ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7512

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
277911HA-RK 09-413
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsprocedure tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

Op 17 december 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was aangespannen door mr. [verzoeker] tegen mr. [X], rechter in de sector bestuursrecht. De hoofdprocedure betrof een geschil tussen mr. [verzoeker] en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over besluiten van 21 juli 2005 en 22 oktober 2007, waarbij het CBP de Nederlandse Orde van Advocaten tijdelijk ontheffing verleende van het verbod op het verwerken van persoonsgegevens. Mr. [verzoeker] had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschriften door het CBP, en tijdens de zitting op 5 november 2009 verzocht om verwijzing naar de meervoudige kamer, wat door mr. [X] werd afgewezen.

Mr. [verzoeker] diende een wrakingsverzoek in, stellende dat mr. [X] niet in staat was om onpartijdig te oordelen, en dat er structurele belemmeringen waren voor effectieve rechtsbescherming. De rechtbank overwoog dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van mr. [verzoeker] voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, oordelend dat de afwijzing van het verzoek om verwijzing naar de meervoudige kamer op zichzelf onvoldoende grond voor wraking was. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. S. Meurs.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
zaaknummer:277911HA-RK 09-413
Beslissing van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 17 december 2009,
in de zaak van
mr. [verzoeker]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: mr. [verzoeker],
verzoeker,
tegen
mr. [X],
rechter in de sector bestuursrecht van deze rechtbank,
hierna te noemen: mr. [X].
1. Het verloop van de procedure
1.1 De hoofdprocedure betreft een geschil tussen mr. [verzoeker] en het College Bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) inzake besluiten van 21 juli 2005 en 22 oktober 2007 waarbij het CBP de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOVA) op grond van artikel 23 eerste lid, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) tijdelijk ontheffing heeft verleend van het in de Wbp neergelegde verbod om persoonsgegevens te verwerken. Het CBP heeft de bezwaarschriften van mr. [verzoeker] tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissingen op bezwaar is door mr. [verzoeker] beroep ingesteld dat is behandeld ter zitting van 5 november 2009.
1.2 Tijdens deze zitting heeft mr. [verzoeker] een verzoek tot wraking van mr. [X] ingediend. Dit verzoek is in het proces-verbaal van deze zitting opgenomen. De schriftelijke wrakingsgronden zijn aan het proces-verbaal van de zitting gehecht.
1.3 Mr. [X] die niet in de wraking heeft berust, heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en daarbij meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van het recht om ter zitting te verschijnen.
1.4 De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 3 december 2009, waarbij mr. [verzoeker] is verschenen. Voorts is het CBP ter zitting verschenen bij haar gemachtigde J.E. Landman. Ter zitting heeft mr. [verzoeker] een nadere toelichting op het verzoek tot wraking gegeven. De voorzitter van de wrakingskamer heeft mr. [verzoeker] mondeling op de hoogte gesteld van de inhoud van het onder punt 1.3 genoemde schrijven van mr. [X].
1.5 De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 De beslissingen waarbij het CBP de bezwaren van mr. [verzoeker] tegen de in punt 1.1 genoemde ontheffingsbesluiten wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard, lagen ter zitting van 5 november 2009 ter beoordeling van mr. [X] voor. Tijdens deze zitting heeft mr. [verzoeker] verzocht de behandeling van de zaak te verwijzen van de enkelvoudige kamer naar de meervoudige kamer. Mr. [X] heeft dit verzoek afgewezen.
3. Het verzoek
3.1 Mr. [verzoeker] stelt, onder verwijzing naar publicaties terzake, dat onderzoek noodzakelijk is naar de structurele belemmeringen voor een effectieve rechtsbescherming in de bestuursrechtelijke procedure. Voorts is er volgens hem onderzoek noodzakelijk naar de belemmeringen van de rechtsbescherming in dit specifieke geval. Het CBP maakt volgens [verzoeker] misbruik van zijn procespositie en handelt bovendien ter kwader trouw. [verzoeker] wijst er in dit verband op dat het CBP hem nimmer als belanghebbende heeft willen accepteren en voortdurend nieuwe redenen voor zijn niet-ontvankelijkheid naar voren brengt. Volgens mr. [verzoeker] is de alleenzittende rechter niet in staat de noodzakelijke onderzoeken naar het falen van de rechtsbescherming te verrichten. Dit is een zaak die de meervoudige kamer dient te behandelen aldus mr. [verzoeker].
4. Het standpunt van de rechter
4.1 Mr. [X] verwijst naar het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2009 dat volgens hem een heldere weergave is van hetgeen is gebeurd. Hij berust niet in het wrakingsverzoek.
5. Beoordeling
5.1 Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervóór bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de betrokkene een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de betrokkene bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.3 Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X] jegens mr. [verzoeker]. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die mr. [verzoeker] grond hebben gegeven voor de vrees dat het mr. [X] aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5.4 Mr. [verzoeker] legt aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag dat mr. [X] heeft geweigerd hem effectieve rechtsbescherming te geven, door zijn zaken niet naar de meervoudige kamer te verwijzen.
5.5 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) enkelvoudige behandeling van de zaken het uitgangspunt is. Op grond van het tweede lid van dit artikel staat het ter beoordeling van de behandelend rechter of een zaak naar de meervoudige kamer dient te worden verwezen. Deze verwijzing kan in elke stand van het geding geschieden. Uit het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2009 blijkt dat mr. [X] heeft geoordeeld dat hetgeen mr. [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding vormt voor verwijzing naar de meervoudige kamer. In deze afwijzing ziet de rechtbank geen aanknopingspunt om te oordelen dat mr. [X] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of dat het hem aan onpartijdigheid zou hebben ontbroken. De afwijzing van een verzoek van een partij tot verwijzing van zijn zaak naar de meervoudige kamer is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid blijkt evenmin uit de mededeling van mr. [X] dat, alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak kan worden toegekomen, de ontvankelijkheid moet worden beoordeeld. De Algemene wet bestuursrecht schrijft de toetsing van de ontvankelijkheid dwingend voor en de rechter dient deze ambtshalve uit te voeren.
5.6 De rechtbank moet dan ook concluderen dat er onvoldoende aanleiding is voor het oordeel dat het mr. [X] aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Het verzoek dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook te worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank Utrecht,
6.1 wijst het verzoek af;
6.2 draagt de griffier op deze beslissing toe te zenden aan mr. [verzoeker], mr. [X] en aan het College Bescherming Persoonsgegevens (verweerder in de hoofdzaak) en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (derdebelanghebbende in de hoofdzaak), alsmede aan mr. I.J.B. Corbeij ( waarnemend sectorvoorzitter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank) en mr. H. AE. Uniken Venema (de president van deze rechtbank);
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, en mr. P. Bender en mr. M. ter Brugge, leden van de meervoudige kamer, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2009, in het bijzijn van de griffier mr. S. Meurs.