ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7329

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08/2308
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onroerende zaakbelasting voor psychogeriatrisch zorgcentrum

In deze zaak heeft eiseres, een stichting die een psychogeriatrisch zorgcentrum exploiteert, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de gemeente Leusden. De gemeente had op 29 februari 2008 een aanslag onroerende zaakbelasting opgelegd voor het jaar 2008, gebaseerd op een heffingsmaatstaf van € 8.834.000,-. Eiseres betoogde dat het zorgcentrum, gelegen aan [adres] te [woonplaats], een gemengd object is en dat de heffingsmaatstaf verlaagd moet worden naar € 6.245.638,-. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de inrichting van de kamers en de zorgverlening in het verpleeghuis. De rechtbank concludeerde dat de kamers van de bewoners primair zijn ingericht voor verpleging en niet voor wonen, waardoor de woonfunctie ondergeschikt is aan de verpleegfunctie. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 220e van de Gemeentewet, dat bepaalt dat gedeelten van onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen, buiten beschouwing worden gelaten bij de heffingsmaatstaf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag onroerende zaakbelasting gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/2308
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2009
in de zaak van
Stichting [eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
het hoofd van de afdeling Financiën, Planning en Control van de gemeente Leusden,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 26 juni 2008, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 29 februari 2008 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde beschikking is aan eiseres als gebruiker van de onroerende zaak psychogeriatrisch zorgcentrum [naam verpleeghuis] aan de [adres] te [woonplaats] een aanslag onroerende zaakbelasting 2008 opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 8.834.000,-.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 8 juni 2009, waar eiseres is vertegenwoordigd door M.F.J. van Arragon, werkzaam bij Ten Kate Taxatie & Consult B.V. te Groningen. Namens verweerder zijn verschenen [X] en [Y], beiden werkzaam bij de gemeente Leusden.
1.3 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak voor de verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
1.4 Bij brief van 29 september 2009 heeft eiseres desgevraagd een “berekening woondeel verpleeghuis [naam verpleeghuis] te [woonplaats]” overgelegd.
1.5 De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 1 oktober 2009, waar eiseres is vertegenwoordigd door M.F.J. van Arragon voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen [X] en [Y], beiden werkzaam bij de gemeente Leusden.
Overwegingen
2.1 Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: [naam verpleeghuis]). In [naam verpleeghuis], een verpleeghuis, bevinden zich gemeenschappelijke ruimten en woondelen.
2.2 Het beroep richt zich tegen de door verweerder gehanteerde heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting.
2.3 Ingevolge artikel 220 van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kunnen ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
Ingevolge artikel 220a, eerste lid, van de Gemeentewet, zoals dit luidt sedert 1 januari 2006, wordt met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
Ingevolge artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, zoals dit luidt sedert 1 januari 2006, dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Ingevolge artikel 220c van de Gemeentewet, zoals dit artikel luidt sedert 1 januari 2007, is de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet.
Ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet, zoals dit luidt sedert 1 januari 2007, wordt in afwijking van artikel 220c bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
2.4 Eiseres betoogt, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007 (www.rechtspraak.nl; LJN: AZ9075), dat [naam verpleeghuis] is aan te merken als een gemengd object, en dat derhalve artikel 220e van de Gemeentewet van toepassing is. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij tevens naar de opvatting van de Waarderingskamer en naar informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gepubliceerd op www.wozinformatie.nl. Eiseres heeft een hertaxatie uitgevoerd en een uitsplitsing gemaakt van de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde in:
- dat deel van de waarde van die gedeelten van het object die noch in hoofdzaak tot woning dienen, noch in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (waarde niet-woondeel € 6.245.638,-) en
- dat deel van de waarde van die gedeelten van het object die wel in hoofdzaak tot woningen dienen, dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (waarde woondeel € 2.588.362,-).
