambtsedig proces-verbaal van aangifte namens woningbouwvereniging [bedrijf 1] d.d. 27 januari 2009, pagina 18 tot en met 20, behorend bij dossiernummer PL0915/09-001961;
- een ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] d.d. 31 januari 2009, pagina 39 en 40, behorend bij dossiernummer PL0915/09-001961A;
- een ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] d.d. 31 januari 2009, pagina 41 en 42, behorend bij dossiernummer PL0915/09-001961A;
- een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 28 januari 2009, pagina 11 tot en met 13, behorend bij dossiernummer PL0915/09-001961;
- een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 11 februari 2009, dossiernummer PL0915/09-001961A.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat met de door verdachte veroorzaakte ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij een ontploffing druk ontstaat en dat deze druk zich een weg naar buiten zoekt. Zo is dat ook gebleken bij de onderhavige ontploffing, waardoor de ramen zijn gesprongen en de kozijnen zijn ontzet. In de nabijheid van de woning zijn diverse auto’s beschadigd door delen van de kozijnen die naar beneden zijn gevallen.
Door de officier van justitie is ter terechtzitting betoogd dat het denkbaar was geweest dat personen, die zich op het moment van de ontploffing aan de buitenzijde van de flatwoning bevonden, gewond geraakt hadden kunnen worden door rondvliegend glas of delen van de kozijnen. Op grond hiervan heeft de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen geacht dat er door de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank deelt dit standpunt met de officier van justitie. De rechtbank kan echter niet tot een bewezenverklaring komen van het tenlastegelegde levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen om de navolgende reden.
Door de officier van justitie is in de tenlastelegging gekozen voor een precisering van de plaats waar voor personen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was door de ontploffing, te weten de personen aanwezig in de naast/onder en/of bovenliggende flatwoningen. In de tenlastelegging is niet omschreven dat dat gevaar ook was te duchten voor voorbijgaande personen aan de buitenzijde van de woning.
In het dossier bevindt zich voorts onvoldoende bewijs voor het feit dat er door de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor de in de naast-, onder- of bovengelegen flatwoningen aanwezige personen.
De rechtbank kan op grond hiervan niet tot een bewezenverklaring komen van het tenlastegelegde gevaar voor personen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 januari 2009 te Utrecht, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht (in een flatwoning gelegen aan de [adres]) door
- bedieningsknoppen van het in die woning staande gasfornuis open te draaien en
- de gasleiding zodanig te beschadigen dat er uit de leiding gas vrij is gekomen,
door welke handeling er een (aanzienlijke) hoeveelheid gas in die woning
is gestroomd en vrij gekomen en (vervolgens)
- met een aansteker een vonk in contact te brengen met het in de woning aanwezig gasmengsel,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen ( te weten de aldaar aanwezige inboedel en op de straat geparkeerd staande auto's), te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is door drs. F.C.P. Zuidhof, psycholoog, een rapport gedateerd 18 april 2009 uitgebracht. Voormeld rapport geeft de volgende psychologische beschouwing, voor zover hier van belang:
‘Betrokkene is een gemiddeld intelligente, hardwerkende en plichtsgetrouwe man van Marokkaanse afkomst met een al langere tijd bestaande depressieve ondertoon, die geen uitweg meer zag en onmachtig was om nog iets aan zijn situatie te doen. Betrokkene gebruikte al langere tijd incidenteel alcohol/cocaïne als korte vlucht uit zijn depressie. Het onverwachte verlies van zijn baan heeft zijn onmacht en uitzichtloosheid versterkt, hetgeen de aanleiding vormde voor een weloverwogen suïcidepoging.
Betrokken laat geen evidente persoonlijkheidstoornis zien, hoewel hij wel enige trekken heeft van de ontwijkende en afhankelijke persoonlijkheid’.
Op grond van de in dit rapport beschreven bevindingen is voornoemde deskundige van mening dat verdachte zich voorafgaand en ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit bevond in een dermate gemoedstoestand, dat hij verminderd de werkelijke consequenties van zijn gedrag kon inzien. Ten aanzien van het plegen van het bewezenverklaarde concludeert de deskundige dat dit feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met de conclusie wat betreft de toerekenbaarheid verenigen en maakt deze tot de hare.
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat uit het psychologisch rapport van drs. F.C.P. Zuidhof blijkt dat er bij verdachte al langere tijd sprake was van een depressieve ondertoon, waarbij verdachte geen uitweg meer zag en onmachtig was nog iets aan zijn situatie te doen.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat bij verdachte op het moment van zijn handelen sprake was van een zodanige van buiten komende drang dat hij daaraan geen weerstand kon bieden en daardoor niet anders kon handelen dan hij deed. Slechts dan zal de verwijtbaarheid aan het bewezenverklaarde feit komen te ontvallen.
Een dergelijke gemoedstoestand is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, waarbij zij het navolgende in aanmerking heeft genomen.
Vast is komen te staan dat verdachte financiële problemen had. Tevens had verdachte vlak voor het gebeuren op 27 januari 2009 van zijn werkgever vernomen dat hij ontslagen zou worden. Daarnaast staat vast dat verdachte al langere tijd problemen had met zijn vrouw, vanwege zijn cocaïnegebruik. Op 23 januari 2009 is verdachte, naar aanleiding van een ruzie met zijn vrouw, weggegaan en bij familie ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat verdachte in de aanloop tot 27 januari 2009 mogelijk een zekere mate van stress zal hebben ervaren en dat de ruzie met zijn vrouw op 23 januari 2009 bij verdachte emoties zal hebben losgemaakt. Echter, dat sprake is geweest van een psychische drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, is gelet op het vorenstaande niet aannemelijk geworden.
Het beroep op psychische overmacht wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Aangezien er voorts geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit, is verdachte dus strafbaar.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met hierbij een voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een flatwoning een ontploffing veroorzaakt. De woning maakte onderdeel uit van een appartementencomplex, waar meer mensen woonden. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust het risico genomen dat er, tengevolge van de door hem veroorzaakte ontploffing, slachtoffers zouden vallen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 februari 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 18 april 2009 van drs. F.C.P. Zuidhof, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht;
- een adviesrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 15 april 2009, opgemaakt door E.R. Jap-A-Joe, reclasseringswerker bij Centrum Maliebaan, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met hierbij een voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van gevaar voor personen. Ondanks het feit dat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde gevaar voor personen, zal zij de strafeis van de officier van justitie volgen.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.426,04.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.272,94 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 2.272,94;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij,
€ 2.272,94 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 32 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. E.F. Bueno, rechters, in tegenwoordigheid van L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 juni 2009.