Eiseres acht de door verweerder aangevoerde tegenargumentatie geheel onvoldoende om de door hem gehanteerde heffingsmaatstaf te aanvaarden. Eiseres verzoekt de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting van [naam verpleeghuis] te verlagen naar
€ 6.245.638-.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat [naam verpleeghuis] een verpleeghuis is waarbij de nadruk ligt op de verpleging van de voornamelijk bedlegerige bewoners. Het verpleeghuis is volgens verweerder ingericht voor het verlenen van zorg en niet voor wonen. De jurisprudentie waarnaar eiseres verwijst is volgens verweerder niet vergelijkbaar omdat de feitelijke situatie in dit geval anders is. Zo betrof het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007 een verpleeghuis waar verstandelijk gehandicapte mensen in woonunits verblijven. In [naam verpleeghuis] staat, aldus verweerder, de noodzakelijke zorg voorop en bestaat voor betrokken patiënten niet de mogelijkheid om zelfstandig te leven, ook al probeert men de patiënten zoveel mogelijk privacy te bieden. Tijdens de opname van het object is niet gebleken dat sprake is van een gemengd object: het psychogeriatrisch zorgcentrum is zodanig ingericht dat er geen sprake is van een onderdeel wonen.
2.6 De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 16 november 2007 (LJN: AZ8976 en LJN: AZ9075) geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat in het verpleeghuis het wonen is gecombineerd met een andere functie die in wezen – voor het verpleeghuis als geheel beschouwd – de hoofdfunctie vormt, niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden in de zin van de Gemeentewet. Aan de hand van de feitelijke situatie zal de rechtbank beoordelen of, en zo ja in hoeverre, hiervan in het onderhavige geval sprake is.
2.7 Op basis van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat [naam verpleeghuis] een verpleeghuis is, waar naast psychogeriatrische verpleeghuiszorg ook somatische verpleeghuiszorg wordt geboden. Deze zorg is voor een aanzienlijk deel van de bewoners 24-uurszorg. Over de feitelijke inrichting van de kamers van de bewoners en de gemeenschappelijke voorzieningen bestaat tussen partijen geen verschil van mening. De kamers van de bewoners zijn, ten einde 24-uurszorg te kunnen bieden, niet afsluitbaar. Het verplegend personeel kan te allen tijde de kamers binnen en van privacy voor de bewoners is nauwelijks sprake. Ten aanzien van de kamers van de bewoners kan hieruit worden afgeleid dat niet de woonfunctie overheerst, maar ondergeschikt is aan de ook de in de kamers dominante verpleegfunctie. In de kamers van de bewoners zijn bovendien geen sanitaire voorzieningen aanwezig en evenmin is een kookgelegenheid aanwezig. De kamers bieden ruimte voor een bed, een bureau en een tafel, en verder is een wasbakje aanwezig.
Op basis van deze feitelijke situatie is de rechtbank van oordeel dat het bieden van medische zorg ook voor wat betreft de kamers van de bewoners en, in het verlengde daarvan, ook de huiskamers de hoofdfunctie vormt.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling, verwezen naar de informatiebrochure van [naam verpleeghuis]. Uit de brochure blijkt dat er naar wordt gestreefd de bewoners een zo prettig mogelijke leefomgeving en een huiselijke sfeer te bieden. De rechtbank acht het begrijpelijk en voor de hand liggen dat in de - toch ook wervend bedoelde - brochure de nadruk wordt gelegd op het leven en wonen in [naam verpleeghuis]. Dit brengt echter niet mee dat de kamers van de bewoners en de huiskamers primair een woonfunctie hebben en verzorging en verpleging daarbij aanvullend zijn, zoals eiseres stelt.
2.8 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de kamers van de bewoners en de huiskamers geen gedeelten zijn die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Op grond van de feitelijke situatie is het tegendeel het geval. Men verblijft in [naam verpleeghuis] immers primair om te worden verpleegd. Dat men er (noodgedwongen) ook woont maakt niet dat reeds daarom [naam verpleeghuis] (of delen daarvan) per definitie ook hoofdzakelijk een woonfunctie heeft. Verweerder heeft dan ook terecht geen toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 220e van de Gemeentewet en heeft de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting voor belastingjaar 2008 juist vastgesteld.
2.9 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna als voorzitter en mr. J.R. van Es-deVries en mr. J.M. Willems als leden en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
mr. G.M.T.M. Sips mr. S. Wijna
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.